ECLI:NL:RBMNE:2024:6686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11402845 \ MV EXPL 24-149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot wedertewerkstelling van een teamleider in kort geding na integriteitsmeldingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij, een teamleider bij een publiekrechtelijke rechtspersoon, en de gedaagde partij, de werkgever. De eisende partij, die sinds 1996 in dienst is, was per 12 februari 2024 vrijgesteld van werkzaamheden naar aanleiding van verschillende integriteitsmeldingen. De eisende partij vorderde zijn terugkeer naar de functie van Teamleider Geo Data, maar de gedaagde partij weigerde dit, wat leidde tot de rechtszaak.

De procedure begon met een dagvaarding op 21 november 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 november 2024. De eisende partij stelde dat er geen basis was voor zijn non-actiefstelling en dat hij schade leed door de aanhoudende non-actiefstelling. De gedaagde partij voerde aan dat er geen spoedeisend belang was en dat er een bodemprocedure in voorbereiding was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eisende partij moest worden afgewezen. De rechter concludeerde dat er onvoldoende grond was om de non-actiefstelling te beëindigen, gezien de ernst van de meldingen en het feit dat er nog gesprekken moesten plaatsvinden met de melders. De eisende partij werd veroordeeld in de proceskosten, die op €949,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers in situaties van integriteitskwesties en de noodzaak van zorgvuldigheid in de omgang met dergelijke meldingen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11402845 \ MV EXPL 24-149
Vonnis in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[eisende partij],
wonende in de gemeente [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. J.W. Stam, advocaat te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[gedaagde partij],
zetelende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
gemachtigde: mr. M.J. Hofste, advocaat te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 november 2024 van [eisende partij] met producties 1 tot en met 13;
- de producties 14A tot en met 22 van [eisende partij] ;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde partij] met producties 1 tot en met 21;
- de productie 23 van [eisende partij] ;
- de mondelinge behandeling van 29 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eisende partij] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[gedaagde partij] heeft [eisende partij] , die sinds 10 juni 1996 in dienst is van [gedaagde partij] en vanaf 1 oktober 2011 werkzaam is als Teamleider Geo Data, per 12 februari 2024 vrijgesteld van zijn werkzaamheden in verband met verschillende (integriteits)meldingen over [eisende partij] . [eisende partij] wil terugkeren in zijn functie. [gedaagde partij] is het daar niet mee eens.
De vordering van [eisende partij]
2.2.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde partij] veroordeelt om [eisende partij] binnen 2 dagen na het vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden in de functie Teamleider GEO Data onder zijn gebruikelijke arbeidsvoorwaarden op straffe van een boete van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde partij] deze verplichting niet nakomt;
  • een voorziening treft zoveel mogelijk in lijn met en de strekking van de hiervoor gevorderde voorziening;
  • [gedaagde partij] veroordeelt in de daadwerkelijke proceskosten waaronder, maar niet uitsluitend, het salaris van de gemachtigde van [eisende partij] .
2.3.
[eisende partij] legt, kort samengevat, het navolgende aan zijn vordering ten grondslag.
Door het bureau [onderzoeksbureau] is er onderzoek verricht naar de meldingen. De uitkomst daarvan is volgens [eisende partij] dat er geen basis bestaat voor een ontzetting uit zijn functie of ontslag. De meest ernstige klachten zijn ongegrond verklaard. Voor het overige heeft [eisende partij] een passende verklaring afgelegd. De uitkomst van het onderzoek, zijn uitstekende reputatie, zijn lange dienstverband, de steun van zijn team om hem terug te laten keren en zijn wil om te leren van de gedane meldingen, maken dat hij recht heeft om in dienst te blijven. [eisende partij] stelt dat hij schade lijdt als de non-actiefstelling nog langer aanhoudt. Tot slot betoogt [eisende partij] nog dat [gedaagde partij] onzorgvuldig heeft gehandeld door onder meer van meet af aan het standpunt in te nemen dat [eisende partij] niet kan aanblijven als leidinggevende.
