ECLI:NL:RBMNE:2024:6685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
11373202 \ MV EXPL 24-141 BW 31650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetaling in kort geding met valsheid in geschrifte door werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. [eiser] was sinds 1 maart 2023 in dienst als zorgadviseur en was sinds 22 juli 2023 arbeidsongeschikt door een burn-out. Op 30 september 2024 heeft [gedaagde] hem op staande voet ontslagen wegens het vervalsen van recepten voor slaapmedicatie en het liegen hierover. [eiser] vorderde in kort geding loondoorbetaling, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De rechter concludeerde dat [eiser] niet aannemelijk had gemaakt dat zijn handelen verband hield met zijn arbeidsongeschiktheid. De loonvordering werd afgewezen.

In reconventie vorderde [gedaagde] een verbod voor [eiser] om zich voor te doen als werknemer van [gedaagde]. Deze vordering werd toegewezen, met een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 25.000,00. [eiser] werd ook veroordeeld in de proceskosten, die in conventie op € 949,00 werden begroot. De rechter benadrukte dat [eiser] als hulpverlener beter had moeten weten en tijdig om hulp had moeten vragen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11373202 \ MV EXPL 24-141 BW 31650
Vonnis in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. P.F.A. Reichenbach,
tegen
[gedaagde] B.V.,
handelend onder de naam [gedaagde] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M. Bitter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding met producties van 18 november 2024,
-de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties,
-de aanvullende producties G7 en G8 van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2024
op de locatie van deze rechtbank in Lelystad. [eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Reichenbach. Namens [gedaagde] is de heer [A] (bestuurder) verschenen, bijgestaan door mr. Bitter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. De gemachtigde van [eiser] heeft het standpunt van [eiser] nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat uiterlijk 10 december 2024 uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] is een specialistische GGZ-instelling met een specifieke deskundigheid in het behandelen van verslaving en de daarbij onderliggende psychische problematiek. [eiser] is vanaf 1 maart 2023 in dienst bij [gedaagde] als zorgadviseur, ZPM-controller, counselor/Agoog GGZ op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Sinds 22 juli 2023 is hij arbeidsongeschikt wegens een burn-out.
2.2.
Op 30 september 2024 heeft [gedaagde] [eiser] op staande voet ontslagen, omdat hij zichzelf slaapmedicatie heeft voorgeschreven door middel van een door hem vervalst recept met daaronder de naam van een psychiater die voor [gedaagde] werkzaam was en [eiser] hierover vervolgens gelogen heeft tegen [gedaagde] .
[eiser] vindt dat [gedaagde] onterecht tot ontslag is overgegaan en vordert in deze procedure loondoorbetaling van 70% van zijn loon, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [gedaagde] vordert in reconventie een verbod voor [eiser] om zich voor te doen, te presenteren of de indruk te wekken nog werkzaam te zijn bij, voor en/of binnen [gedaagde] op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag en veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.3.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af en wijst de vordering in reconventie toe en legt dat hierna uit.

