ECLI:NL:RBMNE:2024:6703

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
16/307727-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot verkeersongeval met lichamelijk letsel

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 november 2023 in IJsselstein een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een personenauto reed, negeerde een rood verkeerslicht en reed met een snelheid tussen de 89 en 95 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 30 km/u was. Dit leidde tot een aanrijding met een fietser, die als gevolg van het ongeval lichamelijk letsel opliep. De rechtbank kwalificeerde het rijgedrag van de verdachte als roekeloos, wat resulteerde in een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijftien maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende verantwoordelijk had getoond voor zijn handelen en dat zijn eerdere verkeersovertredingen in strafverzwarende zin meegewogen moesten worden. De rechtbank benadrukte de ernst van de overtredingen en het gevaar dat het rijgedrag van de verdachte voor andere verkeersdeelnemers heeft opgeleverd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/307727-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 oktober 2024 (regie) en 28 november 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V.H. van der Horst en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair (artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
op 13 november 2023 in IJsselstein als bestuurder van een motorrijtuig een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, door met een te hoge snelheid te rijden, meermaals door rood licht te rijden en zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen, waardoor hij in botsing is gekomen met een overstekende fietser en waardoor aan deze fietser, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair (artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994)
op 13 november 2023 in IJsselstein als bestuurder van een personenauto op de hiervoor beschreven manier gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en heeft zich op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte kan worden gekwalificeerd als roekeloos in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het letsel van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel, maar als ‘lichamelijk letsel, waardoor sprake is van tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden’.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Volgens de raadsman kan niet vastgesteld worden dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden (artikel 6 WVW), dan wel dat het gevaar dat is ontstaan – en zich heeft verwezenlijkt – het gevolg is geweest van zijn gedrag (artikel 5 WVW).
Volgens de verdediging heeft verdachte niet door rood gereden en heeft hij ook geen snelheden gereden tussen de 89-95 kilometer per uur (hierna: km/u). Deze gedragingen kunnen ook niet bewezen worden. Verdachte heeft – weliswaar harder dan toegestaan – 50 km/u gereden, maar het causale verband tussen deze gedraging van verdachte en de botsing met het slachtoffer ontbreekt, nu het slachtoffer door rood is gefietst.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsman hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als roekeloos, zodat sprake is van de zwaarste vorm van schuld.
De rechtbank zal na opsomming van de bewijsmiddelen uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende:
Locatie ongeval
Datum : 13 november 2023
Omstreeks : 18:39 uur
Plaats : IJsselstein
Bijzonderheden : op/nabij andere oversteekplaats
Maximumsnelheid : 30 km per uur [2]
Betrokken partijen:
Betrokkene 1: personenauto, bestuurder [verdachte] . [3]
Betrokkene 2: fiets, bestuurster [slachtoffer] .
Bij het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. [4]
Een proces-verbaal forensisch onderzoek verkeer, voor zover inhoudende:
Op 13 november 2023 had op de Baronieweg kruisend met het Basiliekpad in IJsselstein het verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietsster. [5]
Wij zagen het volgende:
- de maximumsnelheid bedroeg ter plaatse 30 km/u als gevolg van artikel 62 jo. Verkeersbord A1 van bijlage 1 van het RVV 1990;
- normaliter gold daar een maximum toegestane snelheid van 50 km/u, echter waren er werkzaamheden waardoor de maximum toegestane snelheid omlaag was gebracht naar 30 km/u
- de werkzaamheden en snelheidsbeperking werden tevens ter hoogte van de Praagsingel, ongeveer 160 meter vóór het kruispunt met het Basiliekpad, aangegeven middels bord D16 van bijlage 1 van het RVV 1990. [6]
Onderzoek VRI (verkeersregelinstallatie)
Wij zagen dat:
- het verkeer op het kruispunt van Baronieweg en Basiliekpad door middel van een VRI werd geregeld;
- de VRI op het kruispunt van Baronieweg en Basiliekpad in werking was.
