4.3.1Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende:
Locatie ongeval
Datum : 13 november 2023
Omstreeks : 18:39 uur
Plaats : IJsselstein
Bijzonderheden : op/nabij andere oversteekplaats
Maximumsnelheid : 30 km per uur
Betrokken partijen:
Betrokkene 1: personenauto, bestuurder [verdachte] .
Betrokkene 2: fiets, bestuurster [slachtoffer] .
Bij het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
Een proces-verbaal forensisch onderzoek verkeer, voor zover inhoudende:
Op 13 november 2023 had op de Baronieweg kruisend met het Basiliekpad in IJsselstein het verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietsster.
- de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 30 km/u als gevolg van artikel 62 jo. Verkeersbord A1 van bijlage 1 van het RVV 1990;
- normaliter gold daar een maximum toegestane snelheid van 50 km/u, echter waren er werkzaamheden waardoor de maximum toegestane snelheid omlaag was gebracht naar 30 km/u
- de werkzaamheden en snelheidsbeperking werden tevens ter hoogte van de Praagsingel, ongeveer 160 meter vóór het kruispunt met het Basiliekpad, aangegeven middels bord D16 van bijlage 1 van het RVV 1990.
Onderzoek VRI (verkeersregelinstallatie)
Wij zagen dat:
- het verkeer op het kruispunt van Baronieweg en Basiliekpad door middel van een VRI werd geregeld;
- de VRI op het kruispunt van Baronieweg en Basiliekpad in werking was.
Uit het PD-onderzoek bleek mij dat de bestuurder van de personenauto had gereden over de rechterrijstrook van de Baronieweg. De betreffende rijrichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 08 en kort daarna 68. De bestuurder van de fiets had gereden over het fietspad van het Basiliekpad. De betreffende rijrichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 22.
In het faselog zag ik dat koplus 681 (kort voor de stopstreep) van richting 68, werd geactiveerd 18:38:57,2 uur en werd gedeactiveerd te 18:38:57,6 uur.Ik zag dat het lampsignaal van richting 68, vanaf 18:38:54,7 uur tot 18:39:13,7 uur rood was. Het voorgaande hield in dat een voertuig op richting 68 de stopstreep passeerde, terwijl het lampsignaal voor die richting ongecorrigeerd minimaal 2,9 seconden rood was.
Indicatieve snelheidsberekening
Onderzoek door Politie Midden-Nederland in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut heeft aangetoond dat het mogelijk is om betrouwbare snelheidsberekeningen te maken op basis van logbestanden. Op basis hiervan is de indicatieve (gemiddelde) snelheid berekend waarmee de bestuurders het kruispunt waren genaderd. Daarbij is gebruikgemaakt van de ligging van de detectiepunten en het tijdsverschil tussen de detectorregistraties.
Uit de snelheidsberekening(en) bleek dat de bestuurder van het voertuig, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 89 km/u en 95 km/u, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 km/u.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik reed op 13 november 2023 in een auto op de Baronieweg in IJsselstein en ben betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een fietser.
Ik heb de verkeersborden gezien waarop stond dat de maximumsnelheid 30 kilometer per uur was en ik zag fietsers staan bij het stoplicht.
Een proces-verbaal van de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
V: Wat is het letsel dat je opgelopen hebt door de aanrijding?A: Lichte hersenschudding, klaplong, schaafwonden, enkel verstuikt, sleutelbeen gebroken en iets met mijn hartspier.
V: Wat zijn de gevolgen van de aanrijding voor je?A: Ik heb twee weken school gemist en twee maanden niet kunnen werken. Zover mij bekend is heb ik geen blijvend letsel.
4.3.2Bewijsoverwegingen
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte is toe te rekenen. Dat is het geval.
De rechtbank stelt daartoe op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 13 november 2023 in een personenauto op de Baronieweg in IJsselstein. Op en nabij de plaats van het ongeval gold normaal een maximumsnelheid van 50 km/u. In verband met werkzaamheden gold echter op dat moment tijdelijk een maximumsnelheid van 30 km/u. Uit de analyse van de VRI-data blijkt dat verdachte, kort voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt naderde met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 89 km/u en 95 km/u. Verdachte heeft met deze snelheid de maximumsnelheid van 30 km/u aanzienlijk overschreden. Ook blijkt uit de VRI-analyse dat verdachte vervolgens het voor hem rood uitstralende stoplicht, dat al minstens 2,9 seconden op rood stond, negeerde en de kruising met voornoemde hoge snelheid op reed.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn beleving niet harder dan 50 km/u heeft gereden en niet door rood heeft gereden. Dat verweer wordt echter door bovengenoemde bewijsmiddelen weerlegd. Het door rood rijden en de snelheid van verdachte is op voldoende betrouwbare en accurate wijze vastgesteld door gebruik te maken van objectieve gegevens verkregen uit de VRI-data. De resultaten van dit onderzoek zijn niet gemotiveerd betwist, anders dan door te zeggen dat het naar de beleving van verdachte niet kan kloppen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de berekeningen en de conclusies van de VRI-analyse te twijfelen, nu niet is gebleken dat hieraan gebreken kleven.
