In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 november 2024, in de zaak met zaaknummer UTR 23/4755, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar van 25 april 2022, nadat verweerder op 6 november 2023 alsnog op haar bezwaar heeft beslist. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank moet vaststellen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen en welk bedrag aan proceskosten moet worden vergoed. Verzoekster had op 28 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Aangezien verweerder op 6 november 2023 alsnog een besluit heeft genomen, is hij tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
De rechtbank kent verzoekster een vergoeding van haar proceskosten toe, vastgesteld op € 437,50. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is verweerder verplicht het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank legt uit dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, met inachtneming van de wettelijke termijnen.