Het verweer van [gedaagde partij]
2.4.
Volgens [gedaagde partij] ontbreekt het spoedeisend belang bij de vordering van [eisende partij] . Het onderzoek is al op 29 juli 2024 afgerond. Bovendien start er op korte termijn een bodemprocedure. [gedaagde partij] dient begin december 2024 een verzoek in tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [gedaagde partij] vindt dat de uitkomst daarvan kan worden afgewacht.
2.5.
[gedaagde partij] voert ook inhoudelijk verweer tegen de vordering. Zij voert aan dat uit het onderzoek is gebleken dat [eisende partij] ongewenst gedrag heeft vertoond. Voordat [eisende partij] eventueel kan terugkeren op de werkvloer zullen er eerst gesprekken moeten plaatsvinden met de melders die nog werkzaam zijn binnen [gedaagde partij] . Verder zal [eisende partij] moeten inzien dat hij zijn gedragspatronen moet veranderen. Onmiddellijke terugkeer zal leiden tot zeer ongewenste situaties op de werkvloer, aldus [gedaagde partij] .
De beslissing van de kantonrechter
2.6.
De kantonrechter wijst de vordering van [eisende partij] af en veroordeelt hem in de proceskosten. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Spoedeisend belang
2.7.
Uit de aard van de vordering volgt afdoende dat [eisende partij] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Bovendien duurt de op non-actiefstelling nu al geruime tijd, zodat ook om deze reden het geven van een beslissing over het al dan niet langer laten voortduren daarvan, een spoedeisend belang oplevert.
Inhoudelijk oordeel
2.8.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
2.9.
[eisende partij] is vrijgesteld van werk. Dit komt in feite neer op een non-actiefstelling. Bij een op non-actiefstelling wordt aan de werknemer een verbod opgelegd zijn/haar werkzaamheden te verrichten. Dit is een zeer ingrijpende maatregel voor een werknemer. Een algemeen recht op feitelijke tewerkstelling volgt niet rechtstreeks uit de wet, maar dit recht vloeit voort uit de verplichting van de werkgever om zich bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als een goed werkgever te gedragen (artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek). Als uitgangspunt geldt dat een goed werkgever een werknemer slechts de mogelijkheid mag onthouden om (de overeengekomen) arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft die voldoende zwaar weegt gelet op het belang van de werknemer om de bedongen werkzaamheden te blijven verrichten.
2.10.
[eisende partij] geeft in zijn functie van Teamleider Geo Data leiding aan circa 30 medewerkers. In januari 2024 heeft [gedaagde partij] acht meldingen over [eisende partij] ontvangen. In deze meldingen wordt onder andere genoemd dat er sprake zou zijn van ongelijke behandeling, (non)verbale intimidatie en/of agressie, pestgedrag, het objectiveren van vrouwen, machtsmisbruik, een dominante en dreigende houding en het creëren van een onveilige c.q. onaangename werksfeer door [eisende partij] . [gedaagde partij] heeft opdracht gegeven aan [onderzoeksbureau] om de meldingen te onderzoeken. [onderzoeksbureau] heeft vijf meldingen onderzocht. Drie melders wilden anoniem blijven en zijn daarom buiten het onderzoek gebleven. [eisende partij] heeft aan het onderzoek volledig meegewerkt. [eisende partij] begreep dat het in het kader van het onderzoek van hem verwacht werd thuis te blijven. De vraag is of de situatie nu zo is dat de non-actiefstelling moet worden beëindigd.
2.11.
[onderzoeksbureau] schrijft in de slotconclusie van haar rapport van 29 juli 2024, voor zover hier van belang, het navolgende:
(…)
Van de volgende situaties, waarin melders aangegeven ongewenst gedrag te hebben ervaren of zich onveilig hebben gevoeld door het gedrag van betrokkene, hebben wij vastgesteld dat het gedrag van betrokkene daartoe ook in objectieve zin aanleiding heeft gegeven of kan hebben gegeven.