Als gevolg van de vastgestelde gedragingen kon verdachte een aanrijding met het slachtoffer, die de kruising overstak, niet meer voorkomen. Door zo snel op een kruispunt af te rijden en het rode verkeerslicht te negeren, heeft verdachte het ongeval veroorzaakt.
Dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, het slachtoffer (ook) door rood is gefietst, doet aan het voorgaande niets af. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer de schuld van de verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dat anders zijn, maar een dergelijke uitzondering is hier niet aan de orde. Verkeersdeelnemers moeten altijd bedacht zijn op de mogelijkheid dat er iets onverwachts kan gebeuren, waaronder ook eventuele verkeersfouten van anderen. Daarbij geldt voor (onder meer) automobilisten dat zij er rekening mee moeten houden dat verkeersfouten óók door kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers, kunnen worden begaan. Juist daarom had verdachte, toen hij met de auto een kruispunt naderde en bovendien zag dat er fietsers stonden te wachten, de verantwoordelijkheid om bij het naderen en oprijden van dat kruispunt behoedzaam en extra oplettend te zijn.
Daarbij betrekt de rechtbank ook dat een van de door verdachte overtreden verkeersregels, namelijk het te hard rijden dan wel de snelheid niet zodanig te regelen dat hij de auto tijdig tot stilstand kon brengen, er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Het feit dat verdachte zo hard reed, maakt het ook voor andere weggebruikers lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot de kruising in te schatten en om dus te kunnen anticiperen op hem. Dit heeft mogelijk meegespeeld bij het maken van een inschattingsfout door het slachtoffer.
Onder deze omstandigheden staat de omstandigheid dat het slachtoffer (mogelijk) ook door rood is gefietst niet aan de redelijke toerekening in de weg.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte en dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is in de tweede plaats vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a, eerste lid, WVW beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet aldus worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1) Ernstige schending van de verkeersregels
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (in ieder geval) twee in artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid (artikel 5a, eerste lid, onder g WVW) en het rijden door rood licht (artikel 5a, eerste lid, onder i WVW). Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank als een samenstel aan overtredingen van verkeersregels worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze verkeersregels ook in ernstige mate geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank in de eerste plaats relevant dat in dit geval sprake is van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding bij het naderen van de kruising. Met een indicatieve snelheid van tussen de 89 en 95 km/u, reed verdachte bijna driemaal harder dan toegestaan.
Daar komt bij dat verdachte door rood licht het kruispunt op is gereden, terwijl dat verkeerslicht al minstens 2,9 seconden op rood licht stond.
Met deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
2) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid en het rijden door een rood verkeerslicht, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank betrekt bij deze overweging dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op de borden zag dat de maximumsnelheid ter plaatse 30 km/u was en dat hij een groepje fietsers zag wachten bij het kruispunt. Verdachte moest op dat moment dus hebben geweten dat hij rekening moest houden met mogelijk overstekende (zwakke) verkeersdeelnemers. Dit alles heeft er echter niet toe geleid dat verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast.
3) Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Te meer nu de gedragingen plaatsvonden op een kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere (zwakke) verkeersdeelnemers waren. Door het rijgedrag van verdachte had een nog ernstiger verkeersongeval kunnen ontstaan, met dodelijk of zeer ernstig letsel als gevolg. Dat het bij relatief beperkt letsel is gebleven, is een gelukkig toeval.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven en is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Bij de beoordeling of juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn de ernst, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel gezichtspunten die van belang zijn. Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat het slachtoffer letsel aan het ongeluk had overgehouden, waaronder een hersenschudding, een gebroken sleutelbeen en een gekneusde enkel. Als gevolg hiervan heeft zij twee maanden niet kunnen werken en is zij twee weken niet naar school geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer, enkele maanden na het ongeval, blijkt dat zij geen blijvend letsel heeft opgelopen en dat zij volledig is hersteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het veroorzaken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.