ECLI:NL:RBMNE:2024:6701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11332104 \ UE VERZ 24-297
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens het verzilveren van een statiegeldbon door een werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. De werknemer was op 8 november 2022 in dienst getreden en werkte als Medewerker Service. Op 27 juli 2024 vond hij een statiegeldbon ter waarde van € 16,40 en verzilverde deze, waarbij hij een deel van de opbrengst voor eigen gebruik aanwendde. Dit leidde tot zijn ontslag op staande voet op 31 juli 2024, na een schorsing en een gesprek met de werkgever. De werkgever stelde dat de werknemer hiermee de integriteit had geschonden en dat het ontslag gerechtvaardigd was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2024 heeft de werknemer zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag ingetrokken, maar maakte hij aanspraak op vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan een dringende reden. De kantonrechter overwoog dat de werknemer had moeten begrijpen dat het verzilveren van de statiegeldbon niet was toegestaan, en dat de werkgever gerechtvaardigd had gehandeld door het ontslag. De verzoeken van de werknemer om een billijke vergoeding, transitievergoeding en vergoeding wegens onregelmatige opzegging werden afgewezen. De werknemer werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die op € 949,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11332104 UE VERZ 24-297 LvdH/1470
Beschikking van 4 december 2024 (bij vervroeging)
inzake
[eiser],
wonend in te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A Kemp-van Harten,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H.J.M. Strik.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 10;
- het verweerschrift tevens eis in reconventie en tevens houdende voorwaardelijk tegenverzoek met producties 1 tot en met 10.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 november 2024. Daarbij is [eiser] verschenen, vergezeld van zijn ouders en een vriendin. Hij is bijgestaan door de gemachtigde. Namens [verweerster] zijn verschenen de heer [A] (filiaalmanager), de heer [B] (HR Business Partner), mevrouw mr. [C] (bedrijfsjurist bij [verweerster] ). Zij werden bijgestaan door de gemachtigde.
Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht, waarbij namens [eiser] gebruik is gemaakt van spreekaantekeningen, en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak bepaald op vandaag.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiser] is op 8 november 2022 in dienst getreden bij [verweerster] , laatstelijk in de functie van Medewerker Service.
2.2.
Op zaterdag 27 juli 2024 was [eiser] aan het werk bij [verweerster] . Die ochtend heeft [eiser] een klant gesproken die een statiegeldbon met een waarde van ongeveer € 15,00 was kwijtgeraakt. Op dat moment was er nog geen statiegeldbon gevonden. Later die dag vond collega [D (voornaam)] een statiegeldbon voor een bedrag van € 16,40. Zij vroeg aan [eiser] bij de kassa te controleren of de statiegeldbon al verzilverd was. Dat bleek niet het geval te zijn.
[eiser] heeft [D (voornaam)] gevraagd de waarde van de bon met hem te splitten, maar dat wilde zij niet. Daarna vroeg hij collega [E (voornaam)] om de waarde van de bon te splitten. Ook zij wilde dat in eerste instantie niet, maar uiteindelijk wel. Aan het einde van de dag heeft [eiser] de bon verzilverd en van de opbrengst voor € 12,00 aan producten voor eigen gebruik, waaronder twee broodjes voor [E (voornaam)] , gekocht en het restant van € 4,40 in eigen zak gestoken.
2.3.
[eiser] is door [verweerster] geschorst en op 29 juli 2024 is er door [verweerster] met [eiser] gesproken. In dat gesprek heeft [eiser] erkent de bon te hebben verzilverd. [verweerster] heeft in dit gesprek aangegeven nader onderzoek te zullen doen en zich te beramen op de arbeidsrechtelijke consequenties. Op 31 juli 2024 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden met [eiser] en in dat gesprek is [eiser] op staande voet ontslagen.
2.4.
Per brief van 1 augustus 2024 heeft [verweerster] het ontslag op staande voet aan [eiser] bevestigd. In de brief staat onder meer het volgende:
“…
Het staat vast dat je willens en wetens een statiegeld bon met een tegoed van € 16,40 van een klant van [verweerster] hebt gebruikt voor het kopen van producten voor eigen gebruik. Daarmee heb je geld van een klant van [verweerster] gestolen respectievelijk wederrechtelijk weggenomen zonder dat je hiervoor toestemming had. Door jouw handelwijze heb je in strijd met onder meer wettelijke verplichtingen, Code Geel en het [naam verweerster] Bedrijfsreglement. Uit hoofde van jouw functie moeten wij blindelings op jouw integriteit en eerlijkheid kunnen vertrouwen. Helaas heb jij door op deze manier te handelen dit vertrouwen ernstig en onherstelbaar beschaamd.
…”
2.5.
[eiser] kan zich met het ontslag op staande voet niet verenigen.

3.De beoordeling

3.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn verzoeken gewijzigd, in die zin dat hij inmiddels berust in het gegeven ontslag en niet langer de vernietiging van het ontslag verzoekt. De voorlopige voorziening en het primaire verzoek van [eiser] zijn hiermee komen te vervallen. Uit deze wijziging van het verzoek van [eiser] komt ook het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vervallen en behoeft dit geen verdere bespreking.
