ECLI:NL:RBMNE:2024:6851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
16.238167.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schipper veroordeeld voor aanvaring met plezierjacht op de Lek, resulterend in dodelijk ongeval

Op 18 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepsschipper die op de Lek een aanvaring heeft veroorzaakt met een klein plezierjacht. De aanvaring vond plaats op [datum] en resulteerde in het zinken van het plezierjacht, waarbij één inzittende, [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de schipper, ondanks goede zichtomstandigheden, niet voldoende oplettend was geweest en het plezierjacht niet had gezien, terwijl hij dit had kunnen en moeten doen. De rechtbank concludeerde dat de schipper aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en nalatig had gehandeld, wat leidde tot de veroordeling tot een taakstraf van 150 uur. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder overtredingen van het Rijnvaartpolitiereglement, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De zaak werd behandeld op basis van getuigenverklaringen, proces-verbaal van bevindingen en simulaties van de aanvaring. De rechtbank hield rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.238167.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 december 2024
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [1971] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] , Duitsland.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 november 2024 en 4 december 2024. De zaak is inhoudelijk behandeld op 28 november 2024 en het onderzoek is op de terechtzitting van 4 december 2024 gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. D.P.L. ter Laak, en van wat verdachte, zijn raadsvrouw, mr. A.R. de Graaf, en zijn raadsman, mr. J.C. van Zuethem, advocaten te Breda (hierna gezamenlijk te noemen: de verdediging), naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen mr. J.C. van Oel, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] naar voren heeft gebracht, alsmede van wat mr. B.C.J. Herijgers als waarnemer voor mr. M.J.J.F. van Raak, advocaat te Oosterhout, namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte:
feit 1 primairop [2022] in Ameide, als schipper van een motortankschip op de Lek, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, zodat het aan zijn schuld te wijten is dat een motorschip is gezonken, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, terwijl het feit is begaan in de uitoefening van zijn beroep;
subsidiairop [2022] in Ameide, als schipper van een motortankschip op de Lek heeft gevaren en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap ter plaatse waren geboden om te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht;
feit 2op [2022] in Ameide, als schipper van een motortankschip, met dat schip heeft gevaren op de Lek en tijdens dit varen in strijd heeft gehandeld met de artikelen 1.09 lid 3 en 6.09 van het Rijnvaartpolitiereglement en artikel 6.10 van het Binnenvaartpolitiereglement.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. De standpunten van de verdediging worden – voor zover van belang voor de beoordeling – eveneens besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De bewijsmiddelen voor dit feit zijn, voor de leesbaarheid van dit vonnis, uitgewerkt en opgenomen in bijlage II. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht. De rechtbank legt hieronder in paragraaf 4.3.1 uit waarom zij dit feit bewezen acht.
De rechtbank acht feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank legt in paragraaf 4.3.2 uit waarom.
4.3.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
De aanvaring
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op [2022] omstreeks 18.50 uur voer verdachte voor zijn werk als schipper van het motortankschip ‘ [naam motortankschip] ’ (hierna: de [naam motortankschip] ) op de Lek, ter hoogte van Ameide. Naast verdachte waren twee bemanningsleden aan boord: een stuurman en een matroos.
[benadeelde partij 6] , [slachtoffer] en de dochter van [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] voeren op dat moment ook op de Lek, ter hoogte van Ameide. Zij voeren in [naam klein motorjacht] , een klein (plezier)motorschip. De zoon van [achternaam van het slachtoffer en benadeelde partijen 3 en 4] en de zoon van [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] voeren op dat moment in een rubberbootje nabij [naam klein motorjacht] . Het weer was helder, het zicht was goed en er was nauwelijks stroming. Zowel de [naam motortankschip] als [naam klein motorjacht] vertoonden geen technische mankementen.
[naam klein motorjacht] voer in eerste instantie honderden meters vóór de [naam motortankschip] , aan dezelfde kant van het water en in dezelfde richting. De [naam motortankschip] had echter een hogere snelheid dan [naam klein motorjacht] en liep [naam klein motorjacht] op, waarop [naam klein motorjacht] in de dode hoek van de [naam motortankschip] terechtkwam. De [naam motortankschip] is in een flauwe bocht naar links tegen [naam klein motorjacht] aangevaren, als gevolg waarvan [naam klein motorjacht] is gezonken. [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] en zijn dochter konden op tijd boven water komen, maar [achternaam van het slachtoffer en benadeelde partijen 3 en 4] is als gevolg van de aanvaring overleden.
Verdachte zat voorafgaand aan en op het moment van de aanvaring aan het roer van de [naam motortankschip] . De matroos zat naast hem in de stuurhut en de stuurman bevond zich beneden in het schip. Verdachte heeft [naam klein motorjacht] niet gezien. Hij heeft zijn snelheid en koers voorafgaand aan de aanvaring dan ook niet aangepast.
Het zicht van verdachte op [naam klein motorjacht]
Verdachte heeft (aldus) verklaard dat hij [naam klein motorjacht] , voorafgaand aan de aanvaring, niet heeft gezien. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat hij [naam klein motorjacht] wel had kúnnen zien voordat deze in zijn dode hoek terechtkwam. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoeláng verdachte [naam klein motorjacht] had kunnen zien. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De politie heeft berekend dat verdachte [naam klein motorjacht] ongeveer vijf minuten had kunnen zien voordat deze in zijn dode hoek terechtkwam. De politie heeft daarbij wel opgemerkt dat haar berekeningen – kort gezegd – indicatief zijn en dat sprake kan zijn van relatief kleine foutmarges.
De verdediging heeft de berekeningen van de politie betwist. Zij heeft er in het bijzonder op gewezen dat de dode hoek van de [naam motortankschip] groter moet zijn geweest dan door de politie is berekend, omdat de politie is uitgegaan van een te hoge zichthoogte van verdachte (namelijk de bovenkant van de stuurhut). Als sprake was van een grotere dode hoek, was ook de tijd waarin [naam klein motorjacht] voor verdachte te zien moet zijn geweest, korter.
[onderneming] B.V. heeft op verzoek van de verdediging (op basis van gegevens uit het procesdossier) een simulatie van de aanvaring gemaakt, waarbij is uitgegaan van een (lagere zichthoogte van de verdachte en daarmee van een) aanzienlijk grotere dode hoek. Op deze simulatie, die tijdens de terechtzitting is getoond, is te zien wat het zicht was van verdachte vanuit de stuurhut van de [naam motortankschip] voor en tijdens de aanvaring. Hoewel niet duidelijk is of [naam klein motorjacht] ook al zichtbaar was vóórdat de simulatie start, kan uit de beelden worden afgeleid dat verdachte [naam klein motorjacht]
minimaal2 minuten en 30 seconden had kunnen zien, voordat deze in zijn dode hoek terechtkwam.
De rechtbank stelt op grond van de onderlinge samenhang tussen de berekeningen van de politie, het voorbehoud dat daarbij is gemaakt over eventuele foutmarges én de (eigen waarneming van de) simulatiebeelden vast dat [naam klein motorjacht]
op z’n minst2 minuten en 30 seconden zichtbaar was vanaf de plek van verdachte in de stuurhut, voordat deze in zijn dode hoek terechtkwam.
Schuld in de zin van artikel 169 Sr
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het – in strafrechtelijke zin – aan de schuld van verdachte te wijten is dat [naam klein motorjacht] is gezonken, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en levensgevaar voor de andere opvarenden van [naam klein motorjacht] is ontstaan.
