In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een procedure waarin een meerderjarige, verblijvende in een penitentiaire inrichting, verzocht om inzage in zijn jeugdzorgdossier. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere beschikking van de rechtbank op 5 juli 2024. De rechtbank ontving verschillende stukken van de gecertificeerde instelling, waaronder brieven van de GI en de meerderjarige zelf. Tijdens de behandeling op 4 oktober 2024 waren zowel de meerderjarige als vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De rechtbank verzocht de meerderjarige om aan te geven of hij zijn verzoek handhaafde of introk, maar ontving hierop geen reactie. De rechtbank heeft vervolgens besloten om uitspraak te doen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de meerderjarige om inzage in zijn dossier is aangemerkt als een verzoek op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De GI had aanvankelijk gesteld dat de meerderjarige al het dossier had ontvangen en dat er geen sprake was van een gedeeltelijke afwijzing van het verzoek. De GI vroeg de rechtbank om de meerderjarige niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Tijdens de zitting op 4 oktober 2024 heeft de GI echter aangegeven dat er nog aanvullende dossierstukken waren gevonden, die uiteindelijk aan de rechtbank zijn toegezonden en aan de meerderjarige zijn verstrekt.
De rechtbank concludeert dat de GI aan het verzoek van de meerderjarige heeft voldaan en dat er geen grond is om de GI te bevelen om alsnog informatie te verstrekken. De rechtbank heeft ook geen reden gezien om de meerderjarige in de proceskosten te veroordelen, aangezien de GI pas na het indienen van het beroep volledig aan het verzoek heeft voldaan. De rechtbank verklaart het verzoek van de meerderjarige ongegrond.