Van de toespraak tijdens de winterbijeenkomst hebben wij vastgesteld dat wij het begrijpelijk c.q. voorstelbaar achten dat de twee melders, die zich hierover gemeld hebben, deze als onveilig hebben ervaren. De sociale veiligheid is in het geding wanneer een leidinggevende – zoals hier is gebeurd – de kwestie (van de klacht) erg persoonlijk maakt, aangeeft deze persoon te negeren, spreekt van misbruik en een klacht aannaaien en aangeeft dat zij al op vier plekken problemen heeft veroorzaakt. (…) Door op deze wijze over de secretaris en het indienen van een klacht te spreken, diskwalificeert betrokkene deze medewerker en deze mogelijkheid en geeft hij aan dat dit gevolgen heeft (hij zegt de betreffende persoon te negeren en maakt haar zwart ten overstaan van het hele team). Ook was zijn reactie jegens de feedbackgever in de GPTW enquête naar onze mening ongepast voor een leidinggevende en werpt hij voor toekomstige feedback of klachten een grote drempel op.

Uit het onderzoek blijkt dat door betrokkene enkele dreigende uitspraken zijn gedaan over werkgerelateerde of arbeidsrechtelijke consequenties jegens de coördinator BGT. Hoewel betrokkene aangeeft dat hij deze uitspraken deed uit frustratie en meent dat de coördinator BGT ook wel weet dat deze woorden niet in de praktijk zouden worden uitgevoerd, laat dat onverlet dat de uitspraken gedaan zijn, niet passend zijn voor een leidinggevende en het begrijpelijk c.q. voorstelbaar is dat de coördinator BGT deze als intimiderend en dreigend heeft ervaren. Het feit dat behalve betrokkene, ook de coördinator BGT gaandeweg het gesprek meer geïrriteerd en gefrustreerd klinkt, waarbij er over en weer sprake van het slaken van zuchten en beiden op enkele momenten op luide toon spreken, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van betrokkene als leidinggevende om het gesprek professioneel te houden en te zorgen voor sociale veiligheid.

Gelet op de vastgestelde feiten concluderen wij dat betrokkene, zoals de specialist geografische informatiesystemen stelt, heeft gesproken over werkweigering en heeft gedreigd met schorsing indien de specialist geografische informatiesystemen standvastig bleef en zijn gedrag niet wilde veranderen c.q. coaching wilde volgen. Het is begrijpelijk c.q. voorstelbaar dat de specialist geografische informatiesystemen dit als drijvend en intimiderend heeft ervaren. Het is betrokkene naar onze mening niet aan te rekenen dat hij als leidinggevende de specialist geografische informatiesystemen feedback op zijn houding heeft gegeven en aanstuurde op coaching, maar wel dat hij heeft gedreigd met 1) een vergaande maatregel (schorsing) waarbij hij zich 2) bovendien kennelijk niet heeft vergewist van de (on mogelijkheid om de maatregel ook daadwerkelijk op te leggen. De opstelling van betrokkene komt autoritair en in ieder geval weinig empathisch over. Hierin speelt mee dat betrokkene 1) HRM niet wilde betrekken bij het geschil, omdat hij vond dat hijzelf gelijk had en 2) dat hij feitelijk geen ontzag voor de vertrouwenspersoon, gezien zijn uitspraak daarover in het gesprek op 2 november 2023, terwijl de specialist geografische informatiesystemen HRM en de vertrouwenspersoon wel wilde betrekken of betrokken wilde houden.