Schuld in de zin van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld in de zin van artikel 169 Sr is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (bijvoorbeeld letsel of de dood) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch kan worden verweten, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout die iemand maakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout. Anders gezegd: er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’ om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld. De bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt kan wel meewegen bij de beoordeling van schuld. Zo mag van beroepschauffeurs of -schippers in het verkeer meer worden verwacht dan van de gemiddelde (scheepvaart)verkeersdeelnemer (de zogenoemde Garantenstellung).
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 169 Sr.
Zoals reeds vermeld voer [naam klein motorjacht] , een klein (plezier)motorschip, op [2022] honderden meters voor de [naam motortankschip] op de Lek. De [naam motortankschip] voer met een hogere snelheid en heeft [naam klein motorjacht] op enig moment aangevaren, waarna [naam klein motorjacht] is gezonken. Verdachte heeft [naam klein motorjacht] voorafgaand aan de aanvaring niet gezien. Van een enkel moment van onoplettendheid was geen sprake, nu [naam klein motorjacht] geruime tijd –
ten minste2 minuten en 30 seconden – zichtbaar is geweest vanaf de plek van verdachte in de stuurhut, voordat [naam klein motorjacht] in zijn dode hoek terechtkwam.
Verdachte was ten tijde van de aanvaring al jaren schipper van beroep en voer op een zwaar motortankschip van ruim 85 meter lang en 9,5 meter breed. Hij kende de route goed en was ervan op de hoogte dat augustus de drukste maand van het jaar is op de Lek, omdat veel mensen dan vakantie hebben en er met hun plezierboten op uitgaan. Verdachte wist dus dat hij veel kleine en kwetsbare vaartuigen kon tegenkomen met minder ervaren schippers aan het roer, zodat van hem als beroepsschipper extra behoedzaamheid, oplettendheid én gebruik van de radar geboden was. Verdachte heeft op de zitting echter verklaard dat de omstandigheid dat er in augustus meer pleziervaart is op de Lek voor hem geen reden was om extra maatregelen te treffen.
Uit zijn verklaringen blijkt dat verdachte op de dag van de aanvaring, ondanks de te verwachten pleziervaart, vooral vertrouwde op zijn eigen ogen en meer op het AIS-beeldscherm keek dan op de radar, terwijl kleinere schepen doorgaans niet op het AIS-beeldscherm, maar mogelijk wel op de radar te zien zijn. Uit de verklaringen van verdachte blijkt ook dat hij, kort voor de aanvaring, vooral was gefocust op het veilig passeren van de grote schepen die hem aan bakboordzijde in de bocht tegemoetkwamen. [naam klein motorjacht] voer aan stuurboordzijde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte – indien hij zijn volle aandacht nodig had voor het passeren van tegemoetkomende schepen – maatregelen had moeten treffen om zich ervan te verzekeren dat ook de plezierboten zouden worden opgemerkt. Zo had hij zijn collega die naast hem zat kunnen vragen om op dat moment vanuit de stuurhut of op de boeg uit te kijken naar eventuele pleziervaart.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat het mogelijk is dat de zon zijn zicht heeft belemmerd. De zon scheen van achteren in de stuurhut en dat zorgde mogelijk voor reflectie. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft kort na de aanvaring verklaard dat het weer en het zicht goed waren, zoals ook is bevestigd door het omgevingsonderzoek van de politie. Pas op de zitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat de zon zijn zicht mogelijk heeft belemmerd. Hij heeft daarbij echter ook opgemerkt dat hij zich dit niet zozeer herinnert, maar dat hij achteraf probeert te verklaren waarom hij [naam klein motorjacht] destijds niet heeft gezien.
De verdediging heeft ter zitting ook betoogd dat het mogelijk is dat verdachte [naam klein motorjacht] wel heeft gezien, maar niet heeft opgeslagen in zijn geheugen omdat [naam klein motorjacht] volgens hem op dat moment geen gevaar opleverde. [naam klein motorjacht] heeft volgens de verdediging echter plotseling een koerswijziging naar bakboord gemaakt, terwijl [naam klein motorjacht] zich in de dode hoek van de [naam motortankschip] bevond, als gevolg waarvan de aanvaring heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte [naam klein motorjacht] heeft gezien, omdat hij direct na het ongeval heeft verklaard dat hij [naam klein motorjacht] niet heeft gezien en het dossier hiervoor ook geen andere aanknopingspunten biedt. Maar ook als verdachte [naam klein motorjacht] zou hebben gezien, had hij er niet zonder meer van uit mogen gaan dat [naam klein motorjacht] koers zou houden (waarbij de rechtbank opmerkt dat niet vaststaat dat [naam klein motorjacht] van koers is gewijzigd). Verdachte heeft immers zelf verklaard dat er in de zomer vaak problemen zijn met pleziervaart, omdat onervaren recreatieschippers inschattingsfouten maken en van alle kanten komen. Verdachte had bij het zien van [naam klein motorjacht] daarom extra oplettendheid moeten betrachten en maatregelen moeten nemen om [naam klein motorjacht] veilig te kunnen voorbijlopen.
De verdediging heeft de rechtbank tot slot gewezen op fouten die [benadeelde partij 6] , de schipper van [naam klein motorjacht] , zou hebben gemaakt. Zo zou de schipper van [naam klein motorjacht] niet alleen van koers zijn gewijzigd, maar ook onvoldoende vrij zicht naar achteren hebben gehad, waardoor hij de [naam motortankschip] niet heeft gezien.
De rechtbank is ervan op de hoogte dat de nabestaanden van [slachtoffer (voornaam)] een klacht hebben ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over het niet-vervolgen van [benadeelde partij 6] . Zonder vooruit te lopen op enig strafrechtelijk oordeel ten aanzien van [benadeelde partij 6] , de schipper van [naam klein motorjacht] , merkt de rechtbank het volgende op.
De vraag die in deze strafzaak moet worden beantwoord is of het ongeval in redelijkheid is toe te rekenen aan verdachte. Uitgangspunt daarbij is dat indien de gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijk resultaat teweeg te brengen of het risico daarop in relevante mate heeft verhoogd, tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet doorbreken. Dit wordt niet anders doordat de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijgedragen, of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
Daarmee is de medeschuld van anderen voor de vaststelling van de strafrechtelijke culpa weliswaar niet direct relevant (de eigen schuld van de verdachte staat immers centraal ), maar het kan wel zo zijn dat fouten van anderen de mate van schuld bij verdachte kunnen doen afnemen, eventueel zelfs in die mate dat van een aanmerkelijke verwijtbare onvoorzichtigheid niet meer kan worden gesproken.
Van dat laatste is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak echter geen sprake. Als verdachte beter had opgelet en [naam klein motorjacht] op tijd had gezien, had de aanvaring voorkomen kunnen worden. Hij had dan verschillende opties gehad: koers wijzigen, snelheid minderen en/of (alsnog) een collega op de uitkijk zetten om te beoordelen of [naam klein motorjacht] met geluidssignalen moest worden gewaarschuwd, zodat [naam klein motorjacht] kon uitwijken.
Dit betekent dat mogelijke medeschuld van één van de slachtoffers, zoals hier de schipper van [naam klein motorjacht] , in dit geval niet afdoet aan de schuld van de verdachte.
