ECLI:NL:RBMNE:2024:680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/16/547352 / FA RK 22-2384
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en ondertoezichtstelling van kinderen na beschuldigingen van geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2024 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een moeder en een vader, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De ouders beschuldigen elkaar van verbaal en fysiek geweld tijdens hun relatie, waarbij de kinderen getuige zijn geweest van deze incidenten. De rechtbank heeft eerder een tussenbeschikking gegeven en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een complexe situatie, waarbij de kinderen onder toezicht zijn gesteld van een gecertificeerde instelling, Samen Veilig Midden-Nederland.

De moeder verzoekt om de echtscheiding, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar en alimentatie van de vader. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem en een zorgregeling. De rechtbank heeft besloten de echtscheiding uit te spreken en de vader te verplichten € 360,- per kind per maand aan kinderalimentatie te betalen. De definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling is aangehouden tot 12 juni 2024, in afwachting van verdere hulpverlening en evaluatie van de situatie. De rechtbank heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de omgang tussen de vader en de kinderen geleidelijk wordt opgebouwd, met begeleiding van een neutrale partij.

De rechtbank heeft het verzoek om partneralimentatie van de moeder afgewezen, omdat de vader geen draagkracht heeft om deze te betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De rechtbank heeft de proceskosten voor beide partijen op eigen rekening gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/547352 / FA RK 22-2384
Echtscheiding
Beschikking van 15 februari 2024
in de zaak van:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.M.A. de Graaff,
tegen
[de vader],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.E. Kievit.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
De gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 20 september 2023 een tussenbeschikking gegeven in deze zaak. De rechtbank heeft de beslissing op de verzoeken uitgesteld en advies gevraagd aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Voor het procesverloop tot aan die datum verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het rapport en advies van de Raad van 11 december 2023;
  • de brief van de moeder van 19 januari 2024 met bijlagen;
  • de brief van de vader van 19 januari 2024 met bijlagen;
  • de brief van de vader van 25 januari 2024 met bijlage;
  • de brief van de moeder van 26 januari 2024 met bijlagen.
1.3.
De verzoeken zijn verder besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 29 januari 2024. Tegelijkertijd is de zaak bekend onder zaaknummer C/16/567278 /JE RK 23-2114
(ondertoezichtstelling)behandeld, waarop in een aparte beschikking is beslist. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten, de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , de zoons van de ouders, in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van de verzoeken vinden. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben samen kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2016] in [geboorteplaats] ; (7,5)
  • [minderjarige 2], geboren op [2018] in [geboorteplaats] ; (5,5)
  • [minderjarige 3], geboren op [2020] in [geboorteplaats] . (3,5)
[minderjarige 4]is geboren en overleden op [2021] in [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.4.
Daarnaast verzoekt de moeder (na wijziging van haar verzoek) de rechtbank om:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • vast te stellen dat de vader € 430,- per kind per maand aan de moeder moet betalen aan kinderalimentatie en € 432,- per maand aan partneralimentatie.
2.5.
De vader vindt dat de verzoeken van de moeder over partneralimentatie en de hoofdverblijfplaats moeten worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank (na wijziging van zijn verzoek) om:
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben;
  • vast te stellen hoe de kosten van de kinderen moeten worden verdeeld en de hoogte van de bijdrage van de vader vast te stellen;
  • een zorgregeling vast te stellen, in die zin dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wekelijks van woensdagmiddag tot en met vrijdag bij de vader zijn en eens in de twee weken aansluitend daaraan een weekend, waarbij de ouder waar de kinderen verblijven de kinderen en de spullen naar de andere ouder brengt;
  • te bepalen dat partijen jaarlijks in september een vakantieregeling vaststellen met als uitgangspunt een verdeling bij helfte aan de hand van het jaarschema van de scholen.
2.6.
Beide partijen hebben daarnaast verzoeken ingediend over de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Deze zaak, bekend onder zaaknummer C/16/551959 / FA RK 23-342, zal tijdens een latere mondelinge behandeling worden besproken.
2.7.