In de casus van de secretaris hebben wij vastgesteld dat betrokkene zich dringend heeft opgesteld en ook hier heeft gedreigd met arbeidsrechtelijke consequenties. Zijn opmerking om goed na te denken over de toekomst en dat hij de indruk heeft dat zij niet helemaal op haar plek zit was – gezien de voorafgaande afgaande e-mailwisseling – dit proportioneel en ook in objectieve zin dreigend. Ook heeft betrokkene de secretaris bewust genegeerd door haar te ontlopen en haar niet meer te groeten. In een weekbericht spreekt hij over de rechtszaak met de secretaris, houdt het niet zakelijk, maar geeft aan dat het hem gaat om loyaliteit en vertrouwen.
(…)
(…) Uit hetgeen wij in het onderzoek hebben vastgesteld, komt verschillende casuïstiek naar voren waarbij het draait om situaties waarin betrokkene met kritiek is geconfronteerd of stuit op een situatie waarin de melder niet doet wat betrokkene vraagt en vervolgens dreigt met consequenties. Wij hebben ook vastgesteld dat betrokkene, zoals enkele melders stellen, situaties soms persoonlijk maakt en dan aangeeft dat de loyaliteit en het vertrouwen in het geding zijn, of worden van gelijke strekking. (…) In dit kader is ook vermeldenswaard dat betrokkene de gewraakte toespraak op de winterbijeenkomst heeft gehouden omdat hij zich gekrenkt voelde.
(…)
De meldingen bevatten ook verwijten aan het adres van betrokkene waarvan op basis van hetgeen wij vast hebben kunnen stellen, niet kan worden geconcludeerd dat deze terecht zijn, maar waarbij er wel sprake van is dat de beleving van de melder en de intentie van betrokkene uit een lopen. (…)
Tenslotte bevatten de meldingen andere verwijten die wij niet hebben kunnen vaststellen. (…) Dit betreft met name vermeende ongelijke behandeling, het objectiveren van vrouwen (vrouwonvriendelijk gedrag), agressie en machtsmisbruik.
2.12.
Na de ontvangst van voormeld rapport hebben partijen de resultaten in augustus en september 2024 besproken. Vervolgens hebben er in september en oktober 2024 nog enkele vervolggesprekken plaatsgevonden. De kantonrechter constateert dat partijen zich momenteel in een impasse bevinden. [eisende partij] ziet geen problemen in zijn terugkeer. Hij erkent dat hij zich – achteraf bezien – onwenselijk heeft uitgelaten tijdens zijn toespraak op de winterbijeenkomst in november 2023 en in de situatie met de geografische informatiespecialist. [eisende partij] is bereid om in gesprek te gaan met de betrokkenen en excuses te maken. Hij wil uit de situaties lering trekken, bijvoorbeeld via een coachingstraject. [gedaagde partij] heeft laatstelijk een mediationtraject voorgesteld om te verkennen of zij haar eerder ingenomen standpunt dat [eisende partij] niet terug kan keren in zijn functie, moet wijzigen. Daaraan heeft [gedaagde partij] de voorwaarde verbonden dat de personen die een melding hebben gedaan over het gedrag van [eisende partij] en die nog werkzaam zijn binnen het team, bereid zijn deel te nemen aan de mediation. [eisende partij] kan zich daar niet in vinden. Volgens hem maakt [gedaagde partij] de melders bepalend voor zijn ‘lot’ binnen de afdeling.
2.13.
[gedaagde partij] start, vanwege de afwijzing van [eisende partij] om het mediationtraject in te gaan, een dezer dagen een bodemprocedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De bodemrechter zal derhalve een oordeel geven over de vraag of er een einde moet komen aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen. In afwachting van de bodemprocedure, die spoedig een aanvang neemt of al heeft genomen en waarin naar verwachting ook spoedig kan worden beslist, zal de kantonrechter, alles afwegende, ook in het licht van het onderzoeksrapport, de non-actiefstelling laten voortduren. [gedaagde partij] heeft onweersproken uiteengezet dat een onmiddellijke terugkeer van [eisende partij] veel onrust zal geven op de werkvloer. Drie van de vijf melders die in het onderzoek door [onderzoeksbureau] zijn gehoord, werken op dit moment nog in het team van [eisende partij] . Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter kan van [gedaagde partij] in de gegeven situatie nu niet worden verlangd [eisende partij] , zonder dat er gesprekken zijn gevoerd, toe te laten tot zijn werkzaamheden. Dit brengt met zich dat de vordering van [eisende partij] wordt afgewezen.
2.14.
Hetgeen verder nog naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
2.15.
[eisende partij] moet, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde partij] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

3.De beslissing in kort geding

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering van [eisende partij] af;
3.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisende partij] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2024.
13702