Uit het PD-onderzoek bleek mij dat de bestuurder van de personenauto had gereden over de rechterrijstrook van de Baronieweg. De betreffende rijrichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 08 en kort daarna 68. De bestuurder van de fiets had gereden over het fietspad van het Basiliekpad. De betreffende rijrichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 22. [7]
In het faselog zag ik dat koplus 681 (kort voor de stopstreep) van richting 68, werd geactiveerd 18:38:57,2 uur en werd gedeactiveerd te 18:38:57,6 uur.Ik zag dat het lampsignaal van richting 68, vanaf 18:38:54,7 uur tot 18:39:13,7 uur rood was. Het voorgaande hield in dat een voertuig op richting 68 de stopstreep passeerde, terwijl het lampsignaal voor die richting ongecorrigeerd minimaal 2,9 seconden rood was. [8]
Indicatieve snelheidsberekening
Onderzoek door Politie Midden-Nederland in samenwerking met het Nederlands Forensisch Instituut heeft aangetoond dat het mogelijk is om betrouwbare snelheidsberekeningen te maken op basis van logbestanden. Op basis hiervan is de indicatieve (gemiddelde) snelheid berekend waarmee de bestuurders het kruispunt waren genaderd. Daarbij is gebruikgemaakt van de ligging van de detectiepunten en het tijdsverschil tussen de detectorregistraties. [9]
Uit de snelheidsberekening(en) bleek dat de bestuurder van het voertuig, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 89 km/u en 95 km/u, althans een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 30 km/u. [10]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 november 2024, voor zover inhoudende:
Ik reed op 13 november 2023 in een auto op de Baronieweg in IJsselstein en ben betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een fietser.
Ik heb de verkeersborden gezien waarop stond dat de maximumsnelheid 30 kilometer per uur was en ik zag fietsers staan bij het stoplicht.
Een proces-verbaal van de verklaring van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
V: Wat is het letsel dat je opgelopen hebt door de aanrijding?A: Lichte hersenschudding, klaplong, schaafwonden, enkel verstuikt, sleutelbeen gebroken en iets met mijn hartspier.
V: Wat zijn de gevolgen van de aanrijding voor je?A: Ik heb twee weken school gemist en twee maanden niet kunnen werken. Zover mij bekend is heb ik geen blijvend letsel. [11]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte is toe te rekenen. Dat is het geval.
De rechtbank stelt daartoe op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed op 13 november 2023 in een personenauto op de Baronieweg in IJsselstein. Op en nabij de plaats van het ongeval gold normaal een maximumsnelheid van 50 km/u. In verband met werkzaamheden gold echter op dat moment tijdelijk een maximumsnelheid van 30 km/u. Uit de analyse van de VRI-data blijkt dat verdachte, kort voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt naderde met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 89 km/u en 95 km/u. Verdachte heeft met deze snelheid de maximumsnelheid van 30 km/u aanzienlijk overschreden. Ook blijkt uit de VRI-analyse dat verdachte vervolgens het voor hem rood uitstralende stoplicht, dat al minstens 2,9 seconden op rood stond, negeerde en de kruising met voornoemde hoge snelheid op reed.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn beleving niet harder dan 50 km/u heeft gereden en niet door rood heeft gereden. Dat verweer wordt echter door bovengenoemde bewijsmiddelen weerlegd. Het door rood rijden en de snelheid van verdachte is op voldoende betrouwbare en accurate wijze vastgesteld door gebruik te maken van objectieve gegevens verkregen uit de VRI-data. De resultaten van dit onderzoek zijn niet gemotiveerd betwist, anders dan door te zeggen dat het naar de beleving van verdachte niet kan kloppen. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de berekeningen en de conclusies van de VRI-analyse te twijfelen, nu niet is gebleken dat hieraan gebreken kleven.
Als gevolg van de vastgestelde gedragingen kon verdachte een aanrijding met het slachtoffer, die de kruising overstak, niet meer voorkomen. Door zo snel op een kruispunt af te rijden en het rode verkeerslicht te negeren, heeft verdachte het ongeval veroorzaakt.
Dat, zoals de raadsman heeft aangevoerd, het slachtoffer (ook) door rood is gefietst, doet aan het voorgaande niets af. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer de schuld van de verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dat anders zijn, maar een dergelijke uitzondering is hier niet aan de orde. Verkeersdeelnemers moeten altijd bedacht zijn op de mogelijkheid dat er iets onverwachts kan gebeuren, waaronder ook eventuele verkeersfouten van anderen. Daarbij geldt voor (onder meer) automobilisten dat zij er rekening mee moeten houden dat verkeersfouten óók door kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals voetgangers en fietsers, kunnen worden begaan. Juist daarom had verdachte, toen hij met de auto een kruispunt naderde en bovendien zag dat er fietsers stonden te wachten, de verantwoordelijkheid om bij het naderen en oprijden van dat kruispunt behoedzaam en extra oplettend te zijn.
