In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. De werknemer was op 8 november 2022 in dienst getreden en werkte als Medewerker Service. Op 27 juli 2024 vond hij een statiegeldbon ter waarde van € 16,40 en verzilverde deze, waarbij hij een deel van de opbrengst voor eigen gebruik aanwendde. Dit leidde tot zijn ontslag op staande voet op 31 juli 2024, na een schorsing en een gesprek met de werkgever. De werkgever stelde dat de werknemer hiermee de integriteit had geschonden en dat het ontslag gerechtvaardigd was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2024 heeft de werknemer zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag ingetrokken, maar maakte hij aanspraak op vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan een dringende reden. De kantonrechter overwoog dat de werknemer had moeten begrijpen dat het verzilveren van de statiegeldbon niet was toegestaan, en dat de werkgever gerechtvaardigd had gehandeld door het ontslag. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging werden afgewezen. De werknemer werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 949,00 werden begroot.