3.2.
[eiser] stelt dat het aan hem gegeven ontslag op staande voet onterecht is gegeven en hij maakt aanspraak op verschillende vergoedingen, waaronder een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Voor de vaststelling of [eiser] recht heeft op deze vergoedingen zal eerst beoordeeld moeten worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Het ontslag op staande voet
3.3.
[verweerster] heeft [eiser] op 31 juli 2024 op staande voet ontslagen. Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een
dringende redenis en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden
onverwijldheeft opgezegd onder
onverwijlde mededelingvan die dringende reden aan de werknemer.
Dringende reden
3.4.
Uit de wet volgt dat als dringende reden beschouwd worden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.5.
Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij worden ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben, betrokken. Ook als zo’n ontslag grote gevolgen heeft voor de werknemer, kan dat ontslag toch gerechtvaardigd zijn, met name vanwege de aard en de ernst van de dringende reden.
3.6.
Uit de ontslagbrief van 1 augustus 2024 blijkt dat de door [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde dringende reden is het willens en wetens gebruiken van een statiegeldbon met een waarde van € 16,40 van een klant van [verweerster] voor het kopen van producten voor eigen gebruik. [eiser] erkent dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt, maar stelt dat hij toestemming had van een collega/leidinggevende.
3.7.
De kantonrechter overweegt dat de gedraging onder de gegeven omstandigheden een dringende reden oplevert voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
3.8.
Het staat vast dat de statiegeldbon die [eiser] op 27 juli 2024 in handen kreeg niet van hem was. Alleen hierdoor had [eiser] al moeten begrijpen dat hij zich de statiegeldbon niet mocht toe-eigenen en verzilveren voor eigen gebruik.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat hij in de ochtend van 27 juli 2024 de klant, die een statiegeldbon met een waarde van ongeveer € 15,00 was kwijtgeraakt, zelf te woord heeft gestaan. Volgens de heer [A] , filiaalmanager, was het zelfs [eiser] die de klant een plantje heeft aangeboden voor het ongemak. Toen later op de dag een statiegeldbon met een waarde van € 16,40 werd gevonden door collega [D (voornaam)] , had [eiser] moeten begrijpen dat dit hoogstwaarschijnlijk de bon was van de klant die hij eerder die dag had gesproken. De kantonrechter neemt het [eiser] bijzonder kwalijk dat hij, ondanks dat hij had moeten begrijpen dat de bon van de klant was die zich eerder die dag bij hem gemeld, de bon heeft verzilverd en van de opbrengst producten voor eigen gebruik heeft gekocht.
3.10.
Nog los van het feit dat het volstrekt logisch is dat een statiegeldbon van een klant niet door een medewerker van [verweerster] kan worden toegeëigend, heeft [verweerster] zowel in haar Bedrijfsreglement als in haar Code Geel specifieke aandacht besteed aan diefstal en fraude. Zo is in het Bedrijfsreglement opgenomen dat onder diefstal, fraude of verduistering onder andere wordt verstaan “diefstal van eigendom van klanten, leveranciers of medewerkers” en dat bij verdenking hiervan onderzoek zal worden gedaan en informatie zal worden verzameld. Verder is opgenomen dat bij bewezen diefstal, fraude of verduistering altijd een ontslag op staande voet zal volgen en aangifte bij de politie zal worden gedaan.
[eiser] heeft tijdens zijn dienstverband ook deelgenomen aan online trainingen, waaronder de basis e-learning Code Geel. In deze e-learning is ook een vraag opgenomen, zo heeft [verweerster] aangegeven, over de handelwijze bij een gevonden emballagebon.
3.11.
Dat [eiser] kennis heeft genomen van het Bedrijfsreglement van [verweerster] en geen actieve herinnering meer heeft aan Code Geel, acht de kantonrechter niet aannemelijk, nu [eiser] bij de ondertekening van zijn arbeidsovereenkomst heeft verklaard op de hoogte te zijn en in te stemmen met de inhoud van deze documenten. Daar komt bij dat [eiser] op 10 mei 2024 de hercertificering Code Geel heeft afgelegd.
3.12.
Uit het verweer van [verweerster] volgt dat [eiser] eerst aan collega [D (voornaam)] zou hebben gevraagd om de bon te splitten en dat [D (voornaam)] zou hebben aangegeven dat zij dit niet wilde en dat het ook niet mocht. Hierna zou [eiser] collega [E (voornaam)] hebben benaderd en ook zij zou in eerste instantie hebben gezegd de bon niet met hem te willen splitten, maar dat zij na enig aandringen wel zou hebben ingestemd. Van de waarde van de bon heeft [eiser] voor € 12,00 aan producten voor eigen gebruikt gekocht, waaronder ook een croissantje voor [E (voornaam)] , en het restant van € 4,40 heeft [eiser] in eigen zak gestoken.
