In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 15 maart 2024, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit gebeurde omdat het beroepschrift niet was ondertekend. De opposant ging in verzet, omdat hij stelde dat hij de brief van 12 februari 2024, waarin hem een verzuimherstel werd gegeven, niet had ontvangen. Tijdens de zitting op 7 november 2024 waren zowel de opposant als de verweerder niet aanwezig.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant op 30 november 2023 per gewone post was verzocht om het beroepschrift te ondertekenen. De opposant had op 19 december 2023 via e-mail aan de rechtbank gevraagd of zijn dossier compleet was en had aangegeven dat hij het ondertekende beroepschrift had aangeleverd. De rechtbank had hierop niet gereageerd. De opposant ontkende de ontvangst van de aangetekende brief van 12 februari 2024, die volgens de track en trace was afgeleverd. Hij stelde dat hij camerabeelden had die aantonen dat de postbezorger niet langs was geweest.
De rechtbank concludeerde dat het beroep niet zonder zitting kon worden afgedaan, omdat er twijfel bestond over de ontvangst van de aangetekende brief. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was en dat de eerdere uitspraak van 15 maart 2024 verviel. De zaak zal nu verder worden behandeld op een zitting, waarbij de opposant nog bericht zal ontvangen. De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de proceskosten van de opposant, dit zal pas in de einduitspraak over het beroep gebeuren.