ECLI:NL:RBMNE:2024:6777

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/4911
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake omgevingsvergunning voor splitsing woning en aanleg parkeerkelder

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer UTR 23/4911, waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, vertegenwoordigd door M. Maliepaard, hebben aangeklaagd. De zaak betreft een omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het splitsen van een woning in twee appartementen en het aanbrengen van een parkeerkelder met lift in de voortuin, wat in strijd is met het bestemmingsplan. In een eerdere tussenuitspraak heeft de rechtbank geconstateerd dat er motiveringsgebreken waren in het besluit van het college. Het college kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, wat leidde tot een aanvullende motivering. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het college de gebreken voldoende heeft hersteld en dat de omgevingsvergunning alsnog kon worden verleend. De rechtbank oordeelde dat de uitbreiding van de aanbouw en de realisatie van de parkeerkelder niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, waardoor de splitsing van de woning en de aanleg van de parkeerkelder konden doorgaan. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4911

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

[eiser 3] en [eiser 4],
[eiser 5],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
(gemachtigde: M. Maliepaard).

Als derde-partij neemt aan het geding deel:

[derde belanghebbende 1] en [derde belanghebbende 2]te [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het splitsen van de bestaande woning aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel) in twee woningen: een appartement op de begane grond waar hij zelf woont en een maisonnette op de 1e en 2e verdieping die hij verhuurt, en het aanbrengen van een parkeerkelder met lift in de voortuin (de omgevingsvergunning).
1.2.
Op 27 mei 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar die uitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Met een tweede tussenuitspraak van 24 juni 2024 heeft de rechtbank de termijn voor het college om de gebreken te herstellen verlengd tot en met 15 juli 2024.
1.4.
Het college heeft binnen de verlengde termijn in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend (de aanvullende motivering). Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Vergunninghouder is hiertoe ook in de gelegenheid gesteld, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 20 september 2024 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van (een deel van) de aanbouw met toepassing van alleen onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) te verlenen. De aanbouw wordt namelijk ook uitgebreid en dus nemen het bebouwde oppervlak en het bouwvolume toe. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college dit gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
4. Daarnaast heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan realiseren van een parkeerkelder met lift met toepassing van onderdeel 3 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor te verlenen. De parkeerkelder met lift is geen bouwwerk geen gebouw zijnde, maar een gebouw. Het gebouw kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk waarvoor het college met toepassing van onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning kan verlenen.
Herstelpoging van het college
5. Het college heeft voor beide door de rechtbank geconstateerde gebreken een nadere motivering van het bestreden besluit opgesteld. Deze motivering luidt (samengevat) als volgt.
Uitbreiding aanbouw
6. Met de aanvullende motivering heeft het college voor de uitbreiding en het strijdig gebruik van de aanbouw besloten gebruik te maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, de onderdelen 1 en 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen. De uitbreiding van de aanbouw is wel in strijd met de door het college vastgestelde beleidsregels voor de uitoefening van deze bevoegdheid. Op het perceel is naast de aanbouw nog een ander bijbehorend bouwwerk aanwezig. Dit is een overkapping. De oppervlakten van de uitgebreide aanbouw en de overkapping gezamenlijk overschrijden het op grond van de beleidsregels maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel. Maar het college past de hardheidsclausule uit de beleidsregels toe, omdat volgens het college sprake is van een bijzondere omstandigheid.
7. Het college motiveert dit als volgt. De aanbouw voldoet zelfstandig aan de oppervlakte-eis uit de beleidsregels en ook aan alle andere beleidsregels. Het college zou de omgevingsvergunning voor de aanbouw dus kunnen verlenen als de overkapping zou worden verwijderd. Vervolgens zou vergunninghouder vergunningsvrij weer eenzelfde overkapping terug mogen bouwen waarbij geen toets aan de beleidsregels mogelijk is. Daarom is volgens het college in dit geval sprake van een bijzondere hardheid als de beleidsregels strikt zouden worden toegepast. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de uitbreiding van de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bebouwing was in het bestreden besluit reeds stedenbouwkundig als inpasbaar en aanvaardbaar beoordeeld. Daarnaast wordt de extra oppervlakte ingezet om het splitsen van de woning mogelijk te maken. In het bestreden besluit heeft het college reeds gemotiveerd waarom hij voor het splitsen van de woning een omgevingsvergunning heeft verleend. Het strijdig gebruik van (een deel van) de aanbouw die meer dan 1 meter achter de voorgevel ligt leidt niet tot een onevenredige impact op de belangen van derden.