Bij beschikking van 15 december 2022 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd voor alle drie de kinderen en de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
- een voorlopige zorgregeling tussen de vader en de kinderen met de volgende opbouw:
o begonnen wordt met eens in de week, in het weekend, begeleide omgang tussen de vader en de kinderen;
 indien TussenThuis beschikbaar is vindt de omgang daar plaats, gedurende twee uur of zo lang als daar mogelijk is;
 Indien TussenThuis niet beschikbaar is vindt het contact tussen de vader en de kinderen elke zaterdag plaats van 14.30 uur tot 16.30 uur, onder begeleiding van de opa vaderszijde. Het contact vindt plaats in het [naam] ;
o nadat de vader en de kinderen vijf keer een begeleid contactmoment bij TussenThuis hebben gehad, maar uiterlijk het eerste weekend van februari zal de regeling worden uitgebreid, in die zin dat de vader en de kinderen vier keer wekelijks onbegeleid contact met elkaar hebben op zondag van 10.00 uur tot 14.00 uur;
o na deze vier onbegeleide contactmomenten zullen de vader en de kinderen elke zondag omgang met elkaar hebben van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten);
o in week 51 en 52 van 2022 vindt de omgang als volgt plaats: op 24 december 2022 en 1 januari 2023 hebben de vader en de kinderen omgang tijdens de lunch van 11.30 uur tot 13.30 uur in een horecagelegenheid in de stad [plaats] , waarbij de opa vaderszijde het contact begeleidt.
o De moeder brengt de kinderen naar de vader (dan wel de plek waar de omgang plaatsvindt) en de vader brengt de kinderen weer bij de moeder;
  • een informatie- en consultatieregeling, waarbij de moeder iedere week op vrijdag de vader informeert over het welzijn van de kinderen via e-mail of Whatsapp, en zij hem voorafgaand aan belangrijke beslissingen consulteert;
  • een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie van € 306,- per kind per maand.
2.8.
Bij beschikking van 20 september 2023 heeft de rechtbank de hiervoor genoemde voorlopige zorgregeling gewijzigd en de overige voorlopige voorzieningen in stand gelaten. De voorlopige zorgregeling is als volgt gewijzigd:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 3] verblijven met ingang van week 38 bij de vader:
o de ene week op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten);
o de andere week op zaterdag van 15.30 uur (na de zwemles) tot en met zondag 18.30 uur (na het avondeten);
o waarbij de overdracht telkens plaatsvindt op het [naam] in [plaats] ;
  • de ouder waar de kinderen verblijven zal de kinderen en de spullen van de kinderen naar de andere ouder brengen;
  • voor [minderjarige 2] geldt geen voorlopige zorgregeling.
2.9.
Bij beschikking van 29 januari 2024 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 29 januari 2025.
2.10.
De rechtbank beslist in deze beschikking op de verzoeken over de echtscheiding, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen, de kinderalimentatie en de partneralimentatie.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en:
  • beslissen dat de vader een bedrag van € 360,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking;
  • de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aanhouden;
  • een voorlopige zorgregeling vaststellen;
  • het verzoek om partneralimentatie vast te stellen afwijzen.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Het ontbreken van het ouderschapsplan
3.2.
De rechtbank vindt dat partijen ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot echtscheiding, ondanks dat zij geen ouderschapsplan hebben aangeleverd. Dat wil zeggen dat het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken inhoudelijk worden behandeld. De situatie van de ouders is dermate complex dat de kinderrechter een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken over de kinderen. De rechtbank vindt daarom dat van de ouders op dit moment niet kan worden verwacht dat zij alsnog samen een ouderschapsplan maken.
De echtscheiding
3.3.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [2] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Huiselijk geweld
3.4.
De vader en de moeder beschuldigen elkaar over en weer van het plegen van huiselijk geweld. De moeder heeft in juni 2022 een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan, waarbij zij heeft verklaard dat de vader tegen haar schreeuwt en haar duwt, en dat de kinderen daarvan getuige zijn. In september 2022 hebben grootouders moederszijde en ook een vriendin van de moeder, die een korte tijd heeft ingewoond bij het gezin, een zorgmelding gedaan. Zij benoemen ook schreeuwen naar en schelden tegen de moeder door de vader. Ook pakt hij de kinderen volgens hen hardhandig vast. In oktober heeft grootmoeder vaderszijde een zorgmelding gedaan. Zij benoemt dat de moeder schreeuwt en scheldt en dat de moeder het gezin in de loop der jaren heeft geïsoleerd. De vader heeft verklaard dat de moeder hem fysiek heeft aangevallen en dat de kinderen dat hebben gezien. De moeder laat zich volgens de vader tegenover de kinderen heel negatief over hem uit, waardoor de kinderen mentaal belast worden. De moeder heeft tijdens de zitting gesteld dat de vader regelmatig door haar straat rijdt, bijvoorbeeld in de week dat zij met de kinderen op vakantie had gewild, maar daarvoor geen toestemming kreeg van de vader. Zij voelt zich hierdoor niet veilig in haar huis.
