In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats 1], op 7 april 2022 een verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie over de BIG-registratie van derde-belanghebbende, die woont in [woonplaats 2]. Dit verzoek was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (thans: Wet open overheid). De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3 juni 2022 een besluit genomen waarin het verzoek deels is afgewezen en deels is toegewezen, waarbij een document gedeeltelijk openbaar is gemaakt. Derde-belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een bestreden besluit op 16 november 2022. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2022, maar heeft wel deelgenomen aan de bezwaarprocedure van derde-belanghebbende.
De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld en moest beoordelen of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank concludeert dat eiser niet ontvankelijk is, omdat hij geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 3 juni 2022. De rechtbank legt uit dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft aangevoerd dat hij als leek de situatie niet goed kon overzien, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om hem te ontslaan van de verplichting om bezwaar te maken.
De rechtbank wijst erop dat de brieven van eiser aan de minister niet als bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt, omdat deze brieven na de bezwaartermijn zijn verzonden. De rechtbank concludeert dat eiser redelijkerwijs verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.