Conclusie
De rechtbank is, gegeven de hiervoor omschreven omstandigheden, van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld. Hij had [naam klein motorjacht] niet alleen kúnnen zien, maar ook móeten zien. Het is dan ook aan zijn schuld te wijten dat [naam klein motorjacht] is gezonken, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden en levensgevaar voor de andere opvarenden is ontstaan. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit aldus wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van enkele gedeeltes van het onder 1 primair tenlastegelegde, omdat de rechtbank deze gedeeltes niet wettig en overtuigend bewezen acht. Zo acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte onvoldoende voorzieningen heeft getroffen om de dode hoek zoveel mogelijk te verkleinen of te beperken. Uit artikel 1.07 lid 2 Rijnvaartpolitiereglement 1995 en artikel 1.07 lid 2 Binnenvaartpolitiereglement kan worden afgeleid dat de wetgever heeft geaccepteerd dat een schip een dode hoek heeft en dat er pas maatregelen hoeven te worden getroffen wanneer de dode hoek meer dan 350 meter bedraagt. Zoals hiervoor weergegeven bedroeg de dode hoek van de [naam motortankschip] aanzienlijk minder dan 350 meter. De [naam motortankschip] voldeed wat betreft de dode hoek dus aan de wettelijke vereisten. Dit betekent dat verdachte op dat vlak geen verwijt kan worden gemaakt. Verder blijkt uit de stukken in het procesdossier dat veertig ton ballast op het schip was geladen, zodat het schip niet ongeladen of leeg was. Ook stond de stuurhut ten tijde van de aanvaring niet in de middenstand, maar bijna in de hoogste stand. De rechtbank acht ook niet bewezen dat verdachte met hoge snelheid heeft gevaren, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de snelheid van de [naam motortankschip] gebruikelijk was. Tot slot heeft het (al dan) niet in werking zijn van de camera op de voorplecht naar het oordeel van de rechtbank niet bijgedragen aan de aanvaring, nu deze camera vooral geschikt is voor het manoeuvreren en aanmeren in bijvoorbeeld sluizen, en het zicht naar voren beperkt is.
4.3.2
Vrijspraak van feit 2
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij bepalingen uit het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (RPR 1995) en het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) heeft overtreden. Zo zou verdachte [naam klein motorjacht] hebben ingehaald (voorbijgelopen) zonder zich er (voldoende) van te vergewissen dat dit zonder gevaar kon geschieden (artikel 6.09 RPR 1995). Ook zou hij [naam klein motorjacht] aan stuurboordzijde (rechts) hebben ingehaald (voorbijgelopen), terwijl daarvoor onvoldoende ruimte was (artikel 6.10 BPR). De rechtbank acht deze onderdelen van het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen. Uit de stukken in het procesdossier blijkt immers dat verdachte [naam klein motorjacht] van achteren is genaderd en vervolgens tegen [naam klein motorjacht] is aangevaren, zodat van voorbijlopen in de zin van genoemde bepalingen geen sprake is.
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte in strijd heeft gehandeld met artikel 1.09 lid 3 RPR 1995 (oud). In dat artikel is bepaald dat de roerganger in het algemeen in staat moet zijn alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder moet hij in de gelegenheid zijn geluidsseinen te horen en moet hij naar alle zijden een voldoende vrij uitzicht hebben. Uit de stukken in het procesdossier en het verhandelde op de zitting blijkt dat verdachte op [2022] alle inlichtingen en aanwijzingen in de stuurhut had kunnen vernemen en geven. Ook was hij in staat geluidsseinen te horen en had hij naar alle zijden een voldoende vrij uitzicht, zoals bedoeld in het RPR 1995. Het enkele feit dat de [naam motortankschip] een dode hoek had en niet standaard een uitkijk had of camera’s waarmee een voldoende ruim gezichtsveld en een helder en/of onvertekend beeld kon worden verkregen, is op zichzelf onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 1.09 lid 3 RPR 1995. Op grond van artikel 1.07 lid 2 RPR 1995 mag het vrije uitzicht van het schip niet meer worden beperkt dan tot 350 meter vóór de boeg. Een dode hoek van meer dan 350 meter (en minder dan 500 meter) moet worden gecompenseerd met optische hulpmiddelen. De dode hoek van de [naam motortankschip] was aanzienlijk kleiner dan 350 meter, zodat het (standaard) gebruik van optische hulpmiddelen niet verplicht was.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de artikelen 1.09 lid 3 en 6.09 RPR 1995 en artikel 6.10 BPR op [2022] heeft overtreden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op [2022] te Ameide, als schipper van een groot schip, te weten het motortankschip, genaamd ‘ [naam motortankschip] ’, met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaart-verkeer openstaande vaarwater, te weten de Lek, en tijdens dit varen aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld, als gevolg waarvan het motorschip ‘ [naam klein motorjacht] ’ is gezonken, verongelukt, vernield, onbruikbaar is gemaakt en is beschadigd, ten gevolge waarvan levensgevaar voor meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende personen is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, immers heeft hij, verdachte,
  • onvoldoende uitkijk gehouden en visueel vastgesteld of veilige vaart mogelijk was en
  • zich onvoldoende vergewist van alle schepen die zich bevonden in de nabijheid van die [naam motortankschip] en lagen binnen de door die [naam motortankschip] gevolgde koers en
  • onvoldoende gebruik gemaakt van de in de stuurhut aanwezige en in werking zijnde radar en
  • gevaren met die [naam motortankschip] zonder uitkijk/wachtsman op de boeg van die [naam motortankschip] en
  • met een snelheid van ongeveer 18 kilometer per uur die [naam klein motorjacht] opgelopen en genaderd en
  • bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] , geen afstand gehouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en
  • bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] , niet de koers en de snelheid van die [naam motortankschip] aangepast teneinde een veilige afstand te behouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en
  • niet uitgeweken voor die [naam klein motorjacht]
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip [naam motortankschip] tegen die [naam klein motorjacht] is aangevaren, ten gevolge waarvan die [naam klein motorjacht] is gezonken, waardoor levensgevaar voor meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende personen is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, en het aldus aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is, dat genoemde [naam klein motorjacht] is gezonken, verongelukt, vernield, onbruikbaar is gemaakt en is beschadigd, waardoor levensgevaar voor meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende personen is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn, verdachtes, beroep.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
het aan zijn schuld te wijten zijn dat een vaartuig zinkt, terwijl daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat, meermalen gepleegd, en terwijl het feit iemands dood ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte feit 1 primair te veroordelen tot een taakstraf van 240 uur, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd verdachte schuldig te verklaren aan feit 2, maar hem daarvoor geen straf op te leggen (zoals bedoeld in artikel 9a Sr).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen over de strafoplegging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd
Op [2022] voer verdachte voor zijn werk als schipper van een groot motortankschip op de Lek. [slachtoffer] , [benadeelde partij 6] en diens dochter voeren voor hem op de Lek in hun kleine motorjacht, [naam klein motorjacht] . Verdachte voer met een hogere snelheid en is gedurende enige tijd ingelopen op [naam klein motorjacht] , zonder deze op te merken. Hij heeft [naam klein motorjacht] uiteindelijk aangevaren, als gevolg waarvan [naam klein motorjacht] is gezonken. [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] en zijn dochter konden op tijd uit het water komen, maar [slachtoffer] is als gevolg van de aanvaring overleden.
Verdachte heeft [naam klein motorjacht] niet gezien, maar had deze wel kúnnen en móeten zien. Hij heeft als ervaren beroepsschipper aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en de rechtbank rekent hem dit aan.
Het leed dat door de aanvaring is veroorzaakt is groot en onherstelbaar. Het plotselinge overlijden van [slachtoffer (voornaam)] heeft diepe sporen nagelaten in het leven van haar nabestaanden, en in het bijzonder in het leven van haar zoon. Hij is op 13-jarige leeftijd zijn moeder verloren. Ook was hij op het moment van de aanvaring vlakbij [naam klein motorjacht] . Hij voer, samen met de zoon van [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] , in een rubberbootje rond [naam klein motorjacht] . Zij waren getuige van de aanvaring. De zoon van [slachtoffer (voornaam)] is nog in het water gesprongen om de opvarenden te redden. Het moet voor hen een traumatische aanblik en onnoemelijke schok zijn geweest om de boot ten onder te zien gaan, terwijl ze wisten dat hun dierbaren zich in die boot bevonden en dat ze vervolgens alleen [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] en diens dochter boven water zagen komen.
[achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] en zijn dochter zaten in [naam klein motorjacht] op het moment van de aanvaring en konden op tijd uit het water komen. Dit moet ook voor hen een zeer beangstigende en schokkende ervaring zijn geweest.
Uit de brieven die bij de vorderingen van de ouders, broer en zus van [slachtoffer (voornaam)] zijn gevoegd, blijkt ook hoe groot de verslagenheid en het verdriet was én is vanwege het plotselinge verlies van hun dochter en zus.
Hoewel dit in het niet valt bij het gemis waarmee de nabestaanden moeten leven, geldt voor verdachte dat hij zal moeten leven in de wetenschap dat (ongewild, maar) door zijn schuld een ander is komen te overlijden. Uit zijn verklaringen blijkt dat de aanvaring en de gevolgen daarvan ook op zijn leven veel impact hebben gehad.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte werkt op dit moment nog steeds voor de rederij, maar niet meer als schipper. Hij is ook in de toekomst, als gevolg van lichamelijke klachten, hoogstwaarschijnlijk niet meer in staat om zijn werk als schipper uit te oefenen.
De strafoplegging
De rechtbank is zich bewust van de buitengewoon ernstige en verdrietige gevolgen van het bewezen verklaarde feit, maar zal verdachte een straf opleggen die in overeenstemming is met het strafrechtelijke verwijt dat hem kan worden gemaakt. Dit betekent met andere woorden dat de rechtbank de straf baseert op de mate waarin verdachte zich onoplettend heeft gedragen, maar niet op de gevolgen die de onoplettendheid heeft veroorzaakt.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf moet worden opgelegd, gelet op de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal verdachte voor het bewezen verklaarde feit wel een lagere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op de hoogte van de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank ziet – net als de officier van justitie – geen aanleiding om verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of beroepsverbod op te leggen, omdat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en niet langer werkzaam is als schipper.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de onderhavige strafzaak is overschreden.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Op grond van de jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De rechtbank gaat net als de officier van justitie uit van 6 augustus 2022 als startdatum van de redelijke termijn. Nu het vonnis is gewezen op 18 december 2024 is de hierboven genoemde termijn met ruim vier maanden overschreden. De rechtbank zal volstaan met de constatering van deze schending, gelet op de geringe overschrijding van de termijn en de complexiteit van het onderzoek, tevens resulterend in onderzoek(swensen) van de zijde van de verdediging, in deze zaak.
Conclusie
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte een taakstraf van 150 uren opleggen, te vervangen door 75 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht.

9.BESLAG

[naam klein motorjacht] , het motorschip, is gedurende het opsporingsonderzoek op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen. De officier van justitie heeft nog geen last tot teruggave van [naam klein motorjacht] gegeven. De rechtbank moet op grond van artikel 353 Sv daarom een beslissing nemen over het schip.
De rechtbank zal gelasten dat [naam klein motorjacht] wordt teruggegeven aan [benadeelde partij 6] , omdat hij redelijkerwijs als rechthebbende van [naam klein motorjacht] kan worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJEN

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij hebben allen een vergoeding gevorderd voor de affectieschade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van [slachtoffer (voornaam)] . [benadeelde partij 6] heeft daarnaast een vergoeding gevorderd voor de kosten van de uitvaart.
  • [benadeelde partij 1] , zoon van [slachtoffer (voornaam)] , heeft een vergoeding van € 20.000,- gevorderd voor affectieschade.
  • [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , ouders van [slachtoffer (voornaam)] , hebben ieder een vergoeding van € 17.500,- gevorderd voor affectieschade.
  • [benadeelde partij 6] , partner van [slachtoffer (voornaam)] , heeft een vergoeding van € 20.000,- gevorderd voor affectieschade. Daarnaast heeft hij een vergoeding van € 11.782,19 gevorderd voor de kosten van de uitvaart van [slachtoffer (voornaam)] waarbij zijn advocaat zich ter terechtzitting op het standpunt heeft gesteld dat [benadeelde partij 6] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet duidelijk is of deze kosten al zijn vergoed.
  • [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] , dochter en zoon van [benadeelde partij 6] , hebben een vergoeding van € 20.000,- gevorderd voor affectieschade;
  • [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] , broer en zus van [slachtoffer (voornaam)] , hebben ieder een vergoeding van € 17.500,- gevorderd voor affectieschade.
Namens de benadeelde partijen is verzocht de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Ook is verzocht de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f Sr) aan verdachte op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van affectieschade toe te wijzen en [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk te verklaren in het gedeelte van zijn vordering dat ziet op de kosten van de uitvaart, omdat niet duidelijk is of deze kosten (deels) zijn vergoed door een verzekeraar.
De officier van justitie heeft gevorderd de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen – ook indien de rechtbank tot een veroordeling komt – niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat de behandeling van die vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vorderingen zijn complex en pas kort voor de zitting ingediend, zodat de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om de vorderingen te bestuderen.
Daar komt bij dat [benadeelde partij 6] vermoedelijk medeschuld heeft aan de aanvaring. De strafzaak tegen [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] is geseponeerd, maar onlangs is een artikel 12 Sv-procedure tegen hem gestart. Voordat zijn vordering kan worden behandeld moet worden beoordeeld in hoeverre beide schippers hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
[benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] zijn broer en zus van [slachtoffer] . Zij moeten niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, omdat broers en zussen niet in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank merkt op dat zij begrijpt dat het overlijden van [slachtoffer (voornaam)] grote invloed heeft (gehad) op alle betrokkenen. Dat ontslaat de rechtbank echter niet van de verplichting de discussie over schadevergoeding in zakelijkheid te behandelen. De rechtbank moet de vorderingen van de benadeelde partijen beoordelen volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Alleen wanneer op grond van het burgerlijk recht een aanspraak op schadevergoeding bestaat kan een vordering worden toegewezen.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Sinds die inwerkingtreding biedt artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in lid 3 en lid 4 een wettelijke grondslag voor vergoeding van immateriële schade die ‘naasten’ van het slachtoffer lijden in de vorm van affectieschade (pijn en verdriet) als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De wet noemt (in lid 4 onder a tot en met g) een beperkte kring van personen – naasten – die voor affectieschade in aanmerking kunnen komen. Zij hebben recht op affectieschade zonder dat zij verplicht zijn om de aard en de ernst van hun schade nader te motiveren. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald op basis van standaardbedragen die zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
Beoordeling van de vorderingen
Vorderingen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn kort voor de zitting ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding de vorderingen niet in behandeling te nemen, omdat ze eenvoudig en overzichtelijk van aard zijn.
De benadeelde partijen maken – als minderjarige zoon en ouders van [slachtoffer (voornaam)] – aanspraak op vergoeding van affectieschade op grond van het bepaalde in artikel 6:108, leden 3 en 4 (onder c en d) BW. De hoogte van de gevorderde bedragen is in lijn met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de vordering van [benadeelde partij 1] daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.000,- en de vorderingen van [benadeelde partij 2] en [achternaam van het slachtoffer en benadeelde partijen 3 en 4] tot een bedrag van (ieder) € 17.500,-.