Daarbij betrekt de rechtbank ook dat een van de door verdachte overtreden verkeersregels, namelijk het te hard rijden dan wel de snelheid niet zodanig te regelen dat hij de auto tijdig tot stilstand kon brengen, er juist (mede) toe strekt tijdig te kunnen anticiperen en reageren op het gedrag van andere verkeersdeelnemers. Het feit dat verdachte zo hard reed, maakt het ook voor andere weggebruikers lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot de kruising in te schatten en om dus te kunnen anticiperen op hem. Dit heeft mogelijk meegespeeld bij het maken van een inschattingsfout door het slachtoffer.
Onder deze omstandigheden staat de omstandigheid dat het slachtoffer (mogelijk) ook door rood is gefietst niet aan de redelijke toerekening in de weg.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte en dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is in de tweede plaats vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was of had moeten zijn.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a, eerste lid, WVW beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen. Als de verdachte, door een of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Bij het bewijs van het opzettelijk in ernstige mate overtreden van de verkeersregels komt het onder meer aan op de feiten en omstandigheden die zicht bieden op “de algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft”.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet aldus worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1) Ernstige schending van de verkeersregels
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (in ieder geval) twee in artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid (artikel 5a, eerste lid, onder g WVW) en het rijden door rood licht (artikel 5a, eerste lid, onder i WVW). Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank als een samenstel aan overtredingen van verkeersregels worden aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze verkeersregels ook in ernstige mate geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank in de eerste plaats relevant dat in dit geval sprake is van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding bij het naderen van de kruising. Met een indicatieve snelheid van tussen de 89 en 95 km/u, reed verdachte bijna driemaal harder dan toegestaan.
Daar komt bij dat verdachte door rood licht het kruispunt op is gereden, terwijl dat verkeerslicht al minstens 2,9 seconden op rood licht stond.
Met deze combinatie van gedragingen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
2) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid en het rijden door een rood verkeerslicht, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank betrekt bij deze overweging dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op de borden zag dat de maximumsnelheid ter plaatse 30 km/u was en dat hij een groepje fietsers zag wachten bij het kruispunt. Verdachte moest op dat moment dus hebben geweten dat hij rekening moest houden met mogelijk overstekende (zwakke) verkeersdeelnemers. Dit alles heeft er echter niet toe geleid dat verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast.
3) Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Te meer nu de gedragingen plaatsvonden op een kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere (zwakke) verkeersdeelnemers waren. Door het rijgedrag van verdachte had een nog ernstiger verkeersongeval kunnen ontstaan, met dodelijk of zeer ernstig letsel als gevolg. Dat het bij relatief beperkt letsel is gebleven, is een gelukkig toeval.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven en is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Bij de beoordeling of juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn de ernst, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel gezichtspunten die van belang zijn. Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat het slachtoffer letsel aan het ongeluk had overgehouden, waaronder een hersenschudding, een gebroken sleutelbeen en een gekneusde enkel. Als gevolg hiervan heeft zij twee maanden niet kunnen werken en is zij twee weken niet naar school geweest. Uit de verklaring van het slachtoffer, enkele maanden na het ongeval, blijkt dat zij geen blijvend letsel heeft opgelopen en dat zij volledig is hersteld.
Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het veroorzaken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 13 november 2023 te IJsselstein als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de Baronieweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos- te rijden met een snelheid van tussen de 89 en 95 km/u, ,- een in zijn richting rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren,- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen ten gevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos te rijden. Verdachte heeft bij het naderen van een kruispunt de ter plaatse toegestane maximumsnelheid aanzienlijk overschreden door met (bijna) drie keer de toegestane snelheid te rijden. Vervolgens is verdachte het kruispunt opgereden terwijl het verkeerslicht al minstens 2,9 seconden op rood stond. Verdachte heeft hierdoor een aanrijding met het slachtoffer – die op haar fiets het kruispunt passeerde – veroorzaakt, als gevolg waarvan het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft hierdoor tijdelijk niet naar school kunnen gaan en tijdelijk niet kunnen werken.