Parkeerkelder
8. Het college onderschrijft in de nadere motivering het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak dat de parkeerkelder een gebouw – en dus geen bouwwerk geen gebouw zijnde – is. Het college verleent de omgevingsvergunning daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. In de beleidsregels is hiervoor niet in een toepasbare regel voorzien. Daarom heeft het college een zelfstandige afweging gemaakt. Volgens het college is de ruimtelijke impact van de parkeerkelder bovengronds beperkt, omdat er geen bouwmassa op het perceel aanwezig zal zijn. Alleen als de parkeerkelder open staat is sprake van enige ruimtelijke impact. Maar in de bassisituatie is de lift ingeklapt en is slechts sprake van een normaal op het perceel geparkeerde auto. Voor het realiseren van de kelder ondergronds wordt voldaan aan de aspecten bodem en archeologie. De omvang van de toename van verharding is zodanig beperkt dat watercompensatie niet aan de orde is. Het college acht de eventuele geluidshinder van het vier keer heffen en dalen per dag van de lift acceptabel in de stedelijke omgeving. De heftijd bedraagt 60 seconden en de daaltijd 80 seconden. Alleen bij het heffen is sprake van aandrijving. Het systeem hiervoor wordt ondergronds gerealiseerd waardoor eventueel geluid daarvan wordt afgeschermd.
9. Het college heeft de parkeerkelder met lift getoetst aan de eisen die op grond van het Bouwbesluit 2012 gelden voor gebouwen. Volgens het college is door vergunninghouder voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze eisen wordt voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
10. Zoals reeds overwogen in de tussenuitspraak komt het college bij het nemen van de beslissing of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
11. De rechtbank kan de aanvullende motivering van het college dat zowel de uitbreiding van de aanbouw als de parkeerkelder met lift niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening volgen. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit heeft hersteld. Ook heeft het college hiermee voldoende gemotiveerd dat het geluid van de parkeerlift geen onevenredige hinder zal opleveren voor eisers. In wat eisers aanvoeren in hun zienswijze ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
12. Eisers voeren aan dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, onderdelen 1 en 9 van bijlage II bij het Bor, omdat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor dat het aantal woningen gelijk blijft. Met de omgevingsvergunning wordt volgens eisers in zijn totaliteit beoogd om de bijbehorende bouwwerken – de uitbreiding van de aanbouw en de parkeerkelder met lift – mogelijk te maken ten behoeve van de splitsing van de bestaande woning.
13. Dit betoog slaagt niet. Het college is voor het splitsen van de woning alleen op de grondslag van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor afgeweken van het bestemmingsplan, De eis dat het aantal woningen gelijk blijft geldt niet bij toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor. [1] Dat de aanbouw wordt uitgebreid en de parkeerkelder met lift wordt gerealiseerd met het oog op de woningsplitsing, doet niets af aan deze wettelijke bevoegdheid van het college voor het splitsen van de woning met toepassing van onderdeel 9. [2]
14. Verder voeren eisers aan dat uit de aanvullende motivering niet blijkt dat bij de parkeerkelder met lift wordt voldaan aan de eisen die in het Bouwbesluit 2012 worden gesteld aan ventilatie en valbeveiliging voor gebouwen.
15. Als de parkeerkelder met lift zoals eisers stellen in strijd zou zijn met veiligheidseisen over ventilatie en valbeveiliging uit het Bouwbesluit 2012, dan strekken deze eisen tot bescherming van de belangen van de eigenaren en gebruikers van de parkeerkelder met lift. Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van personen die geen gebruiker zijn van het gebouw. Aangezien eisers de parkeerkelder met lift niet zullen gebruiken, strekken de rechtsregels waarop zij zich beroepen kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg. [3] Daarom laat de rechtbank de zienswijze voor zover deze ziet op deze veiligheidseisen voor de parkeerkelder met lift verder buiten bespreking.

Conclusie en gevolgen

16. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak de gebreken heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dit betekent dat de woning gesplitst mocht worden en de aanbouw mocht worden uitgebreid en (een deel ervan) in strijd met het bestemmingsplan mag worden gebruikt. De parkeerkelder met lift moet conform de omgevingsvergunning in de voortuin worden gerealiseerd om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij het appartement en de maisonnette.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c van bijlage II bij het Bor.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:744.
3.Artikel 8:69a van de Awb.