3.5.
De rechtbank kan op basis van wat partijen hebben gesteld en onderbouwd niet vaststellen wat er wanneer door wie is gedaan. Partijen zijn het er niet over eens wie er tegen wie verbaal en fysiek geweld heeft gepleegd. Zij zijn het echter wél over eens – en daarmee staat vast - dát er geweld heeft plaatsgevonden en dat de kinderen daarvan getuige zijn geweest. Dat is heel zorgelijk. Immers, ook het getuige zijn van geweld tussen ouders is een vorm van kindermishandeling. Wanneer kinderen geweld zien tussen ouders, de impact van het geweld op het slachtoffer ervaren en de spanning voelen kan dat voor kinderen even ernstige gevolgen hebben als wanneer zij ‘rechtstreeks’ slachtoffer zijn van geweld. De kinderen hebben hiervoor dan ook hulp nodig.
3.6.
Het verbale en fysieke geweld is gestopt nadat de relatie is geëindigd. Tegelijkertijd beschuldigen partijen elkaar nog wel van andere zaken die zorgwekkend zijn. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen of de moeder de kinderen ‘losweekt’ van de vader, zoals de vader stelt, of dat de vader zich controlerend opstelt naar de moeder door door haar straat te rijden. Partijen hebben hun stellingen daarover niet onderbouwd. Wel merkt de rechtbank op dat beide typen gedragingen kunnen duiden op wat wel intieme terreur wordt genoemd, waarbij sprake is van een patroon van macht en controle (al dan niet via de kinderen). De rechtbank vindt het wel van belang dat hiervoor aandacht is, ook in het kader van de ondertoezichtstelling. Of van geweld sprake is (geweest), en zo ja, welk soort geweld aan de orde is, is immers relevant voor de vraag, welke hulpverlening en interventies passend zijn, zowel voor de ouders als de kinderen, en is ook relevant voor de uiteindelijke verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders.
De zorg voor de kinderen
3.7.
Mede gelet op het voorgaande zal de rechtbank nu nog geen beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de kinderen nemen, maar die beslissing nog vier maanden uitstellen, oftewel
tot 12 juni 2024. De rechtbank houdt de beslissingen aan in afwachting van schriftelijke informatie over het verloop van de (hulpverlening binnen de) ondertoezichtstelling.
3.8.
Uit het advies van de Raad blijkt dat zij de rechtbank adviseert om de definitieve beslissingen over het hoofdverblijf en de zorgregeling uit te stellen, in afwachting van het verloop van de in te zetten hulpverlening in de ondertoezichtstelling. Volgens de Raad – en eerder ook volgens de bijzondere curator – moet nog verder worden onderzocht wat de kwaliteit is van de opvoedsituaties van beide ouders en van hun relaties met de kinderen. Daarnaast is nog niet duidelijk wie van de ouders het meest in staat is om de kinderen emotionele toestemming te geven om bij de ander te mogen zijn. Voor de zorgregeling geldt daarnaast dat eerst alle spanningen moeten worden verminderd, voordat duidelijk kan worden welke verdeling van de zorg in het belang is van de kinderen. Net als de Raad vindt de rechtbank het daarom noodzakelijk om de definitieve beslissingen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aan te houden, in afwachting van de bij beide ouders en eventueel de kinderen in te zetten hulpverlening. In de tussentijd zal de rechtbank een voorlopige zorgregeling vaststellen, zodat daar met de hulpverlening naartoe kan worden gewerkt. De rechtbank houdt hierbij grotendeels de voorlopige zorgregeling aan die in de voorlopige voorzieningen is bepaald en stelt hiervoor een opbouwschema vast. In tegenstelling tot de eerdere voorlopige regeling geldt deze regeling voor alle drie de kinderen.
3.9.