Verdachte heeft met zijn rijgedrag zeer onverantwoord gedrag vertoond en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank benadrukt daarbij dat gezien de ernst van de overtredingen alle betrokkenen van geluk mogen spreken dat het niet (nog) erger is afgelopen.
De rechtbank betwijfelt of verdachte zich bewust is van de ernst van zijn verkeersgedragingen. Verdachte blijft tot op heden ontkennen dat hij door rood heeft gereden en dat hij harder dan 50 km/u heeft gereden. Bovendien lijkt verdachte het ongeval met name te wijten aan het feit dat het slachtoffer door rood is gefietst en hij zoekt daarmee de oorzaak van het ongeval vooral buiten zichzelf. Verdachte neemt daardoor nog altijd onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Wel vindt de rechtbank het positief dat verdachte zich na het ongeval in ieder geval heeft bekommerd om het slachtoffer en ook op een later moment contact met het slachtoffer heeft opgenomen, omdat hij wilde weten hoe het met haar ging.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar een uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) betreffende verdachte van 14 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte meerdere malen is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet, namelijk voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Verdachte liep ten tijde van het verkeersongeval ook in een proeftijd van een veroordeling vanwege het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Uit het strafblad volgt verder dat verdachte meerdere (deels onherroepelijke en deels openstaande) verkeersovertredingen op zijn documentatie heeft staan.
Verdachte was dus een gewaarschuwd mens. Toch hebben de eerdere veroordelingen en (voorwaardelijk) opgelegde straffen verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om de verkeersveiligheid (wederom) in gevaar te brengen. Het strafblad van verdachte weegt in strafverzwarende zin mee.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De straf en maatregel
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. De rechtbank merkt op dat er voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan. De rechtbank heeft in dit geval als uitgangspunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor het met een zeer hoge mate van schuld veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij lichamelijk letsel het gevolg is. De oriëntatiepunten nemen in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar als uitgangspunt. De rechtbank merkt daarbij op dat in dit geval sprake is van een zwaardere vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en stelt vast dat dergelijke, en hogere, gevangenisstraffen aan de orde zijn indien sprake is van roekeloos rijgedrag.
Gelet op de ernst van de gedragingen van verdachte, kan volgens de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. Gezien de aard en de ernst van het feit is ook een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op zijn plaats. De rechtbank ziet, gelet op de persoon van verdachte, wel aanleiding om de straf deels voorwaardelijk op te leggen. Ter zitting is duidelijk geworden dat verdachte hard bezig is om op verschillende gebieden zijn leven op de rit te krijgen. Zo heeft verdachte sinds kort weer een woning en is hij bezig om zijn financiën op orde te stellen. Met het voorwaardelijke deel heeft verdachte een stok achter de deur om de huidige positieve lijn voort te zetten.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank de eerder genoemde strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden mee.
Alles afwegend acht de rechtbank in deze zaak passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast acht de rechtbank passend een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte al ingevorderd is geweest.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 63 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van vier maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
twee maanden,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Oplegging maatregel
  • ontzegtverdachte ter zake van het bewezen verklaarde
    de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijftien (15) maanden;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, en mr. L.C. Michon en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 november 2023 te IJsselstein als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Baronieweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden met een snelheid van tussen de 89 en 95 km/u, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de aldaar geldende maximum snelheid van 30 km/u, althans met een gelet op de verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid,
- meermaals een in zijn richting rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren,
- zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een hersenschudding,
- een gekneusde enkel,
- een gebroken sleutelbeen en
- lucht in de borstholte
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 november 2023 te IJsselstein als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Baronieweg,
- heeft gereden met een snelheid van tussen de 89 en 95 km/u, althans met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de aldaar geldende maximum snelheid van 30 km/u, althans met een gelet op de verkeersveiligheid ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
- meermaals een in zijn richting rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of (vervolgens)
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen tengevolge waarvan hij met zijn motorrijtuig in botsing is gekomen met een aldaar overstekende fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 juni 2024, genummerd PL0900-2023348787, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 87. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 4.
3.Pagina 5.
4.Pagina 6.
5.Pagina 47.
6.Pagina 55.
7.Pagina 72.
8.Pagina 75.
9.Pagina 76.
10.Pagina 77.
11.Pagina 30.