Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder is op
29 juli 2024 in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 23 september 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
3. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen.Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag om integrale herbeoordeling de door de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2023gestelde termijnen nog steeds voldoen aan het criterium dat de termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort mag zijn. De Afdeling heeft in die uitspraak bepaald dat in zaken waarin verweerder een besluit moet nemen op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, een nadere beslistermijn geldt van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een schriftelijke vooraankondiging als bedoeld in artikel 6.7 van die wet te doen. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een vooraankondiging te doen. Vervolgens moet verweerder binnen twee weken na ontvangst van een zienswijze op de vooraankondiging of binnen twee weken na het verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging een besluit om (aanvullende) compensatie bekendmaken. Door snel een zienswijze in te dienen of mee te delen dat geen zienswijze wordt ingediend, kan een aanvrager deze tweede termijn zo kort als mogelijk maken.
6. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een vooraankondiging moet doen op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
7. In de uitspraak van 25 oktober 2024 heeft de rechtbank verder overwogen dat in zaken zoals deze een dwangsom zal worden bepaald van € 50,- per dag voor iedere dag dat verweerder de hiervoor bepaalde termijnen niet haalt met een maximum van € 15.000,-. Evenals de Afdeling bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt.
Bestuurlijke dwangsom
8. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.
9. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 26 september 2024 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Proceskosten en griffierecht
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 437,50.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12. De rechtbank merkt tot slot nog op dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten om een kopie van het dossier aan eiseres te verstrekken, zoals door haar gevraagd. Het verstrekken van het dossier is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb. Met een beroep dat erop is gericht om verweerder te bewegen een besluit in de zin van de Awb te nemen, kan eiseres dus niet afdwingen dat verweerder het dossier verstrekt.