De vordering van [benadeelde partij 6]
was de partner van [slachtoffer (voornaam)] ten tijde van de aanvaring en woonde met haar samen. Hij behoort in beginsel dan ook tot de beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komt. De verdediging heeft echter bepleit dat [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat – kort gezegd – eerst een oordeel moet worden geveld over zijn eigen aandeel in de aanvaring.
De rechtbank overweegt het volgende. De schadevergoedingsverplichting van de verdachte kan worden verminderd indien sprake is van medeschuld (of eigen schuld) van de benadeelde partij. In artikel 6:101 BW is onder meer bepaald dat, wanneer de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht van de dader wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
De officier van justitie heeft op de zitting meegedeeld dat hij [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] schuldig acht aan overtreding van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, maar dat hij de zaak tegen [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] heeft geseponeerd, onder meer omdat hij zijn partner als gevolg van de aanvaring is verloren, de zorg heeft over twee minderjarige kinderen, geen strafblad heeft en geen professioneel schipper is. Tegen [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] is inmiddels echter een artikel 12 Sv-procedure gestart. De rechtbank kan op grond van het procesdossier en het verhandelde op de zitting op dit moment niet beoordelen of, en in hoeverre, [achternaam van benadeelde partijen 6, 7 en 8] ook een aandeel heeft gehad in de aanvaring.
Om dit te kunnen beoordelen is een uitgebreide nadere behandeling en standpuntwisseling tussen de benadeelde partij en de verdachte vereist. De rechtbank is van oordeel dat om die reden de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Vorderingen van [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
De vorderingen van de benadeelden zijn kort voor de zitting ingediend. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding de vorderingen niet in behandeling te nemen, omdat ze eenvoudig en overzichtelijk van aard zijn.
Uit het procesdossier blijkt dat [benadeelde partij 6] ten tijde van de aanvaring al een aantal jaren een relatie had met [slachtoffer (voornaam)] , dat zij samenwoonden en dat zij samen de zorg droegen over de minderjarige zoon van [slachtoffer (voornaam)] en de twee minderjarige kinderen van [benadeelde partij 6] . Deze kinderen maken daarom aanspraak op vergoeding van affectieschade op grond van het bepaalde in artikel 6:108, leden 3 en 4 (onder f) BW. De hoogte van de gevorderde bedragen is in lijn met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal hun vorderingen tot vergoeding van (ieder) € 20.000,- voor affectieschade daarom geheel toewijzen.
Vorderingen van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
[achternaam van het slachtoffer en benadeelde partijen 3 en 4] en [benadeelde partij 5] zijn de broer en zus van [slachtoffer (voornaam)] . Broers en zussen behoren juridisch gezien niet tot de beperkte kring van personen die voor affectieschade in aanmerking komt. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan echter voortvloeien dat andere personen, die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staan dat zij als ‘naaste’ in de zin van artikel 6:108 lid 3 BW worden aangemerkt, aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. [1] Dit betreft de zogeheten hardheidsclausule.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel affectieschade worden broers en zussen die langdurig met elkaar samenwonen en voor elkaar zorgen als voorbeeld genoemd voor toepassing van deze hardheidsclausule (Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 15). De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de broer en zus van [slachtoffer (voornaam)] een geslaagd beroep kunnen doen op deze hardheidsclausule, en daarmee aanspraak maken op vergoeding van affectieschade.
Aangezien het uitgangspunt is dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, moet sprake zijn van een bijzonder geval, in die zin dat sprake was van een hechte affectieve relatie die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben. Beide benadeelde partijen hebben in hun vorderingen toegelicht dat zij een hechte band hadden met [slachtoffer (voornaam)] .
Zonder af te doen aan de waardevolle band die de benadeelde partijen met hun zus hadden en hoe invoelbaar hun leed ook is, is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de door hen aangevoerde omstandigheden een beroep op de wettelijke hardheidsclausule niet rechtvaardigen. De rechtbank is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat – gelet op de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de jurisprudentie, die is ingegeven door de bedoeling van de wetgever – onvoldoende is onderbouwd dat sprake was van een hechte affectieve relatie die een in het algemeen gebruikelijk hechte relatie van broers en zussen overstijgt.
De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter onderbouwing van de vorderingen ook gewezen op de omstandigheid dat in februari van dit jaar een motie is aangenomen voor een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat broers en zussen ook tot de beperkte kring van gerechtigden behoren. De rechtbank ziet daarin echter geen reden voor toewijzing van de vorderingen, nu het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel, vooruitlopend op een eventueel door de wetgever door te voeren wijziging, vergoedingen voor affectieschade toe te kennen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Wettelijke rente en verwijzing naar de burgerlijke rechter
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [2022] . Voor zover de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn verklaard in (gedeeltes van) hun vorderingen, zal de rechtbank bepalen dat zij deze (gedeeltes) kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Proceskosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de proceskosten van de benadeelde partijen [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] compenseren, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte de verplichting opleggen de toegewezen bedragen aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Met betrekking tot het bepalen van de duur van de gijzeling geldt dat in totaal niet meer dan één jaar gijzeling mag worden opgelegd. In de onderhavige zaak moet verdachte (grote) geldbedragen aan meerdere benadeelde partijen betalen. Gelet op het totale bedrag waarvoor de schadevergoedingsmaatregelen in de onderhavige zaak worden opgelegd, zou het aantal dagen gijzeling, opgeteld per maatregel, het maximum van één jaar overschrijden. De rechtbank heeft het aantal dagen gijzeling daarom naar evenredigheid berekend.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 169 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, [benadeelde partij 6] , van het plezierjacht ‘ [naam klein motorjacht] ’ (goednummer PL0900-2022228175-5420);
Benadeelde partijen
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 77 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 17.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 67 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde partij 7] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 7] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 77 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde partij 8] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [benadeelde partij 8] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 8] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [2022] tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 77 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
  • verklaart
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en
S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier,
en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1 primairhij op of omstreeks [2022] , te Ameide, althans in Nederland, als
schipper van een groot schip, te weten het motortankschip, genaamd “ [naam motortankschip]
", met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Lek en tijdens dit varen aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig heeft
gehandeld, als gevolg waarvan het motorschip “ [naam klein motorjacht] ” is gezonken en/of
verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is gemaakt en/of is beschadigd,
ten gevolge waarvan levensgevaar voor één of meerdere zich aan boord van
die [naam klein motorjacht] bevindende perso(o)n(en) is ontstaan en waarbij [slachtoffer]
is overleden, immers heeft hij verdachte,