De voorlopige zorgregeling ziet er voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als volgt uit:
  • iedere vrijdagmiddag om 16.30 uur hebben de kinderen en de vader een videobelmoment voor de duur van in ieder geval vijf minuten;
  • de kinderen zijn eerst twee weken achter elkaar, vanaf het moment dat Het Opstapje beschikbaar is, op zondag bij de vader van 10.00 uur tot 14.00 uur, waarbij de overdracht en het omgangsmoment worden begeleid door hulpverlening van Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
  • op de twee zondagen daarna zijn de kinderen van 10.00 uur tot 18.30 uur bij de vader, waarbij de overdracht wordt begeleid door Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
  • daarna zijn de kinderen de ene week op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten) bij de vader en de andere week op zaterdag van 15.30 uur (na de zwemles) tot en met zondag 18.30 uur (na het avondeten), waarbij de overdracht zo lang als nodig wordt begeleid door Het Opstapje.
De rechtbank vindt deze voorlopige zorgregeling voor nu het meest passend. De kinderen hebben de vader al een tijd niet gezien, nadat de zorgregeling is stopgezet omdat de spanningen tijdens de overdracht te hoog opliepen. De rechtbank stelt daarom een opbouwschema op, zodat de vader en de kinderen weer opnieuw aan elkaar kunnen wennen. Hierbij bepaalt de rechtbank dat Het Opstapje (conform het advies van de GI) in eerste instantie de omgang, en daarna de overdrachten begeleidt. Op deze manier hoeven de ouders elkaar niet te zien tijdens de overdrachten en worden deze gedaan door een neutrale partij, waardoor de kans op oplopende spanningen kleiner is. Ook vindt de rechtbank het belangrijk dat de partner van de vader en haar kind in eerste instantie niet aanwezig zijn bij de omgang. Het opbouwen van de omgang met de vader zal immers al genoeg van de kinderen vragen.
3.10.
Als gezegd zal deze voorlopige zorgregeling ook voor [minderjarige 2] gelden. Eerder werd voor [minderjarige 2] geen voorlopige zorgregeling bepaald, omdat hij zich, met name tijdens de overdrachten, dusdanig afwerend uitte richting de vader dat de bijzondere curator vond dat [minderjarige 2] hulp moest krijgen om het contact tussen [minderjarige 2] en de vader te herstellen. Die hulp is er niet gekomen, constateert de rechtbank. [minderjarige 2] doet nu regelmatig wel mee met de belmomenten van zijn broers met de vader. Dat, in combinatie met het feit dat de overdrachten worden begeleid door Het Opstapje maakt dat de rechtbank het voor [minderjarige 2] nu van belang vindt om samen met zijn broers de omgang met zijn vader weer op te gaan bouwen. Langer uitstel van contactherstel is naar het oordeel van de rechtbank niet goed voor hem.
3.11.
Deze voorlopige zorgregeling geldt als uitgangspunt voor de hulpverlening om mee aan de slag te gaan binnen de ondertoezichtstelling. Hierbij geldt uiteraard dat de GI de draagkracht van de kinderen en andere belangrijke aspecten in de gaten zal moeten houden.
De informatieregeling
3.12.
De ouders zijn tijdens de zitting over eens geworden dat voorlopig de volgende informatieregeling geldt:
- de moeder informeert de vader eens per week via de e-mail over:
o het sociale leven van de kinderen, zoals speelafspraken en kinderfeestjes;
o bijzonderheden over de gezondheid van de kinderen;
o bijzonderheden over de voorkeuren van de kinderen qua eten;
o activiteiten in het weekend;
o bijzonderheden die de kinderen meemaken op school;
- de vader zal niet op deze informatie van de moeder reageren of verzoeken om meer informatie.
De rechtbank vindt het goed dat de ouders deze informatieregeling hebben afgesproken. Voor het contactherstel tussen de vader en de kinderen is het helpend als hij weer basaal weet wat voor hen belangrijk is, zowel praktisch als emotioneel.
De alimentatie
3.13.
De rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 360,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, met ingang van de datum van deze beschikking. Daarnaast zal de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie afwijzen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissingen neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.14.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinder- en partneralimentatie gaan gelden.
3.15.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente). De rechtbank hanteert als ingangsdatum voor de kinderalimentatie de datum van deze beschikking.
Kinderalimentatie
3.16.
Kinderalimentatie gaat voor op partneralimentatie. [3] De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie, om daarna te beoordelen in hoeverre er nog ruimte is voor partneralimentatie.
De behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3]
3.17.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast op een bedrag van € 1.321,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.18.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI). Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. Hierbij zal de rechtbank uitgaan van de inkomens van de ouders in 2022, omdat zij in dat jaar uit elkaar zijn gegaan.
3.19.
Het jaarinkomen van de vader in 2022 is tussen partijen niet in geschil. Dit betreft een inkomen van € 72.912,- bruto per jaar is vermeld, te vermeerderen met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Verder houdt de rechtbank rekening met een bedrag van afgerond
€ 129,- per maand aan bijverdiensten, zoals blijkt uit de belastingaangifte van de vader van 2022. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader bedroeg dan in 2022 dus € 4.266,- per maand. [4] Voor het inkomen van de moeder in 2022 gaat de rechtbank uit van de jaarrekening van 2022, waarin een winst uit onderneming van € 5.913,- bruto per jaar is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar de moeder toen recht op had. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder bedroeg dan in 2022 € 469,- per maand. [5] Naast hun eigen inkomsten ontvingen de ouders in 2022 een kindgebonden budget van € 16,- per maand. Het netto besteedbaar gezinsinkomen van de ouders bedroeg dan € 4.751,- per maand in 2022.
3.20.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.751,-, gemiddeld € 1.203,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2022. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 1.321,- per maand. [6]
De draagkracht van de ouders
3.21.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kinderen voorzien. [7]
3.22.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
3.23.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 2.065,- per maand in 2024 (zoals zal blijken bij de vader het geval is) maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. In 2024 is dat een bedrag van € 1.270,- per maand. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
3.24.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat lager is dan € 2.065,- per maand in 2024 (zoals zal blijken bij de moeder het geval is) maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ waarin vaste bedragen aan draagkracht zijn vermeld. In die tabel wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% tot 100% beschikbaar voor kinderalimentatie.
De draagkracht van de vader
3.25.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 1.442,- per maand. [8] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.26.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van december 2023, waarop een inkomen van € 6.894,- bruto per maand is vermeld, te vermeerderen met de vakantietoeslag en de eindejaarsuitkering. Hier trekt de rechtbank de door de vader te betalen pensioenpremies van af. De rechtbank houdt voor de draagkracht van de vader geen rekening met bijverdiensten. De vader heeft een verklaring van zijn werkgever overgelegd waaruit blijkt dat de door de moeder genoemde nevenwerkzaamheden onderdeel zijn van de nieuwe functie van de vader en dat hij hiervoor geen extra inkomen ontvangt. De vader heeft verder toegelicht dat hij voor het
reviewenvan artikelen, dat hij voorheen deed, geen tijd meer heeft gelet zijn nieuwe functie, waarin hij ook meer is gaan verdienen. De rechtbank vindt dat de vader de stelling van de moeder dat er sprake zou zijn van bijverdiensten hiermee voldoende onderbouwd heeft betwist. Het netto besteedbaar inkomen van de vader is dan € 4.757,- per maand.
3.27.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vader een draagkracht van (70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]=) € 1.442,- per maand.
3.28.
Volgens de moeder zou de rechtbank in dit geval rekening moeten houden met lagere woonlasten voor de vader, in plaats van met het woonbudget. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om af te wijken van het woonbudget. De rechtbank wijkt hiervan af als er mogelijk sprake is van een tekort aan draagkracht en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de vader duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, bijvoorbeeld omdat deze samenwoont. In dit geval heeft de vader samen met zijn nieuwe partner een huurlast van € 2.670,- per maand, waarvan de helft van het bedrag voor rekening moet komen van de vader, oftewel een bedrag van € 1.335,- per maand. Het woonbudget van de vader bedraagt € 1.427,- per maand. Weliswaar vindt de moeder dat de vader deze hogere huurlast verwijtbaar is aangegaan, maar dit is niet het juiste toetsingskader. De huurlast van de vader is immers niet hoger dan het woonbudget. De rechtbank vindt het verschil van
€ 95,- per maand ook niet kwalificeren als aanmerkelijk lagere woonlasten, waardoor de rechtbank geen reden ziet om af te wijken van het geldende uitgangspunt, oftewel het woonbudget. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat hierna zal blijken dat er geen tekort aan draagkracht is om in de behoefte van de kinderen te voorzien.
