ECLI:NL:RBMNE:2024:6861

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/2447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiveringsgebrek bij omgevingsvergunning voor cosmetische kliniek in De Bilt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die op 19 juli 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt was verleend voor het gebruik van een pand als cosmetische kliniek. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. van Domselaar, had bezwaar gemaakt tegen de vergunning, dat door het college op 14 maart 2023 gegrond werd verklaard, maar het primaire besluit in stand bleef met aanvullende voorschriften. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 31 januari 2024 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft op 15 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin het college de gelegenheid kreeg om een motiveringsgebrek te herstellen. Het college heeft dit gedaan door een aanvullend voorschrift toe te voegen dat het aantal cliënten per dag maximeert op 24.

De rechtbank oordeelt dat het college met het toevoegen van dit voorschrift het geconstateerde gebrek heeft hersteld. Eiseres betoogde dat het college niet adequaat had gehandeld, omdat ook met het nieuwe voorschrift intensiever gebruik van de kliniek mogelijk zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de definitie van 'behandeling' ook controlebezoeken omvat, en dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik van het pand als cosmetische kliniek niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college het gebrek heeft hersteld. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.187,50 en het college moet het griffierecht van € 184,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2447-E

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R. van Domselaar)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. O. Claasen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde belanghebbende] B.V.uit [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigden: mr. M. Zeegers en mr. C.J. Dekker).

Inleiding

1. Het college heeft op 19 juli 2022 een omgevingsvergunning (
het primaire besluit) verleend voor het van het bestemmingsplan afwijkend gebruik van het pand op het perceel [adres] in [plaats] , gemeente De Bilt,
(het pand)ten behoeve van een cosmetische kliniek. Het bezwaar van eiseres tegen dat besluit heeft het college met het besluit van 14 maart 2023 (
het bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij heeft het college het primaire besluit in stand gelaten, onder aanvulling van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften en met aanvulling van de motivering van het besluit.
1.1.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die werd vergezeld door adviseurs [A] en [B] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , bijgestaan door de gemachtigden van vergunningshoudster.
1.2.
De rechtbank heeft op 15 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan. Daarin is aan het college gelegenheid gegeven om het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.
1.3.
Het college heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt met de brief van 10 juli 2024. Daarin staat dat het college aan de verleende omgevingsvergunning een aanvullend voorschrift verbindt over een maximering van het aantal cliënten voor behandeling of consult tot 24 per dag. Vergunninghoudster en eiseres hebben met brieven van respectievelijk 23 juli 2024 en 6 augustus 2024 hun zienswijze op de herstelpoging gegeven.
1.4.
De rechtbank heeft op 6 november 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.

