Overwegingen
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank in de eerste plaats geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van (een deel van) de aanbouw met toepassing van alleen onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) te verlenen. De aanbouw wordt namelijk ook uitgebreid en dus nemen het bebouwde oppervlak en het bouwvolume toe. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college dit gebrek in het bestreden besluit kan herstellen door de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor.
4. Daarnaast heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan realiseren van een parkeerkelder met lift met toepassing van onderdeel 3 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor te verlenen. De parkeerkelder met lift is geen bouwwerk geen gebouw zijnde, maar een gebouw. Het gebouw kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk waarvoor het college met toepassing van onderdeel 1 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning kan verlenen.
Herstelpoging van het college
5. Het college heeft voor beide door de rechtbank geconstateerde gebreken een nadere motivering van het bestreden besluit opgesteld. Deze motivering luidt (samengevat) als volgt.
6. Met de aanvullende motivering heeft het college voor de uitbreiding en het strijdig gebruik van de aanbouw besloten gebruik te maken van zijn bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, de onderdelen 1 en 9, van bijlage II bij het Bor een omgevingsvergunning te verlenen. De uitbreiding van de aanbouw is wel in strijd met de door het college vastgestelde beleidsregels voor de uitoefening van deze bevoegdheid. Op het perceel is naast de aanbouw nog een ander bijbehorend bouwwerk aanwezig. Dit is een overkapping. De oppervlakten van de uitgebreide aanbouw en de overkapping gezamenlijk overschrijden het op grond van de beleidsregels maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel. Maar het college past de hardheidsclausule uit de beleidsregels toe, omdat volgens het college sprake is van een bijzondere omstandigheid.
7. Het college motiveert dit als volgt. De aanbouw voldoet zelfstandig aan de oppervlakte-eis uit de beleidsregels en ook aan alle andere beleidsregels. Het college zou de omgevingsvergunning voor de aanbouw dus kunnen verlenen als de overkapping zou worden verwijderd. Vervolgens zou vergunninghouder vergunningsvrij weer eenzelfde overkapping terug mogen bouwen waarbij geen toets aan de beleidsregels mogelijk is. Daarom is volgens het college in dit geval sprake van een bijzondere hardheid als de beleidsregels strikt zouden worden toegepast. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de uitbreiding van de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bebouwing was in het bestreden besluit reeds stedenbouwkundig als inpasbaar en aanvaardbaar beoordeeld. Daarnaast wordt de extra oppervlakte ingezet om het splitsen van de woning mogelijk te maken. In het bestreden besluit heeft het college reeds gemotiveerd waarom hij voor het splitsen van de woning een omgevingsvergunning heeft verleend. Het strijdig gebruik van (een deel van) de aanbouw die meer dan 1 meter achter de voorgevel ligt leidt niet tot een onevenredige impact op de belangen van derden.
8. Het college onderschrijft in de nadere motivering het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak dat de parkeerkelder een gebouw – en dus geen bouwwerk geen gebouw zijnde – is. Het college verleent de omgevingsvergunning daarom met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor. In de beleidsregels is hiervoor niet in een toepasbare regel voorzien. Daarom heeft het college een zelfstandige afweging gemaakt. Volgens het college is de ruimtelijke impact van de parkeerkelder bovengronds beperkt, omdat er geen bouwmassa op het perceel aanwezig zal zijn. Alleen als de parkeerkelder open staat is sprake van enige ruimtelijke impact. Maar in de bassisituatie is de lift ingeklapt en is slechts sprake van een normaal op het perceel geparkeerde auto. Voor het realiseren van de kelder ondergronds wordt voldaan aan de aspecten bodem en archeologie. De omvang van de toename van verharding is zodanig beperkt dat watercompensatie niet aan de orde is. Het college acht de eventuele geluidshinder van het vier keer heffen en dalen per dag van de lift acceptabel in de stedelijke omgeving. De heftijd bedraagt 60 seconden en de daaltijd 80 seconden. Alleen bij het heffen is sprake van aandrijving. Het systeem hiervoor wordt ondergronds gerealiseerd waardoor eventueel geluid daarvan wordt afgeschermd.
9. Het college heeft de parkeerkelder met lift getoetst aan de eisen die op grond van het Bouwbesluit 2012 gelden voor gebouwen. Volgens het college is door vergunninghouder voldoende aannemelijk gemaakt dat aan deze eisen wordt voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
10. Zoals reeds overwogen in de tussenuitspraak komt het college bij het nemen van de beslissing of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
11. De rechtbank kan de aanvullende motivering van het college dat zowel de uitbreiding van de aanbouw als de parkeerkelder met lift niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening volgen. De rechtbank is van oordeel dat het college met de aanvullende motivering de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken aan het bestreden besluit heeft hersteld. Ook heeft het college hiermee voldoende gemotiveerd dat het geluid van de parkeerlift geen onevenredige hinder zal opleveren voor eisers. In wat eisers aanvoeren in hun zienswijze ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen.
12. Eisers voeren aan dat het college niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van artikel 4, onderdelen 1 en 9 van bijlage II bij het Bor, omdat niet is voldaan aan het vereiste in artikel 5, eerste lid, van bijlage II van het Bor dat het aantal woningen gelijk blijft. Met de omgevingsvergunning wordt volgens eisers in zijn totaliteit beoogd om de bijbehorende bouwwerken – de uitbreiding van de aanbouw en de parkeerkelder met lift – mogelijk te maken ten behoeve van de splitsing van de bestaande woning.
13. Dit betoog slaagt niet. Het college is voor het splitsen van de woning alleen op de grondslag van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor afgeweken van het bestemmingsplan, De eis dat het aantal woningen gelijk blijft geldt niet bij toepassing van artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor.Dat de aanbouw wordt uitgebreid en de parkeerkelder met lift wordt gerealiseerd met het oog op de woningsplitsing, doet niets af aan deze wettelijke bevoegdheid van het college voor het splitsen van de woning met toepassing van onderdeel 9.
14. Verder voeren eisers aan dat uit de aanvullende motivering niet blijkt dat bij de parkeerkelder met lift wordt voldaan aan de eisen die in het Bouwbesluit 2012 worden gesteld aan ventilatie en valbeveiliging voor gebouwen.
15. Als de parkeerkelder met lift zoals eisers stellen in strijd zou zijn met veiligheidseisen over ventilatie en valbeveiliging uit het Bouwbesluit 2012, dan strekken deze eisen tot bescherming van de belangen van de eigenaren en gebruikers van de parkeerkelder met lift. Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van personen die geen gebruiker zijn van het gebouw. Aangezien eisers de parkeerkelder met lift niet zullen gebruiken, strekken de rechtsregels waarop zij zich beroepen kennelijk niet tot bescherming van hun belangen. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het relativiteitsvereiste staat daaraan in de weg.Daarom laat de rechtbank de zienswijze voor zover deze ziet op deze veiligheidseisen voor de parkeerkelder met lift verder buiten bespreking.