De draagkracht van de moeder
3.29.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 50,- per maand. [9] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de draagkracht van de moeder rekening moet worden gehouden met de winst die blijkt uit haar jaarrekening van 2023, welke winst € 7.889,- bruto per jaar bedraagt. De rechtbank houdt verder rekening met de door de moeder opgevoerde zelfstandigenaftrek, met een kindgebonden budget en met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar inkomen van de moeder is dan € 1.540,- per maand.
3.31.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachttabel geldend in 2024 heeft de moeder een draagkracht van € 50,- per maand. Haar inkomen is namelijk lager dan € 1.815,- per maand en bij twee of meer kinderen hoort daar een minimale draagkracht van € 50,- per maand bij.
De verdeling van de kosten
3.32.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.33.
De ouders hebben samen een draagkracht van € 1.492,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.321,- per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (1.442 / 1.492 x 1.321 =) € 1.279,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (50 / 1.492 x 1.321 =) € 44,- per maand.
De zorgkorting
3.34.
De vader maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte van de kinderen of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.35.
De kinderen zullen na de opbouw volgens de voorlopige zorgregeling gemiddeld één dag per week bij de vader gaan verblijven. Daarbij past een zorgkorting van 15% van de behoefte, dus € 198,- per maand. Dat betekent dat de vader een bedrag van (1.279 -/- 198 =)
€ 1.081,- per maand, dus € 360,- per kind per maand, moet betalen.
Partneralimentatie
3.36.
Omdat nu duidelijk is hoeveel de vader voor de kinderen moet betalen, kan de rechtbank berekenen of hij nog ruimte heeft om partneralimentatie te betalen.
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.37.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de moeder nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de moeder moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de moeder daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd. De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de moeder vast op € 2.338,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.38.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het netto besteedbaar gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. Dit inkomen wordt eerst verminderd met de kosten van de kinderen. Wat er overblijft, konden partijen voor zichzelf uitgeven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen hun kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen is.
3.39.
De vader vindt dat in dit geval de hofnorm niet kan worden gebruikt om de huwelijksgerelateerde behoefte vast te stellen. Hij heeft alleen onvoldoende onderbouwd waarom die vuistregel hier niet opgaat (terwijl dat wel op zijn weg had gelegen), waardoor de rechtbank toch de hofnorm toepast.
3.40.
Bij de berekening van de behoefte van de kinderen is al berekend dat het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2022 € 4.751,- per maand bedroeg en dat de kosten van de kinderen in 2022 € 1.203,- waren. Er bleef dan € 3.548,- per maand over van het inkomen voor partijen zelf. Van dat inkomen heeft de moeder 60% nodig. Dat was € 2.129,- netto per maand in 2022. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 2.338,- netto per maand.
De behoeftigheid
3.41.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de moeder redelijkerwijs in staat is om zelf het hiervoor vermelde bedrag (€ 2.338) te verdienen. Bij het inkomen van de moeder telt de rechtbank daarbij het kindgebonden budget niet mee, omdat dat budget is bedoeld voor de kinderen en niet voor de moeder zelf. Als de moeder niet in staat is om zelf het bedrag van de huwelijksgerelateerde behoefte te verdienen, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank het verzoek van de moeder om partneralimentatie toewijzen.
3.42.
Zoals hiervoor bij de draagkracht van de moeder voor kinderalimentatie is vermeld, bedraagt het netto besteedbaar inkomen inclusief kindgebonden budget € 1.540,- per maand. Na aftrek van het kindgebonden budget blijft er een draagkracht van € 642,- per maand over.
3.43.
Weliswaar heeft de vader gezegd dat de moeder meer moet kunnen verdienen dan haar huidige inkomen, maar dit standpunt volgt de rechtbank (nu) niet. De moeder heeft al lang haar eigen bedrijf, waarin zij van meet af aan weinig winst heeft gemaakt. Van haar kan nu niet plots verwacht worden dat zij het roer helemaal omgooit. Daarbij speelt ook de complexe situatie na de scheiding mee, en wat dat nu als hoofdverzorger van de moeder vraagt mee. Op termijn zal wel van de moeder worden verwacht dat zij meer gaat verdienen dan zij nu doet.
3.44.
