ECLI:NL:RBMNE:2024:6692

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11020081 UC EXPL 24-2133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van het concurrentiebeding door werknemer met gematigde boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer was van 1 februari 2019 tot 1 februari 2024 in dienst bij [gedaagde] als trainer/adviseur. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontstond er een geschil over de naleving van een concurrentiebeding. De werkgever stelde dat de werknemer het concurrentiebeding had overtreden door contact op te nemen met een relatie van de werkgever, terwijl dit volgens het beding niet was toegestaan. De werkgever had een boete van € 5.000,- ingehouden op de eindafrekening van de werknemer, die dit betwistte en eiste dat het bedrag werd terugbetaald.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad het concurrentiebeding had overtreden, maar matigde de boete tot € 1.000,-. De rechter overwoog dat, hoewel de werknemer het beding had geschonden, er geen bewijs was dat de werkgever schade had geleden door deze overtreding. De kantonrechter wees de vordering van de werknemer tot rectificatie af, omdat er geen onjuiste informatie aan de relatie van de werkgever was verstrekt. Daarnaast werden de kosten van rechtsbijstand en de vordering tot vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat de werkgever niet in strijd had gehandeld met goed werkgeverschap. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [gedaagde] B.V. € 4.000,- aan [eiser] moet betalen, met wettelijke rente vanaf 1 maart 2024. De proceskosten worden gecompenseerd, wat inhoudt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11020081 UC EXPL 24-2133 CFd/63200
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
verder ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd,
tegen
[gedaagde] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. P.P.H. Verheijden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 maart 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van 12 september 2024 van de gemachtigde van [eiser] , met een bijlage;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde] .
1.2.
Op 23 september 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Daarbij was [eiser] aanwezig met mr. D.C.J. Bogerd. Namens [gedaagde] was aanwezig de heer [A] (directeur/bestuurder van [gedaagde] ) met mr. P.P.H. Verheijden.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] is van 1 februari 2019 tot 1 februari 2024 in dienst geweest bij [gedaagde] , in de functie van trainer/adviseur. De arbeidsovereenkomst van [eiser] is geëindigd door een vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over een concurrentiebeding. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het concurrentiebeding overtreden en is hij een boete verschuldigd. [gedaagde] heeft € 5.000,- aan boete in mindering gebracht op de vergoeding die zij bij de eindafrekening aan [eiser] verschuldigd was. [eiser] betwist dat hij het concurrentiebeding heeft overtreden en eist dat [gedaagde] het bedrag van € 5.000,- alsnog aan hem betaald. Ook is [eiser] van mening dat [gedaagde] een relatie van [gedaagde] onjuist heeft geïnformeerd over wat [eiser] op basis van het concurrentiebeding is toegestaan.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] het concurrentiebeding heeft overtreden en aan [gedaagde] een boete is verschuldigd. De kantonrechter matigt de boete tot een bedrag van € 1.000,-. Niet is gebleken dat [gedaagde] haar relatie onjuist heeft geïnformeerd. De vordering tot rectificatie wordt afgewezen. De beslissing zal hieronder worden toegelicht.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben in artikel 4.3. van de vaststellingsovereenkomst het volgende vastgelegd:
“De tussen partijen overeengekomen postcontractuele bedingen blijven onverminderd van kracht. Echter komt het concurrentiebeding per de einddatum te vervallen (…).
Het relatiebeding geldt vanaf de einddatum niet langer voor de navolgende opdrachtgevers:
(…)
-
[opdrachtgever]
(…)”
In artikel 1 van de “Aanvulling op de arbeidsovereenkomst” staat:
“Het is Werknemer zowel tijdens de arbeidsovereenkomst als gedurende een periode van twee jaar na het eindigen daarvan verboden om zonder schriftelijke toestemming van Werkgever binnen Nederland direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor derden, in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn in of bij enige onderneming met activiteiten die gelijk, gelijksoortig, aanverwant of op enig andere wijze concurrerend zijn aan of met de activiteiten van Werkgever (…).”
