ECLI:NL:RBMNE:2024:6767

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
UTR 22/5995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen beslissing op Woo-verzoek inzake BIG-registratie

In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats 1], op 7 april 2022 een verzoek ingediend om openbaarmaking van informatie over de BIG-registratie van derde-belanghebbende, die woont in [woonplaats 2]. Dit verzoek was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (thans: Wet open overheid). De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 3 juni 2022 een besluit genomen waarin het verzoek deels is afgewezen en deels is toegewezen, waarbij een document gedeeltelijk openbaar is gemaakt. Derde-belanghebbende heeft hiertegen bezwaar aangetekend, wat leidde tot een bestreden besluit op 16 november 2022. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2022, maar heeft wel deelgenomen aan de bezwaarprocedure van derde-belanghebbende.

De rechtbank heeft op 21 oktober 2024 de zaak behandeld en moest beoordelen of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank concludeert dat eiser niet ontvankelijk is, omdat hij geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 3 juni 2022. De rechtbank legt uit dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep kan worden ingesteld. Eiser heeft aangevoerd dat hij als leek de situatie niet goed kon overzien, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om hem te ontslaan van de verplichting om bezwaar te maken.

De rechtbank wijst erop dat de brieven van eiser aan de minister niet als bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt, omdat deze brieven na de bezwaartermijn zijn verzonden. De rechtbank concludeert dat eiser redelijkerwijs verweten kan worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Zonderland-Knijn),
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, namens deze, de secretaris-generaal
(gemachtigden: mr. J.P. Ter Schure en C. Otten-Bonemeijer).
Als derde-belanghebbende heeft aan deze procedure deelgenomen:
[derde-belanghebbende] , uit [woonplaats 2] , derde-belanghebbende
(gemachtigde: mr. M.J. Smaling).

Inleiding

1. Eiser heeft per brief van 7 april 2022 verzocht om openbaarmaking van informatie over de BIG-registratie van derde-belanghebbende op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (thans: Wet open overheid (Woo)). De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 3 juni 2022 deels afgewezen en deels toegewezen, en daartoe het document ‘overzicht zorgverlener’ gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hiertegen heeft derde-belanghebbende bezwaar aangetekend.
1.1. Met het bestreden besluit van 16 november 2022 op het bezwaar van de derde-belanghebbende is de minister bij de gedeeltelijke toe- en afwijzing van het verzoek om informatie gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van de minister en de gemachtigde van derde-belanghebbende.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak ambtshalve of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit niet zo is. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Ter zitting is de vraag aan de orde gesteld of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. Eiser heeft namelijk geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2022. Tijdens de bezwaarprocedure van mevrouw [derde-belanghebbende] is eiser alleen als derde-belanghebbende betrokken geweest. Eiser heeft wel zelfstandig beroep willen instellen tegen de beslissing op bezwaar. De vraag is of dat kan. Eiser stelt dat het hem niet tegengeworpen kan worden dat hij zelf geen bezwaar heeft gemaakt omdat hij e.e.a. niet helemaal heeft kunnen overzien, hij het document ‘overzicht zorgverlener’ ook pas later heeft verkregen, en dat daarom zijn stellingen die door hem als derde-belanghebbende zijn aangevoerd tijdens de bezwaarprocedure en tijdens het verzoek om voorlopige voorziening hangende die bezwaarprocedure aangemerkt moeten worden gezien als een bezwaarschrift.
4. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:13 in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er in beginsel eerst bezwaar moet instellen tegen een besluit, voordat beroep ingesteld kan worden bij de bestuursrechter. Dit geldt niet in het geval het niet in bezwaar gaan iemand redelijkerwijs niet tegengeworpen kan worden.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 3 juni 2022, maar alleen als derde-partij heeft deelgenomen in de bezwaarprocedure van mevrouw [derde-belanghebbende] . Daarover zijn partijen het ook eens. Het standpunt van eiser in dit verband, dat hij als leek de zaken niet helemaal kon overzien, maakt dit niet anders. Het had op de weg van eiser gelegen om bij de minister, een jurist of een andere adviseur, te informeren hoe het besluit van 3 juni 2022 met daaronder de bezwaarclausule zich verhoudt tot de vraag van de minister of eiser in de inmiddels door mevrouw [derde-belanghebbende] aanhangige bezwaarprocedure als belanghebbende wil optreden.
6. Het feit dat het overzicht dat wordt genoemd in het besluit van 3 juni 2022 niet was meegestuurd, en eiser daar pas kennis van kreeg met de brief van de rechtbank in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure van mevrouw [derde-belanghebbende] , maakt dat niet anders. Uit het besluit van 3 juni 2022 blijkt duidelijk dat er één document is aangetroffen dat gedeeltelijk openbaar gemaakt gaat worden. Daaruit volgt dat de mogelijkheid aanwezig was dat hij niet alle gegevens zou kunnen inzien waar hij om heeft verzocht.
7. Verder kunnen de brieven van eiser aan de minister, van 10 juli 2022, 27 juli 2022, 14 september 2022, 18 september 2022 en 27 november 2022, en het e-mailbericht van 8 november 2022 – anders dan eiser stelt - niet als een bezwaar worden opgevat. Eiser heeft met de brieven van 10 juli 2022 en 27 juli 2022 een reactie gegeven op de bezwaarprocedure van mevrouw [derde-belanghebbende] als derde-belanghebbende. Pas in de brieven van 14 september 2022, 18 september 2022 en 27 november 2022, en het e-mailbericht van 8 november 2022 is door eiser aangegeven dat hij wil dat er meer openbaar gemaakt wordt dan dat is gebeurd. Deze brieven en het e-mailbericht dateren van na het verstrijken van de bezwaartermijn. Deze omstandigheden in samenhang bezien maken dat de minister deze brieven en het e-mailbericht niet aan hoefde te merken als bezwaarschrift.
8. Tot slot is ook de brief van eiser van 23 juni 2022 aan de rechtbank in het kader van het ingestelde verzoek om voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure, onvoldoende om aangemerkt te worden als bezwaar. Die brief is immers aan de rechtbank gestuurd, in reactie op het verzoek om voorlopige voorziening. Daaruit volgt niet dat eiser zelfstandig bezwaar wilde indienen tegen het besluit van 3 juni 2022.
9. De rechtbank komt gezien het voorgaande tot de conclusie dat eiser geen bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 3 juni 2022, en dat dit redelijkerwijs wel aan hem worden tegengeworpen. Daardoor is niet voldaan aan artikel 6:13 en 7:1 van de Awb. Het beroep van eiser is daarom niet ontvankelijk. Dat betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Eiser is wel als derde-belanghebbende aangemerkt in het beroep van mevrouw [derde-belanghebbende] , UTR 22/5876.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 december 2024.
De rechter is verhinderd om deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.