De tussenuitspraak

4. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
5. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank naar aanleiding van de beroepsgrond die ging over de benodigde parkeerplaatsen overwogen, dat het college op dit punt mocht uitgaan van het advies van verkeerskundige. Deze heeft volgens de rechtbank in zijn advies voldoende onderbouwd wat de benodigde parkeervoorzieningen zijn en dat met de voorgeschreven twaalf parkeerplaatsen in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein is gerealiseerd.
5.1.
Verder heeft de rechtbank naar aanleiding van de beroepsgrond dat het college ten onrechte ervan uitgaat dat geen sprake is van een nadelige invloed op de normale verkeersafwikkeling overwogen dat uit het advies van de verkeerskundige, anders dan eiseres stelt, niet ondubbelzinnig blijkt dat sprake is van een dergelijke nadelige invloed.
De verkeerskundige heeft volgens de rechtbank gemotiveerd waarom de door hem berekende toename van het aantal verkeersbewegingen aanvaardbaar is. De rechtbank ziet dan ook niet de tegenstrijdigheid in het advies van de verkeerskundige die eiseres daarin leest.
5.2.
Wat betreft de beroepsgrond dat de toename van verkeersbewegingen door de cosmetische kliniek groter is dan waar de verkeerskundige en het college van uitgaan, heeft de rechtbank echter overwogen dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het college heeft namelijk ten onrechte als uitgangspunt genomen dat de cosmetische kliniek door maximaal 24 cliënten per dag zal worden bezocht, nu intensiever gebruik van de kliniek in de omgevingsvergunning niet is uitgesloten. En als meer dan 24 cliënten per dag de cosmetische kliniek bezoeken, is het aantal verkeersbewegingen mogelijk groter dan door de verkeerskundige is berekend. Het college heeft namelijk geen beperking van het aantal cliënten per dag in de vergunningsvoorschriften opgenomen. De vermelding van het maximumaantal van 24 cliënten in de aanvulling op de aanvraag, waar het college naar verwijst, geeft slechts een verwachting van de aanvrager weer en op basis hiervan geldt dat aantal niet als een vastgestelde norm. Als de cosmetische kliniek meer dan 24 cliënten per dag zou ontvangen, zou de cosmetische kliniek niet in strijd handelen met de omgevingsvergunning. Er zou dan dus geen sprake zijn van een overtreding en het college zou niet bevoegd zijn om handhavend op te treden.
Daarom heeft het college niet deugdelijk gemotiveerd dat de verkeerstoename als gevolg van de cosmetische kliniek vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zal zijn.
Herstelpoging van het college
6. Het college heeft, om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, aan de omgevingsvergunning van 19 juli 2022 het volgende voorschrift toegevoegd:
Maximering aantal cliënten per dag
-
De cosmetische kliniek mag per dag ten hoogste 24 cliënten ontvangen voor het verrichten van een behandeling dan wel voor een consult.
Zienswijzen op de herstelpoging
7. Vergunninghoudster kan zich verenigen met het herstelbesluit en het aanvullend voorschrift.
8. Eiseres vindt dat het college het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld, omdat ook met het aanvullende vergunningsvoorschrift nog steeds intensiever gebruik mogelijk is, waartegen het college niet handhavend kan optreden. Dit omdat het aanvullende voorschrift alleen betrekking heeft op cliënten die de cosmetische kliniek bezoeken voor ‘het verrichten van een behandeling’ dan wel voor een ‘consult’. De cliënten van de cosmetische kliniek kunnen echter ook voor een controlebezoek komen. Dit controlebezoek kan niet aangemerkt worden als ‘het verrichten van een behandeling’ dan wel een ‘consult’.
Voorts kunnen de onbenoemde ruimten op de eerste en tweede verdieping van het pand, bij ontbreken van vergunningvoorschriften die daarop betrekking hebben, bijvoorbeeld gebruikt worden voor besprekingen met externe partijen, die gedurende de gehele dag - in verschillende samenstellingen en in meerdere ruimten tegelijkertijd - kunnen plaatsvinden.
Het college kan tegen dit gebruik niet handhavend optreden. Het valt daarom niet uit te sluiten dat het aantal verkeersbewegingen groter is dan door de verkeerskundige berekend.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank is van oordeel dat het college door het verbinden van het hiervoor genoemd aanvullend voorschrift aan de omgevingsvergunning van 19 juli 2022 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Het college heeft met dat voorschrift geborgd dat het handhavend kan optreden tegen situaties in de praktijk die afwijken van de uitgangspunten die worden gehanteerd bij de afweging of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het gebruik van het pand als cosmetische kliniek niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank legt hierna verder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9.1.
De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat controles onder het verrichten van een behandeling, zoals genoemd in het aanvullend voorschrift, vallen. De rechtbank heeft daarvoor allereerst gekeken naar de definitie van het begrip behandeling in het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (het woordenboek). Daarin staat dat onder een behandeling onder meer wordt verstaan: geneeskundige verzorging. Onder verzorging verstaat het woordenboek onder meer: het voorzien in het lichamelijk, geestelijk welzijn van personen. De rechtbank onderkent dat in de kliniek veelal niet-geneeskundige zorg wordt verleend, maar is van oordeel dat voor de vraag of de activiteiten in de kliniek onder het verrichten van een behandeling vallen, bij de definitie van het begrip behandeling in het woordenboek kan worden aangesloten. Gelet op de definities in het woordenboek is een behandeling dus: het (geneeskundig) voorzien in het lichamelijk, geestelijk welzijn van personen. De rechtbank ziet geen reden om controles, die standaard enkele weken na de behandeling worden verricht, hier niet onder te laten vallen. Verder heeft de rechtbank gekeken naar de website van [bedrijf] . Daarop staan beschrijvingen van wat [bedrijf] doet. Wat opvalt is dat het consult en de behandeling apart van elkaar worden beschreven, met de kosten van beide onderdelen. Controles worden bij de afzonderlijke behandelingen genoemd, maar daarvoor worden niet apart kosten in rekening gebracht. De prijs die wordt genoemd heeft kennelijk betrekking op de behandeltijd én de controle. Dit duidt erop dat de controle wordt gezien als behorend tot de behandeling.
9.2.
Met betrekking tot de door eiseres verwachte verkeersaantrekkende werking van het mogelijke gebruik van de ruimten op de eerste en tweede verdieping overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de verkeerskundige bij de bepaling van de verkeersbewegingen en de parkeerbehoefte is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, onder andere ten aanzien van het gebruik van de ruimten op de eerste en tweede verdieping.
In de tussenuitspraak onder 15. heeft de rechtbank al geoordeeld dat het gebruik van deze vooralsnog onbenutte ruimten in het pand niet leidt tot een toename van de parkeerbehoefte. In de vergunningsvoorschriften is namelijk opgenomen dat maximaal vijf medewerkers gelijktijdig op de locatie aanwezig mogen zijn en dat in verband met de parkeercapaciteit voor scholing een maximale bezetting van het pand geldt van twaalf personen. Verder heeft het college op de zitting toegelicht dat die voorschriften betrekking hebben op het hele pand.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van dezelfde redenering ook kan worden geconcludeerd dat het gebruiken van de ruimten niet tot een grotere verkeersaantrekkende werking zal leiden dan waar het college van uitgaat.
Evenredigheidsbeginsel / ondeugdelijke belangenafweging
10. Eiseres heeft aangevoerd dat het college niet althans niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke belangen zijn betrokken bij de besluitvorming en welk gewicht aan die belangen moet worden toegekend en niet heeft gemotiveerd hoe die belangen zich verhouden tot het met het besluit te dienen doen.
11. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak op deze beroepsgrond nog niet beslist. Daarom zal de rechtbank dat nu alsnog doen.
11.1.
In het bestreden besluit heeft het college zijn belangenafweging inzichtelijk gemaakt. Het college heeft, mede naar aanleiding van de bezwaren van omwonenden, twee verkeersonderzoeken laten doen naar de mogelijke effecten van het gebruik als cosmetische kliniek op de omgeving. In de uitkomsten daarvan heeft het college aanleiding gezien voor het opnemen van voorschriften om die effecten zo veel mogelijk beperken. De rechtbank is van oordeel dat het college hiermee de belangen van omwonenden, waaronder eiseres, voldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. De rechtbank is verder van oordeel dat het college het belang van vergunninghoudster zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een ondeugdelijke belangenafweging of in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank is van oordeel dat het college het in de tussenuitspraak van 15 mei 2024 geconstateerde gebrek met het toevoegen van het voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft hersteld. Het college heeft alles overziend de omgevingsvergunning mogen verlenen.
12.1.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
12.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiseres heeft in beroep gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt) en een zienswijze na een bestuurlijke lus ingediend (0,5 punt). Deze vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.