- geen, in elk geval onvoldoende uitkijk gehouden en/of visueel vastgesteld of veilig vaart mogelijk was en/of
- zich niet, in elk geval onvoldoende vergewist van alle schepen die zich bevonden in de nabijheid van die [naam motortankschip] en/of lagen binnen de door die [naam motortankschip] gevolgde koers en/of
- geen, in elk geval onvoldoende gebruik gemaakt van de in de stuurhut aanwezige en in werking zijnde radar en/of
- onvoldoende voorzieningen getroffen teneinde de (zogenoemde) dode hoek (voor de boeg van die [naam motortankschip] , waarvan hij wist dat deze ongeveer 208 meter bedroeg) zoveel mogelijk te verkleinen en/of te beperken en/of
- gevaren met die (ongeladen/lege en derhalve hoog op het water liggende) [naam motortankschip] met de stuurhut in de middenstand en/of zonder in werking zijnde camera (op de voorplecht van die [naam motortankschip] ) en/of zonder uitkijk/wachtsman op de boeg van die [naam motortankschip] en/of
- met een snelheid van (ongeveer) 18 kilometer per uur, in elk geval met een hoge snelheid die [naam klein motorjacht] (aan stuurboordzijde) opgelopen en/of genaderd en/of
- bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] , geen, in elk geval onvoldoende, afstand gehouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en/of
- bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] , niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die [naam motortankschip] aangepast teneinde een veilige afstand te behouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en/of
- niet, in elk geval onvoldoende uitgeweken voor die [naam klein motorjacht] ;
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip [naam motortankschip] tegen die [naam klein motorjacht] is aangevaren en/of gebotst, ten gevolge waarvan die [naam klein motorjacht] is gezonken, waardoor levensgevaar voor één of meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende perso(o)n(en) is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, en het aldus aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is, dat genoemde [naam klein motorjacht] is gezonken en/of is verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is gemaakt en/of is beschadigd, waardoor levensgevaar voor één of meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende perso(o)n(en) is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden, zulks terwijl bovengenoemd feit is begaan in de uitoefening van zijn, verdachtes, beroep;
subsidiairhij op of omstreeks [2022] , te Ameide, althans in Nederland, als
schipper van een groot schip, te weten het motortankschip, genaamd “ [naam motortankschip] ", met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Lek en tijdens dit varen niet heeft voldaan aan de verplichting om, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften als bedoeld in het Rijnvaartpolitiereglement 1995, alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het door hem bestuurde schip zich bevond waren geboden teneinde (met name) te voorkomen dat het leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan andere schepen en/of de veiligheid en/of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar werd(en) gebracht, immers heeft hij, verdachte,
- geen, in elk geval onvoldoende uitkijk gehouden en/of visueel vastgesteld of veilig vaart mogelijk was en/of
- zich niet, in elk geval onvoldoende vergewist van alle schepen die zich bevonden in de nabijheid van die [naam motortankschip] en/of lagen binnen de door die [naam motortankschip] gevolgde koers en/of
- geen, in elk geval onvoldoende gebruik gemaakt van de in de stuurhut aanwezige en in werking zijnde radar en/of
- onvoldoende voorzieningen getroffen teneinde de (zogenoemde) dode hoek (voor de boeg van die [naam motortankschip] , waarvan hij wist dat deze ongeveer 208 meter bedroeg) zoveel mogelijk te verkleinen en/of te beperken en/of
- gevaren met die (ongeladen/lege en derhalve hoog op het water liggende) [naam motortankschip] met de stuurhut in de middenstand en/of zonder in werking zijnde camera (die zich bevond op of nabij de voorplecht van die [naam motortankschip] ) en/of zonder uitkijk/wachtsman op de boeg van die [naam motortankschip] en/of
- met een snelheid van (ongeveer) 18 kilometer per uur, in elk geval met een hoge snelheid die [naam klein motorjacht] (aan stuurboordzijde) opgelopen en/of genaderd en/of
- bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] geen, in elk geval onvoldoende, afstand gehouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en/of
- bij het van achteren naderen van die [naam klein motorjacht] niet, in elk geval onvoldoende, de koers en/of de snelheid van die [naam motortankschip] aangepast teneinde een veilige afstand te behouden ten opzichte van die [naam klein motorjacht] en/of
- niet, in elk geval onvoldoende uitgeweken voor die [naam klein motorjacht]
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde schip [naam motortankschip] tegen die [naam klein motorjacht] is aangevaren en/of gebotst, ten gevolge waarvan die [naam klein motorjacht] is gezonken, waardoor levensgevaar voor één of meerdere zich aan boord van die [naam klein motorjacht] bevindende perso(o)n(en) is ontstaan en waarbij [slachtoffer] is overleden;
feit 2hij op of omstreeks [2022] , te Ameide, althans in Nederland, als schipper van een groot schip, te weten het motortankschip, genaamd “ [naam motortankschip] ", met dat schip heeft gevaren op het voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande vaarwater, te weten de Lek en tijdens dit varen
- (in strijd met artikel 1.09 lid 3 Rijnvaartpolitiereglement 1995) als degene die het sturen verrichtte niet in staat was alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en/of aanwijzingen te vernemen en/of te geven, aangezien er aan de voorzijde van die [naam motortankschip] (voor ongeveer minimaal 208 meter) geen vrij uitzicht mogelijk was en terwijl dit kon worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, te weten een (of meer) camera(’s), waarmee over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en/of onvertekend beeld kon worden verkregen en/of door een uitkijk, die camera(‘s) niet heeft geactiveerd en/of die uitkijk niet aanwezig heeft doen zijn en/of
- (in strijd met artikel 6.09 Rijnvaartpolitiereglement 1995) een ander schip, genaamd ‘ [naam klein motorjacht] ’ (gedeeltelijk) heeft voorbijgelopen, zonder zich er (voldoende) van te vergewissen, dat dit zonder gevaar kon geschieden en/of
- (in strijd met artikel 6.10 Binnenvaartpolitiereglement) die genoemde [naam klein motorjacht] (gedeeltelijk) aan stuurboordzijde heeft voorbijgelopen, terwijl daartoe onvoldoende ruimte was.
Bijlage II: De bewijsmiddelen voor feit 1 primair [2]
Een proces-verbaal van bevindingen scheepvaartongeval (VOA, met bijlagen), genummerd 2022228175-14, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten, stelden op [2022] een onderzoek in naar de toedracht van het hierna bedoelde scheepvaartongeval.
Beknopte ongeval beschrijving
Het motortankschip ‘ [naam motortankschip] ’ heeft, tijdens het oplopen van het motorschip ‘ [naam klein motorjacht] ’, dit motorschip (jacht) overvaren. Hierbij kenterde [naam klein motorjacht] , die kort daarna is gezonken. Van de drie opvarenden van het motorjacht [naam klein motorjacht] kwam hierbij één opvarende om het leven. De andere twee opvarenden raakten te water. Het incident vond plaats op [2022] omstreeks 18.50 uur op de rivier de Lek, ter hoogte van de plaats Ameide. [3]
Omgeving
Het ongeval vond plaats, opvarend gezien, in een flauwe bocht naar bakboord. [4] Op het moment van de aanvaring was het helder, met zeer goed zicht. De stroming van het vaarwater was, gezien het feit dat het laag water was, nihil, of nagenoeg nihil. Wij hebben naar aanleiding van het omgevingsonderzoek geen oorzaak gevonden voor de aanvaring.
De vaartuigen
De [naam motortankschip] is een tanker van 85,91 meter lang en 9,50 meter breed met een tonnage van 1605. Wij zagen dat de [naam motortankschip] lichte krasschade op de boeg had. [5] [naam klein motorjacht] is een motorjacht (klein schip) van 9,95 meter lang en 2,90 meter breed en 1,90 meter hoog (gemeten vanaf de waterlijn tot bovenzijde opbouw). [naam klein motorjacht] was volledig vernield; total loss. [6]
Uitzicht [naam motortankschip]
Het uitzicht van de [naam motortankschip] van bakboord tot stuurboord, naar voren werd onderbroken door de gebruikelijke raamstijlen en gedeeltelijk een beeldscherm. Ondanks genoemde objecten was het uitzicht rondom voldoende en kan de onderbreking van die objecten, bij een normale zitpositie op de [7] stuurstoel, door een kleine verandering van lichaamshouding worden teniet gedaan en niet hebben geleid tot het niet hebben kunnen waarnemen van [naam klein motorjacht] .
