ECLI:NL:RBMNE:2024:6787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4576
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan machtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap. Het beroep was ingesteld door [eiser], die veronderstellenderwijs optreedt namens [eiseres] B.V. De rechtbank beoordeelde het beroep tegen de WOZ-beschikking van 3 augustus 2023, waarin de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 was vastgesteld op € 679.000. De heffingsambtenaar had het bezwaar van [eiseres] B.V. tegen deze beschikking ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 7 september 2023.

Tijdens de digitale zitting op 4 november 2024 werd vastgesteld dat [eiser] niet de juiste machtiging had overgelegd om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen. De rechtbank had eerder al aangegeven dat het beroep niet voldeed aan de gestelde voorwaarden en gaf [eiser] de kans om dit verzuim te herstellen. Echter, de overgelegde machtigingen waren niet toereikend, waardoor de rechtbank niet kon vaststellen dat [eiser] bevoegd was om namens [eiseres] B.V. op te treden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat er geen geldige machtiging was overgelegd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. immateriële schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4576
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , veronderstellenderwijs optredend namens,

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] ,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] ,de heffingsambtenaar
(gemachtigde: D. Koopmans).

Procesverloop

1.1
In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar
van de heffingsambtenaar van 7 september 2023.
1.2
In de beschikking van 3 augustus 2023 (het primaire besluit) heeft de
heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 679.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan [eiseres] als eigenaar van deze woning ook aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij de WOZwaarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.3
[eiseres] B.V. heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 7 september 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiseres] B.V. ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.4
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
1.5
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 4 november 2024. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
1.6
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

2. Het beroep is ingesteld door [eiser] , veronderstellenderwijs namens [eiseres] B.V. Bij het beroepschrift is onder meer een machtiging meegestuurd. Namelijk een machtiging ondertekend door [A] op 31 mei 2023.
3. De rechtbank heeft bij brief van 29 februari 2024 [eiser] bericht dat het beroep niet voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 maart 2024 de volgende stukken alsnog toe te sturen:
  • het (volledige) adres van eiser;
  • een uittreksel uit het handelsregister (eventueel meerdere uittreksels van bovenliggende rechtspersonen) waaruit blijkt wie als bevoegd bestuurder gerechtigd is beroep in te stellen;
  • een kopie van de statuten.
4. In de brief is nadrukkelijk vermeld dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren, indien het geconstateerde verzuim niet tijdig wordt hersteld.
5. [eiser] heeft bij brief van 5 augustus 2024 gereageerd op de brief van 29 februari 2024 en heeft daarbij de volgende stukken overgelegd:
  • een uittreksel uit het handelsregister van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat de bestuurders van [eiseres] B.V. zijn: [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V.;
  • een uittreksel uit het handelsregister van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat de bestuurder van [bedrijf 1] B.V. is: [B] ;
  • een uittreksel uit het handelsregister van 26 februari 2024, waaruit blijkt dat de bestuurder van [C] Holding B.V. is: [C] .
6. De rechtbank kan op basis van deze stukken niet vaststellen dat [A] bevoegd bestuurder is van [eiseres] B.V. Dat betekent dat ook niet vastgesteld kan worden of [A] gerechtigd is om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen.
7. Bij brief van 1 november 2024 heeft [eiser] opnieuw een machtiging overgelegd, dit keer ondertekend door [C] op 27 april 2021. Maar gelet op het tijdsverloop tussen het opstellen van deze machtiging en het instellen van beroep, is er reden om te twijfelen of de bevoegdheid om beroep in te stellen namens [C] ten tijde van het instellen van het beroep nog bestond.
8. De rechtbank kan daarom op basis van deze stukken niet vaststellen dat [eiser] bevoegd is om namens [eiseres] B.V. beroep in te stellen. Dat betekent dat er in deze beroepsprocedure geen toereikende machtiging is overgelegd, terwijl [eiser] wel in de gelegenheid is gesteld om dat verzuim te herstellen. De rechtbank komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
9. [eiser] heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over de belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [eiseres] B.V. beroep wenste in te stellen en een procedure wilde starten. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat [eiseres] B.V. immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Stumpel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.