Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De kern
3.De achtergrond
4.De beoordeling
- i) de hoogte van de door [gedaagde] aan [eiseres] te betalen afrekeningen van de servicekosten over de periodes van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022, van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023 en van 1 november 2023 tot en met mei 2024;
- ii) de hoogte van de door [gedaagde] te betalen voorschotten voor servicekosten, en;
- iii) de huur over de maand mei 2024.
1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023is door [eiseres] met goedvinden van de huurders (waaronder [gedaagde] ) voorgelegd aan de Huurcommissie. Een dergelijk verzoek ziet op grond van artikel 7:260 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek altijd op een periode van 12 maanden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het aan de Huurcommissie voorgelegde geschil strikt genomen alleen ziet op de periode van 1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023. Op dit moment is er door de Huurcommissie nog geen uitspraak gedaan. Het staat dus niet vast of [gedaagde] over deze periode nog een bedrag aan [eiseres] moet betalen en hoe hoog dat bedrag dan is. Verder is het debat in deze procedure ook niet gegaan over de juistheid van die afrekening. De kantonrechter kan daarom ook niet zelf vaststellen dat [gedaagde] nog een bedrag over deze periode aan [eiseres] verschuldigd is (nog daargelaten dat het niet in de rede ligt om deze zelfde vraag tegelijkertijd aan de Huurcommissie en aan de kantonrechter voor te leggen).
1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022. Uit de brief van [gedaagde] van 18 april 2024 (productie 6 bij de conclusie van antwoord) blijkt echter dat [gedaagde] ook bezwaar heeft tegen de afrekening over dit jaar. Gelet op de inhoud van de door de huurders (waaronder [gedaagde] ) aan de Huurcommissie toegestuurde toelichting op hun bezwaar is het goed mogelijk dat het oordeel van de Huurcommissie op die bezwaren ook zijn weerslag heeft op de afrekening over de periodes van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat zij voor elke afrekening dezelfde wijze van berekenen hanteert. Als de Huurcommissie een andere wijze van berekenen zal blijken te hanteren, kan dit dus mogelijk ook gevolgen hebben voor de afrekening over de periode van 1 november 2021 tot en met 31 oktober 2022.
1 november 2023 tot en met 31 mei 2024. Voor die periode heeft [eiseres] nog geen sluitende afrekening opgesteld, omdat het slechts over een periode van zeven maanden gaat. De kantonrechter begrijpt uit het door [eiseres] opgestelde document dat zij de door haar zelf vastgestelde servicekosten over de voorgaande periode (1 november 2022 tot en met 31 oktober 2023) ook heeft gebruikt voor deze periode en daar 7/12 deel van heeft berekend voor de periode van 1 november 2023 tot en met 31 mei 2024. Een afrekening ligt daar dus niet aan ten grondslag. In feite is het dus een door [eiseres] bepaald voorschot, waar nog een eindafrekening op zou moeten volgen. Omdat ook voor deze periode geldt dat het debat in deze procedure niet over de afrekening zelf is gegaan en [eiseres] ook niet heeft onderbouwd dat [gedaagde] het genoemde bedrag van € 586,56 nog moet betalen, zal de kantonrechter [gedaagde] daartoe op dit moment niet veroordelen.
Wij zouden graag overleggen over het verlagen van de huurprijzen, dit kan in samenwerking met de huurcommissie, maar het liefste lossen wij dit intern met u op. Wij denken dat de meningsverschillen intern oplossen voor iedereen het beste is.
- nakosten
€ 119,00Totaal € 595,00