Dode hoek [naam motortankschip]
Wij hebben teneinde de dode hoek te bepalen diverse metingen verricht. Deze betreffen vaste waarden. Op aangeven van de gezagvoerder van de [naam motortankschip] was de stuurhut niet in stand veranderd. Deze hoogte is dan ook als uitgangspunt genomen. Wij hebben de ooghoogte van de gezagvoerder bepaald, tot juist onder het plafond, derhalve kan de dode hoek bij het zitten in de stuurstoel zijn toegenomen. De dodehoek die is berekend loopt over het vlak van kiel en stevens. De hoogte van de boeg boven de waterlijn is als fix punt opgenomen (4,9 meter). [8]
Berekening t.o.v. [naam klein motorjacht] , opbouw (1,9 meter hoog t.o.v. water):
  • Ooghoogte roerganger (max): 6,55  1,9 meter = 4,65 meter
  • Hoogte hoofdzakelijk zicht beperkend punt: 4,9  1,9 meter = 3 meter
  • Afstand roerganger zicht beperkend punt: 70 meter
  • Zicht boeg [naam motortankschip] t.o.v. [naam klein motorjacht] : 127 (127,27) meter
De hoogte van het dak van de kajuit van het motorjacht, door ons gemeten, 1,9 m boven de waterlijn, is meegenomen in de afstand berekening waarop het motorjacht, niet meer zichtbaar zal zijn geweest. [naam klein motorjacht] zal dus op een afstand groter dan 127 meter voor het voorschip, in de lijn van kiel en steven, zichtbaar moeten zijn geweest, uitgaande van de waarden die wij gemeten hebben tijdens ons onderzoek. [9]
Uitzicht en dode hoek [naam motortankschip] , samengevat
Tijdens de vaart op de Lek is [naam klein motorjacht] , in aanvang voldoende verwijderd van de [naam motortankschip] om op tijd opgemerkt te worden. Er waren geen obstakels dan wel overige vaart die het zicht op het jacht gedurende deze vaart onmogelijk maakte. [10]
Koers en snelheid [naam motortankschip]
Wij hebben de genoemde data, afkomstig van de [naam motortankschip] , met behulp van de elektronische
kaartsystemen de gevaren route van de [naam motortankschip] tot en met de aanvaring kunnen volgen. [11] De [naam motortankschip] heeft vóór de aanvaring een relatief constante snelheid gevaren, rondom de 17 á 18 km/h; een gebruikelijke snelheid. Het schip volgt zowel voor, als na de aanvaring de lijnen van de vaarweg. [12]
Snelheid [naam klein motorjacht]
Feit is dat [naam klein motorjacht] ongeveer 10,5 km/u voer. [13]
Beoordeling
Gelet op alle vermelde onderzoeken stellen wij dat op vrijdag [2022] :
  • alle omstandigheden (weer, zicht, water) prima waren.
  • zowel [naam klein motorjacht] als de [naam motortankschip] opvarend waren op de eigen helft van hun vaarwater.
  • de [naam motortankschip] een hogere snelheid had dan [naam klein motorjacht]
  • zowel de [naam motortankschip] als [naam klein motorjacht] op een niet ongebruikelijke plaats in het vaarwater voeren, zeker gezien de lage(re) waterstand.
  • zowel de [naam motortankschip] als [naam klein motorjacht] , gezien de overige vaart, hadden kunnen uitwijken.
  • ten gevolge van de aanvaring, [naam klein motorjacht] geheel werd vernield, kenterde en zonk.
Gezien de koers en snelheid informatie van de [naam motortankschip] is ons niet gebleken van een plotseling opkomend technisch falen. Hoewel wij de technische installatie van [naam klein motorjacht] niet hebben kunnen testen, is ons, gezien de filmbeelden, en technische (besturings-) toestand niet gebleken van een plotseling opkomend technisch falen. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen afstand / tijdberekening, genummerd 2022228175-24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Dit proces-verbaal beschrijft het onderzoek aan de hand van snelheden, afstanden en plaatsbepalingen om vast te stellen hoeveel tijd er was om elkaar te kunnen zien voor het moment van de aanvaring. [15]
Snelheden
  • De snelheid van de [naam motortankschip] betrof 18,1 km/u.
  • In een minuut is dat 18100 meter / 60 minuten = 301,67 meter.
  • Per seconde is dat 18100 meter / 3600 seconde = 5,03 meter.
  • De snelheid van [naam klein motorjacht] betrof 10,5 km/u.
  • In een minuut is dat 10500 meter / 60 minuten = 175 meter.
  • Per seconde is dat 10500 meter / 3600 seconde = 2,92 meter.
Gelet op bovenstaande voer de [naam motortankschip] dus 7,6 km/u sneller dan [naam klein motorjacht] .
Afstand
Aan de hand van de snelheden en de vastgestelde plaats van de aanvaring (nabij kilometerraai 961.620.) [16] zijn op 3, 4,5 en 6 minuten voor het moment van de aanvaring de afstanden van beide vaartuigen berekend tot de plaats van aanvaring:
  • 3 minuten voor de aanvaring: 380 meter onderlinge afstand.
  • 4,5 minuten voor de aanvaring: 570 meter onderlinge afstand.
  • 6 minuten voor de aanvaring: 760 meter onderlinge afstand.
Dode hoek [naam motortankschip]
Uit het proces-verbaal van bevindingen scheepsongeval, genummerd 2022228175-14, bleek dat de roerganger van de [naam motortankschip] [naam klein motorjacht] niet meer kon zien als deze recht voor zijn schip zat binnen een afstand van 127,27 meter.
  • Het snelheidsverschil tussen beide schepen bedroeg 7,6 km/u.
  • Omgerekend is dat 7600 m / 3600 sec = 2,11 m/sec.
  • De onderlinge afstand werd dan overbrugd in 127,27 m / 2,11 sec = 60,32 seconde.
Resume
Aan de hand van de berekende afstanden en de ingetekende posities op de kaarten kan gesteld
worden dat 6 minuten voor het moment van de aanvaring beide vaartuigen elkaar over het water hadden kunnen zien. Indien [naam klein motorjacht] , vlak voor de aanvaring, volledig in de dode hoek van de [naam motortankschip] was opgegaan dan had de [naam motortankschip] [naam klein motorjacht] ongeveer 5 minuten lang moeten kunnen zien. [18]
Een proces-verbaal van bevindingen onderzoek camerabeelden, genummerd 2022228175-22, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er is onderzoek gedaan naar de camerabeelden die gemaakt zijn met een beveiligingscamera die bevestigd was aan de gevel van een pand aan de [straat] te Ameide. De camera heeft zicht op de rivier de Lek in opvarige richting. [19] Uit de door mij, verbalisant, onderzochte beelden bleek mij dat:
  • de [naam motortankschip] en [naam klein motorjacht] , beiden in de opvaart voeren en stuurboordswal voeren;
  • de koersen van beide schepen toen ze in beeld kwamen, nabij de krib en het begin van de
  • strekdam nagenoeg gelijk waren en bleven;
  • beide koersen en snelheden normaal zijn;
  • gelet op de mee lopende tijd, de [naam motortankschip] ongeveer 1 minuut en 32 seconde later in
  • beeld kwam dan [naam klein motorjacht] ;
  • bij 00:16 [naam klein motorjacht] in beeld kwam en 3 minuten en 6 seconde later werd het beeld op de
  • [naam klein motorjacht] onttrokken door de [naam motortankschip] ;
  • de [naam motortankschip] een stuk sneller voer dan [naam klein motorjacht] en [naam klein motorjacht] inliep;
  • de [naam motortankschip] voor het moment van de aanvaring twee lege schepen tegemoet kwam.
