ECLI:NL:RBMNE:2024:6705

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
24/3992
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgtoeslag en vermogensgrens in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 maart 2023 heeft de Dienst Toeslagen aan eiser een voorschot zorgtoeslag van € 1.112,- verleend voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022. Echter, op 10 januari 2024 ontving de Dienst Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) die aangaf dat de rendementsgrondslag over het vermogen van eiser over 2022 € 126.585,- bedroeg. Dit leidde tot het primaire besluit van 9 februari 2024, waarin de zorgtoeslag over het jaar 2022 definitief op € 0,- werd vastgesteld en een bedrag van € 1.138,-, inclusief € 26,- aan rente, werd teruggevorderd. Eiser ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het bestreden besluit van 7 maart 2024 bevestigde de eerdere beslissing van de Dienst Toeslagen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 4 december 2024 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk heeft gekregen. Eiser betwistte de vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag, stellende dat zijn vermogen op 1 juli 2022 onder de vermogensgrens was geslonken. De rechtbank oordeelde echter dat de zorgtoeslag een inkomensafhankelijke uitkering is, waarbij de hoogte wordt bepaald door de draagkracht van de belanghebbende, die bestaat uit inkomen en vermogen. De peildatum voor de vermogensgrens is vastgesteld op 1 januari van het betreffende toeslagjaar, en eiser erkende dat zijn vermogen op die datum boven de grens lag.

De rechtbank concludeerde dat de wettelijke bepalingen omtrent de peildatum en vermogensgrens dwingend zijn en dat er slechts in uitzonderlijke gevallen van kan worden afgeweken. De rechtbank zag geen aanleiding om anders te oordelen dan de Dienst Toeslagen had gedaan. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, die openbaar werd uitgesproken door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3992
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Dienst Toeslagen, kantoor Utrecht

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. Op 11 maart 2023 heeft Dienst Toeslagen aan eiser een voorschot zorgtoeslag van € 1.112,- verleend. Het voorschot is verleend voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022.
2. Op 10 januari 2024 heeft verweerder een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen waaruit blijkt dat de rendementsgrondslag over het vermogen van eiser over 2022 € 126.585,- bedraagt.
3. Met het besluit van 9 februari 2024 (het primaire besluit) heeft Dienst Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2022 definitief op € 0,- berekend en een bedrag van € 1.138,- inclusief € 26,- aan rente, teruggevorderd.
4. Met het besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.
5. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van Dienst Toeslagen. Eiser was, zonder bericht van verhindering, niet aanwezig.
6. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
8. Eiser is het niet eens met de vaststelling en terugvordering van de zorgtoeslag over het jaar 2022. Eiser stelt dat hij recht heeft op zorgtoeslag, omdat zijn vermogen op 1 juli 2022 is geslonken tot onder de vermogensgrens.
9. De beroepsgrond slaagt niet. Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de zorgtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende. De peildatum is vastgesteld op 1 januari van het betreffende toeslagjaar. [1] Eiser betwist niet dat zijn vermogen op de peildatum boven de vermogensgrens kwam. Dit betekent voor eiser dat hij geen recht heeft op zorgtoeslag. De rechtbank overweegt verder dat de peildatum en de vermogensgrens dwingend wettelijke bepalingen zijn. Er kan alleen afgeweken worden van de vermogensgrens, als de hardheidsclausule dit toestaat. [2] Dienst Toeslagen heeft in het verweerschrift uitgebreid gemotiveerd waarom in het geval van eiser hiervan niet kan worden afgeweken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
11. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2024 door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 2a, eerste lid van de Wet op de Zorgtoeslag (Wzt).
2.Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.