ECLI:NL:RBMNE:2024:6843

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/1761
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bewonersparkeervergunning op basis van parkeernorm en Adressenlijst

Op 2 januari 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een bewonersparkeervergunning voor zijn woonadres in [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze aanvraag op 9 januari 2024 afgewezen, omdat het aanvraagadres op de Adressenlijst staat, waar geen parkeervergunningen voor worden uitgegeven. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college heeft bij het bestreden besluit van 4 maart 2024 de afwijzing gehandhaafd. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 9 december 2024 de zaak behandeld en direct uitspraak gedaan. In de uitspraak werd geconcludeerd dat het college het aanvraagadres terecht op de Adressenlijst heeft geplaatst. De rechtbank oordeelde dat er voldoende parkeergelegenheid was gerealiseerd in de gezamenlijke parkeervoorziening van het appartementencomplex, ondanks dat eiser zelf geen parkeerplaats had kunnen verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat het niet de verantwoordelijkheid van het college is om ervoor te zorgen dat iedere bewoner een eigen parkeerplaats heeft, zolang er maar voldoende parkeerplekken zijn voor de woningen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de parkeervergunning door het college. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1761
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] ,het college
(gemachtigde: A. Rahimi en mr. M. Gorissen).

Inleiding

1. Eiser heeft op 2 januari 2024 een bewonersparkeervergunning (hierna: parkeervergunning) aangevraagd voor zijn woonadres [adres] in [plaats] (hierna: aanvraagadres).
2. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 januari 2024 afgewezen, omdat eiser op een adres woont waarvoor geen parkeervergunning wordt uitgegeven. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Met het bestreden besluit van 4 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van het college van 4 maart 2024 op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.
6. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het aanvraagadres in parkeerzone B1, parkeerrayon 30100/Leidsche Rijn Centrum ligt en op de Adressenlijst uitsluiting parkeervergunningen (hierna: Adressenlijst) staat. De vraag die hier voor ligt is of het college het aanvraagadres op de Adressenlijst heeft mogen plaatsen.
9. Eiser voert aan dat er onvoldoende parkeergelegenheid is in de gezamenlijke parkeervoorziening onder zijn appartementencomplex. Bij de bouw van dit complex zijn er slechts 79 parkeerplaatsen gerealiseerd, terwijl er 84 woningen zijn. Hierdoor is eiser één van de vijf bewoners zonder parkeerruimte. De parkeerplaats zat namelijk niet bij de verkoop van het appartement inbegrepen en het is eiser niet gelukt om een parkeerplaats te kopen of huren van andere bewoners. Aangezien er volgens eiser onvoldoende parkeerruimte is gerealiseerd, had het aanvraagadres niet op de Adressenlijst geplaatst mogen worden en is zijn aanvraag voor de parkeervergunning onterecht afgewezen.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college het aanvraagadres terecht op de Adressenlijst heeft geplaatst en daarmee de parkeervergunning op de juiste gronden heeft afgewezen. De rechtbank overweegt dat een woning op de Adressenlijst geplaatst mag worden indien er voor 1 april 2019 een omgevingsvergunning is afgegeven en er een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, waar op grond van de Nota Parkeernormen Fiets en Auto van 12 maart 2013 (hierna: Nota Parkeernormen) voldoende parkeerruimte is. [1] Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de omgevingsvergunning inderdaad voor 1 april 2019 is verleend, namelijk op 27 december 2016. Op dat moment was sprake van “stedelijk gebied zonder betaald parkeren” in de zin van de Nota Parkeernormen en viel het appartementencomplex in het in die Nota genoemde B2-gebied. Uit bijlage B1 van de Nota Parkeernormen blijkt welke parkeernorm is vastgesteld voor het B2-gebied. Hieruit volgt dat ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning voor woningen van 80 tot 130 vierkante meter een parkeernorm geldt van 1,2 tot 1,4 parkeerplekken per woning. De bezoekersnorm van 0,3 wordt daar nog van afgehaald. Dat komt uiteindelijk neer op een parkeernorm van 0,9 tot 1,1 parkeerplekken per woning. Dat betekent dat er in dit geval minimaal 76 parkeerplaatsen gerealiseerd hadden moeten worden om aan de norm te voldoen. Omdat er op het aanvraagadres 79 parkeerplekken zijn gerealiseerd, is er naar oordeel van de rechtbank voldaan aan de parkeernorm. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser vervelend is dat hij niet daadwerkelijk over een eigen parkeerplaats kan beschikken. Maar zoals het college ook heeft toegelicht, is het niet het uitgangspunt dat een ieder recht heeft op een parkeerplaats. Het gaat er om dat de extra parkeerbehoefte niet mag worden afgewenteld op de openbare ruimte. Het kan dus zijn dat niet iedereen een parkeerplek heeft.
11. Het college heeft gelet op het voorgaande zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat is voldaan aan de parkeernorm en het adres terecht op de Adressenlijst is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanvraag voor de parkeervergunning op basis daarvan terecht afgewezen. [2]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Het college heeft de aanvraag voor de parkeervergunning dan ook terecht afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024 door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a van de Nadere regel uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen gemeente [plaats] (Nadere Beleidsregel).
2.Artikel 6, vijfde lid van de Nadere Beleidsregel.