3.2.
Partijen hebben discussie over de uitleg van deze bepalingen en de geldigheid van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst.
Partijen hebben nieuwe afspraken gemaakt in de vaststellingsovereenkomst
3.3.
[eiser] stelt allereerst dat er tussen partijen geen concurrentiebeding van toepassing is. Hij voert daartoe het volgende aan. Het concurrentiebeding dat is opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voldoet niet aan de eisen zoals bedoeld in artikel 7:653 BW en is daarom nietig. Bij omzetting naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geen nieuw concurrentiebeding overeengekomen, maar slechts verwezen naar het eerder overeengekomen beding. Dit betekent dat er ook nadien geen rechtsgeldig concurrentiebeding tussen partijen is overeengekomen, aldus [eiser] .
3.4.
De kantonrechter laat de discussie of het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is overeengekomen in het midden. Partijen hebben immers een vaststellingsovereenkomst getekend en daarin zijn nieuwe afspraken gemaakt over het concurrentiebeding. Partijen hebben in overleg met hun advocaten uitgebreid gesproken en onderhandeld over het concurrentiebeding. De advocaat van [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ook discussie is geweest over de geldigheid van het concurrentiebeding. Vervolgens hebben partijen nadere afspraken gemaakt en deze vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Voor zover het concurrentiebeding niet geldig zou zijn, bepaalt artikel 7:902 BW dat een vaststelling ter beëindiging van een geschil (zoals hier het geval) ook geldig is als zij in strijd is met dwingend recht.
Partijen hebben ook afspraken gemaakt over concurrentie gedurende het dienstverband
3.5.
[eiser] stelt verder dat partijen uitsluitend afspraken hebben gemaakt over concurrentie na het einde van het dienstverband en niet over concurrentie gedurende het (resterende deel van het) dienstverband. [eiser] voert aan dat het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst uiteen valt in twee bedingen: een nevenwerkzaamhedenbeding en een concurrentiebeding. Partijen hebben tijdens het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitsluitend gesproken over toepassing van de
postcontractuele bedingen. Dit staat ook zo vermeld in de vaststellingsovereenkomst. Het nevenwerkzaamhedenbeding is geen post-contractueel beding en daarom niet meer van toepassing tussen partijen. Het nevenwerkzaamhedenbeding valt onder de finale kwijting die partijen hebben afgesproken.
3.6.
Het is juist dat het concurrentiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst niet uitsluitend een concurrentiebeding is in de zin van artikel 7:653 BW. Op grond van het eerste lid van dat wetsartikel wordt onder een concurrentiebeding namelijk verstaan een “
beding tussen de werkgever en de werknemer waarbij deze laatste wordt beperkt in zijn bevoegdheidom na het einde van de overeenkomstop zekere wijze werkzaam te zijn”. Het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst ziet ook op de situatie - zoals hier aan de orde - dat de werknemer
tijdens het dienstverbandde werkgever concurrentie aandoet. Voor zover het concurrentiebeding ziet op laatstgenoemde situatie, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW, maar van een verkapt nevenwerkzaamhedenbeding.
3.7.
Hoewel een concurrentiebeding zoals bedoeld in de zin van de wet (artikel 7:653 BW) alleen geldt voor de periode na het einde van de arbeidsovereenkomst, kunnen partijen ook afspraken maken over concurrentie gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst. Dit hebben partijen ook gedaan. Partijen hebben die afspraken vastgelegd in één beding onder de naam “Concurrentiebeding”. Zij hebben dit beding niet opgesplitst. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt ook niet dat partijen bedoeld hebben om het concurrentiebeding op te splitsen. Zij spreken immers over één concurrentiebeding dat per de einddatum komt te vervallen. Dat betekent dat het concurrentiebeding tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst van kracht blijft.
[eiser] heeft het concurrentiebeding overtreden
3.8.