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat de verklaringen van [D (voornaam)] en [E (voornaam)] niet zouden kloppen. Zo zou er tegen hem nooit zijn gezegd dat het verzilveren van de statiegeldbon niet mocht. Ook gaf [eiser] aan dat de gespreksverslagen, zoals deze zijn opgesteld door [A] , niet juist zijn. Hierop heeft de gemachtigde van [verweerster] aangegeven de door [eiser] van leugens betichte personen, te weten [D (voornaam)] , [E (voornaam)] en [A] , te willen horen als getuigen.
3.14.
De kantonrechter ziet geen aanleiding deze personen als getuigen te horen. [eiser] heeft zelf erkend een statiegeldbon van een klant verzilverd te hebben en de waarde hiervan te hebben gebruikt voor eigen producten. Zoals hiervoor al overwogen, had het [eiser] duidelijk kunnen en moeten zijn dat deze manier van handelen zeer kwalijk is. Of nu wel of niet aan hem zou zijn gezegd dat hij de bon mocht verzilveren, is voor de kantonrechter niet relevant. Het mocht niet en dat had [eiser] moeten weten.
3.15.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat hij en zijn collega niet op dezelfde manier zijn behandeld, nu [verweerster] ervoor heeft gekozen het dienstverband met [E (voornaam)] niet te beëindigen. [verweerster] heeft toegelicht dat het klopt dat [E (voornaam)] nog bij haar in dienst is. Nadat [eiser] de twee broodjes voor haar had betaald van de opbrengst van de statiegeldbon, heeft [E (voornaam)] later de kosten van deze broodjes alsnog betaald. [verweerster] vindt dat [E (voornaam)] hiermee voldoende berouw heeft getoond en heeft volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Verder acht [verweerster] het aannemelijk dat [E (voornaam)] door [eiser] onder druk is gezet.
De kantonrechter is het met [verweerster] eens dat de gevallen niet gelijk zijn. Zo blijkt uit de verklaringen van zowel [D (voornaam)] als [E (voornaam)] , maar ook uit de verklaring van [eiser] zelf dat het initiatief tot het splitten van de opbrengst van de bon bij [eiser] lag. Daar komt bij dat [eiser] niet alsnog de producten heeft betaald van zijn eigen geld. [verweerster] kon en mocht daarom ook kiezen voor de sanctie die volgens haar het beste paste.
3.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] een gerechtvaardigd belang bij een strikte handhaving van haar bedrijfsregels met betrekking tot diefstal. [verweerster] heeft te maken met een verhoogd risico op het wegnemen van geld en zaken door haar eigen personeel. Wanneer [verweerster] hiertegen niet hard zou optreden, zijn de gevolgen groot.
3.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die een zo wezenlijke inbreuk maakt op de belangen van [verweerster] en op het door [verweerster] in [eiser] gestelde en van deze te verlangen vertrouwen, dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet van [verweerster] kon worden gevergd. Door [eiser] zijn geen persoonlijke omstandigheden gesteld die ertoe leiden dat zijn gedraging niet als een dringende reden moet worden aangemerkt.
Onverwijldheid?
3.18.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
3.19.
Het staat vast dat [eiser] op zaterdag 27 juli 2024 een statiegeldbon van een klant heeft verzilverd en de waarde ervan voor eigen gewin heeft gebruikt. Nadat [verweerster] hiermee bekend raakte, is de heer [A] (filiaalmanager) hiervan in kennis gesteld. Hij heeft toen bepaald dat [eiser] met onmiddellijke ingang geschorst diende te worden. Toen de filiaalmanager op maandag 29 juli 2024 weer aan het werk was bij [verweerster] , heeft hij gesproken met de betreffende medewerkers, waaronder ook [eiser] . Aan [eiser] is toen meegedeeld dat verder onderzoek zou volgen en dat [verweerster] zich zou beraden over de te nemen arbeidsrechtelijke stappen. De dag erna, op dinsdag 30 juli 2024, is door [verweerster] nog gesproken met twee andere collega’s en zijn de collega’s van HR geraadpleegd. Op 31 juli 2024 is er opnieuw gesproken met [eiser] en is hij aan het einde van dat gesprek op staande voet ontslagen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] hiermee voldoende voortvarend gehandeld en is dan ook aan de eis van onverwijldheid voldaan.
Concluderend
3.20.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Billijke vergoeding
3.21.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, als de werkgever de werknemer ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig, dus zal ook het verzoek van [eiser] om toekenning van die billijke vergoeding worden afgewezen.
Transitievergoeding
3.22.
[eiser] heeft verzocht om [verweerster] te veroordelen een transitievergoeding te betalen.
Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
De kantonrechter heeft hierboven geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel de aanwezigheid van een dringende reden niet zonder meer hoeft te betekenen dat ook sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die in dit geval de dringende reden vormen wel een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Deze ernstige verwijtbaarheid ligt besloten in de gedraging die tot het ontslag heeft geleid. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [eiser] zal worden afgewezen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
3.23.
Hiervoor is geoordeeld dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [eiser] onverwijld heeft opgezegd en dat zij daartoe gerechtigd was, zodat het toekennen van de schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging niet aan de orde is.
Proceskosten
3.24.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerster] worden begroot op € 949,00, bestaande uit
€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, op 4 december 2024.