Op basis van deze beelden, kan gesteld worden dat de [naam motortankschip] en [naam klein motorjacht] ruim de tijd hebben gehad om elkaar te kunnen zien. [21]
De eigen waarneming van de leden van de meervoudige kamer van de rechtbank ter terechtzitting van 28 november 2024:
Ter terechtzitting zijn simulatiebeelden getoond die op verzoek van de verdediging zijn opgemaakt door [onderneming] B.V. Op de simulatiebeelden is het zicht van verdachte getoond vanuit de stuurhut van de [naam motortankschip] op [2022] , voor en tijdens de aanvaring. De rechtbank ziet dat [naam klein motorjacht] vanaf de start van de simulatie gedurende 2 minuten en 30 seconden zichtbaar is voor verdachte, totdat [naam klein motorjacht] in de dode hoek van de [naam motortankschip] verdwijnt.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik voer op [2022] als schipper van het motortankschip ‘de [naam motortankschip] ’ op de Lek. Ik ben in aanvaring gekomen met een kleine boot, [naam klein motorjacht] . Ik heb [naam klein motorjacht] niet gezien. Ik heb daar geen verklaring voor.
De radar is een systeem dat je overdag gewoon laat draaien, maar wat je niet voortdurend bekijkt, want je kunt bij daglicht veel visueel doen, want dan heb je gewoon zicht. Het radarsysteem wordt vooral ’s nachts gebruikt. Ik heb meer naar het AIS systeem gekeken [de rechtbank begrijpt: Automatisch Identificatiesysteem]. Het klopt dat veel kleinere boten niet beschikken over een AIS systeem, omdat een AIS voor kleine boten niet verplicht is. Dat er in augustus meer pleziervaart op de Lek is dan in andere maanden was voor mij geen reden om extra maatregelen te treffen.
Ik heb natuurlijk veel gekeken naar de ons tegemoetkomende grote boten, ook omdat het in de bocht was. Daar ben je dan meer op gefocust. Ik had mijn blik ook op de linkerkant gericht, omdat de scheepvaart van links kwam. Het kan zijn dat ik teveel geconcentreerd was op die grote schepen. Je focust je op dat wat groot is, wat schade kan veroorzaken.
Wij waren met drie bemanningsleden die dag. Op het moment van de aanvaring was alleen ik actief. Ik zat op mijn stoel in de stuurhut, achter het roer. Er stond geen uitkijk op het voorschip. U, officier van justitie, vraagt mij of ik met een uitkijk een aanvaring had kunnen voorkomen? Waarschijnlijk wel.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 6 augustus 2022, genummerd 2022228175-8, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben vanaf 2000 schipper. We waren gisteren met drie man aan boord: 1 schipper, 1 stuurman en 1 leerling matroos. [22] De matroos was ten tijde van de aanvaring ook in de stuurhut aanwezig en met zijn studie bezig. De stuurman was beneden in de woning.
Het weer en zicht waren goed. Een vrachtschip, genaamd ‘ [naam vrachtschip] ’ kwam mij in de bocht tegemoet. Ik hoorde dat de [naam vrachtschip] op de marifoon riep dat er een plezierjachtje voor mijn kop zat. Ik heb het jachtje nooit gezien. Direct hierop voelde ik een lichte trilling door het schip gaan. Ik zag vervolgens dat het jachtje langs bakboordzijde van mijn schip grotendeels onder water langskomen. Het is voor mij een raadsel waar het jachtje vandaan is gekomen, ik heb het echt nooit gezien. [23]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 7 september 2022, genummerd 2022228175-23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Er zijn veel problemen met sportboten. Er zijn heel veel mensen die met die boten varen en het niet goed kunnen inschatten. Mensen die op vakantie zijn en voor het eerst op het water. Ze komen van alle kanten. De maand augustus is het drukst op de waterwegen. Duitsland en Nederland hebben dan vakantie en alles komt dan samen. Voor mijn beroep moet ik dan natuurlijk wel gewoon varen. Op de Lek zijn vissersbootjes en sport- en motorboten. Het hangt er een beetje vanaf wanneer, maar in augustus in elk geval, want dan is het heel druk op het water. [24] Dit jaar heb ik deze route al wel 22 keer gevaren.
U vraagt mij hoe vaak ik op de radar kijk. Dat is verschillend. Overdag kijk ik minder, ook als het zicht goed is. [25]
Kort voor de aanvaring keek ik naar bakboord want ik keek naar drie schepen die ons tegemoet voeren. [26] Ik heb me links op de bocht geconcentreerd. [27]
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [benadeelde partij 6] , genummerd 2022228175-12, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De boot [de rechtbank begrijpt: [naam klein motorjacht] ] is van mij. [28] We voeren op [2022] op de Lek. [29] Ik was de schipper van het vaartuig. [30] Ik ben zoveel mogelijk aan stuurboordwal gebleven.
Mijn dochter en mijn vriendin, [slachtoffer] , bevonden zich op het moment van de aanvaring ook op de boot. Mijn dochter zat in de boot op het trapje naar beneden naar de keuken. Mijn vriendin zat in de achterkajuit en had net gezegd dat ze even naar het toilet ging. [31]
Ik voelde op enig moment dat mijn boot wordt opgetild. Ik kon niks meer doen. Voordat dit gebeurde heb ik absoluut helemaal geen geluid gehoord. Geen hoorn of ander geluid of signalen. Ik kapseisde gelijk. Ik merkte dat ik onder water was. Ik heb de voorkant van de boot gevoeld en het luik aan de voorzijde. Ik kon er niet uit omdat het geblokkeerd was. Plotseling kon ik de boot uitzwemmen. Ik kwam boven. Ik merkte gelijk dat ik mijn dochter en mijn vriendin kwijt was. Voor mijn gevoel was het wel een kwartier later dat mijn dochter boven water kwam. [32]
Een proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek [slachtoffer] , genummerd 2022228175-6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 5 augustus had er een scheepsongeval plaats gevonden. Er was een jacht overvaren door een (tanker) binnenvaart schip. Na het ongeluk waren twee van drie opvarenden gered [de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 6] en zijn dochter], een vrouw was vermist. Door ronddrijvende onderdelen van het jacht, konden de duikers het jacht niet in. Op 6 augustus 2022 werd het jacht geborgen. Na de berging werd het lichaam van de vermoedelijk vermiste vrouw in het jacht gevonden.
Overledene: [slachtoffer] . [33]
Door de aanwezige schouwarts, [A] , werd een lijkschouw verricht. [34]
Een ander geschrift, te weten een schouwverslag van 6 augustus 2022, opgesteld door [A] , forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Cliënt: [voorletters van het slachtoffer] ( [slachtoffer (voornaam)] ) [achternaam van het slachtoffer en benadeelde partijen 3 en 4] ; [35]
Overlijdensdatum: [2022] ;
Conclusie: Niet natuurlijk overlijden door verdrinking in eigen plezierjacht. [36]

Voetnoten

1.Artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte
3.Pagina 46.
4.Pagina 49.
5.Pagina 51.
6.Pagina 52.
7.Pagina 53.
8.Pagina 54.
9.Pagina 56.
10.Pagina 57.
11.Pagina 63.
12.Pagina 64.
13.Pagina 138 (uit bijlage 5 bij het proces-verbaal VOA).
14.Pagina 68.
15.Pagina 151.
16.Andere voetnoot
17.Pagina 152.
18.Pagina 153.
19.Pagina 39.
20.Pagina 42.
21.Pagina 43.
22.Pagina 186.
23.Pagina 187.
24.Pagina 193.
25.Pagina 195.
26.Pagina 197.
27.Pagina 199.
28.Pagina 173.
29.Pagina 174.
30.Pagina 175.
31.Pagina 178.
32.Pagina 177.
33.Pagina 29.
34.Pagina 30.
35.Pagina 33.
36.Pagina 34.