Bij een huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.338,- netto per maand en een netto besteedbaar inkomen van de moeder van € 642,-, resteert een aanvullende behoefte van (2.338 -/- 642 =) € 1.696,- netto per maand. Als de vader partneralimentatie betaalt, dan moet de moeder daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de moeder daarom een bedrag van € 2.618,- bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. [10]
De draagkracht van de vader
3.45.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de vader in de aanvullende behoefte van de moeder kan voorzien. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank stelt vast dat de vader geen partneralimentatie kan betalen. [11] De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
3.46.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen. Zoals hiervoor is besproken bij de draagkracht van de vader voor kinderalimentatie bedraagt het netto besteedbaar inkomen € 4.757,- per maand. Net als bij de vaststelling van de draagkracht voor kinderalimentatie gebruikt de rechtbank de hiervoor vermelde ‘draagkrachtformule’. Voor het berekenen van partneralimentatie geldt dat 60 % van de ‘draagkrachtruimte’ beschikbaar is voor partneralimentatie. De overige 40% mag de vader vrij besteden (de ‘vrije ruimte’). De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: 60% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]. Dit levert een draagkracht op van € 1.236,- per maand.
3.47.
Zoals hiervoor is besproken, gaat de kinderalimentatie voor op de partneralimentatie. Daarom brengt de rechtbank de kosten die de vader voor de kinderen maakt nog in mindering op het bedrag van € 1.236,- per maand. Bij de berekening van de kinderalimentatie heeft de rechtbank berekend dat de vader een bedrag van € 1.081,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. Daarnaast draagt de vader al een bedrag van € 198,- per maand aan kosten op de momenten dat de kinderen bij hem zijn. In totaal betaalt de vader dus € 1.279,- per maand voor de kinderen. Er blijft dan (1.236 -/- 1.279 = 0) geen geld meer over voor partneralimentatie, waardoor de rechtbank dit verzoek afwijst.
Alimentatie vooruitbetalen
3.48.
De rechtbank beslist dat de vaderde kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om bijdragen in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas aan het eind van de maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.49.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.50.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [2009] in [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de vader met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van € 360,- per kind per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
4.3.
bepaalt dat de vader deze kinderalimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.4.
stelt de volgende voorlopige zorgregeling vast:
  • iedere vrijdagmiddag om 16.30 uur hebben de kinderen en de vader een videobelmoment voor de duur van in ieder geval vijf minuten;
  • de kinderen zijn eerst twee weken achter elkaar, vanaf het moment dat Het Opstapje beschikbaar is, op zondag bij de vader van 10.00 uur tot 14.00 uur, waarbij de overdracht en het omgangsmoment worden begeleid door hulpverlening van Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
  • op de twee zondagen daarna zijn de kinderen van 10.00 uur tot 18.30 uur bij de vader, waarbij de overdracht wordt begeleid door Het Opstapje en waarbij de partner van de vader en haar kind niet aanwezig zijn bij de omgang;
  • daarna zijn de kinderen de ene week op zondag van 10.00 uur tot 18.30 uur (na het avondeten) bij de vader en de andere week op zaterdag van 15.30 uur (na de zwemles) tot en met zondag 18.30 uur (na het avondeten), waarbij de overdracht zo lang als nodig wordt begeleid door Het Opstapje;
4.5.
stelt de volgende voorlopige informatieregeling vast:
- de moeder informeert de vader eens per week via de e-mail over:
o het sociale leven van de kinderen, zoals speelafspraken en kinderfeestjes;
o bijzonderheden over de gezondheid van de kinderen;
o bijzonderheden over de voorkeuren van de kinderen qua eten;
o activiteiten in het weekend;
o bijzonderheden die de kinderen meemaken op school;
- de vader zal niet op deze informatie van de moeder te reageren of verzoeken om meer informatie;
4.6.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.7.
wijst het verzoek met betrekking tot de partneralimentatie af;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan
tot 12 juni 2024, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling, met het verzoek
aan de advocatenom tijdig voor die datum te laten weten:
- of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
- of een nieuwe zitting nodig is;
- of de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. T. Dopheide, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.S. Oostland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:151 BW
3.Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage: netto besteedbaar inkomen van de vader.
5.Bijlage: netto besteedbaar inkomen van de moeder.
6.Bijlage: netto besteedbaar gezinsinkomen voor scheiding en eigen aandeel kosten kinderen.
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Bijlage: draagkracht van de vader.
9.Bijlage: draagkracht van de moeder.
10.Bijlage: brutering behoefte.
11.Bijlage: draagkracht van de vader.