In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap. Het beroep was ingesteld door [eiser], die veronderstellenderwijs optreedt namens [eiseres] B.V. De rechtbank beoordeelde het beroep tegen de WOZ-beschikking van 3 augustus 2023, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 was vastgesteld op € 679.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van [eiseres] B.V. tegen deze beschikking ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 7 september 2023.
Tijdens de digitale zitting op 4 november 2024 werd vastgesteld dat [eiser] niet de juiste machtiging had overgelegd om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen. De rechtbank had eerder al aangegeven dat het beroep niet voldeed aan de gestelde voorwaarden en gaf [eiser] de kans om dit verzuim te herstellen. Echter, de overgelegde machtigingen waren niet toereikend, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen dat [eiser] bevoegd was om namens [eiseres] B.V. op te treden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. immateriële schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.