Het was [eiser] volgens het concurrentiebeding kort gezegd niet toegestaan om voor 1 februari 2024, voor zichzelf of namens een nieuwe werkgever, werkzaamheden te verrichten voor relaties van [gedaagde] die concurrerend zijn met de activiteiten van [gedaagde] . [eiser] heeft dat wel gedaan. [eiser] heeft namelijk op 4 december 2023, zonder toestemming van [gedaagde] , contact opgenomen met een relatie van [gedaagde] ( [opdrachtgever] ). [eiser] heeft voorgesteld om voor die relatie in 2024 als ZZP-er of vanuit een nieuwe werkgever dezelfde werkzaamheden te gaan verrichten zoals hij deed bij [gedaagde] . Op basis van het concurrentiebeding mocht dat niet.
[eiser] is een boete verschuldigd
3.9.
In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de postcontractuele bedingen onverminderd van kracht blijven. Het boetebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst is te zien als een postcontractueel beding, omdat dat beding ook na het einde van de arbeidsovereenkomst werking heeft. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt niet dat partijen een van de arbeidsovereenkomst afwijkende consequentie aan schending van het concurrentiebeding hebben willen verbinden. Het boetebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst is dus van toepassing.
3.10.
Zoals [eiser] terecht opmerkt is artikel 7:650 BW van toepassing op de boete, omdat het hier gaat over schending van een (verkapt) nevenwerkzaamhedenbeding. [eiser] verdient meer dan het minimumloon zodat afwijking van lid 3, 4 en 5 van dat artikel was toegestaan. Het boetebeding voldoet dus aan de vereisten van artikel 7:650 BW.
3.11.
Volgens het boetebeding is [eiser] een boete verschuldigd van € 10.000,-. [gedaagde] heeft de boete gematigd tot een bedrag van € 5.000,-.
[eiser] moet een boete betalen van € 1.000,-
3.12.
In dit geval wordt het beroep van [eiser] op een verdere matiging van de boete gehonoreerd. Een boete kan worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Matiging is slechts aan de orde indien toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat leidt. Omstandigheden die hierbij van belang zijn, zijn de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. In dit specifieke geval weegt het volgende mee.
3.13.
Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] door overtreding van het concurrentiebeding door [eiser] schade heeft geleden. De relatie van [gedaagde] heeft immers vrijwel direct aangegeven niet met [eiser] in zee te (willen) gaan. Ook is niet gebleken dat [eiser] het beding vaker heeft overtreden. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het is gebleven bij deze eenmalige overtreding.
3.14.
Anderzijds is er uitvoerig onderhandeld over de inhoud van het concurrentiebeding. Daarbij zijn partijen bijgestaan door advocaten. [eiser] wist althans had moeten weten wat er wel en niet mocht en heeft zich daar niet aangehouden. Rekening houdend met alle omstandigheden zal de boete worden gematigd tot € 1.000,-.
3.15.
De conclusie is dat [gedaagde] € 4.000,- (€ 5.000 - € 1.000) aan [eiser] moeten betalen. De rente wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
De vordering tot rectificatie wordt afgewezen
3.16.
Het was [eiser] niet toegestaan om voor 1 februari 2024 concurrerende werkzaamheden te verrichten zoals omschreven in het concurrentiebeding. [eiser] heeft dat wel gedaan. [gedaagde] heeft geen onjuiste informatie verstrekt aan [opdrachtgever] . De vordering tot rectificatie wordt daarom afgewezen.
Afwijzing kosten rechtsbijstand
3.17.
[eiser] vordert een vergoeding van de volledige rechtsbijstandskosten die hij heeft moeten maken anders dan ter instructie van deze zaak (op grond van artikel 7:611 BW jo 6:96 BW). [gedaagde] heeft niet in strijd gehandeld met goed werkgeverschap, zodat deze kosten worden afgewezen. Ook is onvoldoende gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
Compensatie proceskosten
3.18.
De door [eiser] gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de integrale kosten van de procedure zal ook worden afgewezen. Een vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De kantonrechter zal de proceskosten compenseren, omdat partijen over en weer in het (ongelijk) zijn gesteld.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 4.000,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
4.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
63200