In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2024 een mondelinge uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een huisverbod dat de burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht op 13 november 2024 aan verzoeker heeft opgelegd. Het huisverbod was gebaseerd op beschuldigingen van huiselijk geweld, waarbij de burgemeester stelde dat verzoeker zijn echtgenote had geslagen en dat er een vermoeden bestond van wederzijds geweld. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld tijdens een zitting waar zowel verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet voldoende bewijs heeft geleverd om het huisverbod te rechtvaardigen. De informatie in het proces-verbaal was summier en er ontbrak een gedegen toelichting op de feiten die aan het huisverbod ten grondslag lagen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende aannemelijkheid bestond voor de beschuldigingen van geweld door verzoeker, en dat de burgemeester niet lichtvaardig met het instrument van het huisverbod om mocht gaan. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard, de besluiten van de burgemeester vernietigd en de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen, waarbij verzoeker niet vóór 7 december 2024 om 12.00 uur terug mocht keren naar zijn woning. Ondanks dat verzoeker juridisch gelijk kreeg, heeft de voorzieningenrechter hem geadviseerd om in het belang van zijn kinderen niet terug naar huis te gaan, totdat er meer duidelijkheid is over de situatie. De burgemeester kreeg 24 uur de tijd om de achterblijfster te informeren en om andere hulp te organiseren. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het opleggen van een huisverbod en de verantwoordelijkheden van de burgemeester in dergelijke situaties.