3.De beoordeling

in conventie
Wat moet de rechter beoordelen?
3.1.
In een kortgedingprocedure wordt gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen, dit heet een ‘bodemprocedure’. Een kortgedingprocedure loopt op een bodemprocedure vooruit. De voorzieningenrechter probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgeding uitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waar een spoedeisend belang bij is. Daarom moeten belangrijke feiten duidelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet. Daarnaast moet een spoedeisend belang bij de gestelde vordering aanwezig zijn.
[eiser] heeft een spoedeisend belang
3.2.
Omdat [eiser] sinds 30 september 2024 geen loon meer ontvangt van [gedaagde] heeft hij een spoedeisend belang zijn vorderingen in kort geding voor te leggen.
De loonvordering wordt afgewezen
3.3.
Voor de beoordeling of de loonvordering van [eiser] in dit kort geding toewijsbaar is, moet de kantonrechter vooruitlopend op de bodemprocedure beoordelen of het aannemelijk is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig wordt bevonden. Immers, [eiser] heeft alleen nog recht op loon als in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Voorshands is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet stand zal houden en zij zal de loonvordering van [eiser] dus afwijzen om hierna volgende redenen.
3.4.
[gedaagde] heeft [eiser] op staande voet ontslagen, omdat hij zichzelf slaapmedicatie heeft voorgeschreven en daarbij de naam en handtekening van een psychiater (de heer [B] ) heeft gebruikt die voorheen bij [gedaagde] werkzaam was en hij daar vervolgens ook over gelogen heeft.
3.5.
[eiser] vindt dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden, omdat zijn handelen voortkomt uit zijn verslaving.
[eiser] erkent dat hij meerdere malen een recept voor slaapmedicatie voor zichzelf heeft uitgeschreven, waarbij hij heeft doen voorkomen dat dit recept door een voorheen aan [gedaagde] verbonden psychiater is uitgeschreven. Hij heeft dit recept gekopieerd en de data daarop steeds aangepast. [eiser] heeft uitgelegd dat hij in eerste instantie slaapmedicatie kreeg voorgeschreven via zijn huisarts, maar dat de huisarts de medicatie niet meer wilde voorschrijven. [eiser] zegt dat hij niet zonder de slaapmedicatie kon functioneren door alle problematiek die er speelde op dat moment in zijn leven, waaronder een burn-out, en dat hij onder invloed van zijn verslaving is gekomen tot het vervalsen en gebruiken van de recepten voor slaapmedicatie. Volgens [eiser] kan dit handelen niet aan hem worden toegerekend, omdat hij zichzelf niet was en zijn handelen volledig is te wijten aan zijn teruggekeerde (drugs)verslaving.
3.6.
Vaststaat dat [eiser] sinds 22 juli 2023 arbeidsongeschikt is vanwege een burn-out. Dat daarnaast eveneens sprake is van recente verslavingsproblematiek heeft [eiser] niet onderbouwd. [eiser] heeft geen medische verklaringen van behandelaren overgelegd waaruit zou blijken van zijn verslaving en de invloed die die verslaving op zijn handelen zou hebben.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling enkel verklaard dat als je eenmaal verslaafd bent geweest je ook verslaafd blijft en voor het overige verwezen naar de adviezen van de bedrijfsarts. Uit die adviezen blijkt echter niet van een recente verslaving van [eiser] . Dat de beperkingen van [eiser] zijn toegenomen, wat uit één van de overgelegde rapportages van de bedrijfsarts naar voren komt, zegt ook niets over de mogelijke aanwezige verslavingsproblematiek. Uit de adviezen van de bedrijfsarts komt weliswaar naar voren dat de re-integratie van [eiser] niet op alle fronten goed verliep en er mogelijk al wat strubbelingen waren tussen partijen, maar dit kan het handelen van [eiser] beslist niet rechtvaardigen. Ook de stelling van [eiser] dat [gedaagde] op allerlei mogelijke manieren zijn re-integratie zou hebben tegengewerkt, is de kantonrechter niet gebleken en al zou dat wel zo zijn dan nog is dat evenmin een rechtvaardiging voor het handelen van [eiser] . Als volgens [eiser] de re-integratie niet goed liep had hij daarvoor bijvoorbeeld het UWV om een deskundigenoordeel kunnen vragen. Dit heeft hij niet gedaan zodat daar in dit kort geding niet van kan worden uitgegaan.
[eiser] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zijn handelen verband houdt met zijn huidige arbeidsongeschiktheid.
3.7.
Zelfs in het geval [eiser] de recepten zou hebben vervalst en gebruikt als gevolg van zijn (kennelijke) verslaving, dan nog is de kantonrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet. Voordat [gedaagde] heeft besloten tot het ontslag op staande voet heeft zij meerdere gesprekken gehad met [eiser] en hem de gelegenheid gegeven zijn kant van het verhaal te vertellen. [eiser] heeft in de gesprekken echter niet naar waarheid verklaard. De dringende reden is dan ook niet alleen gelegen in het plegen van valsheid in geschrifte door de herhaaldelijke vervalsing van recepten met het misbruiken van de naam van [B] als psychiater. [eiser] wordt ook verweten dat hij in de gesprekken met [gedaagde] , naar later bleek onterecht, heeft verklaard, nadat [gedaagde] bleek dat [B] niet degene is geweest die deze recepten heeft uitgeschreven, dat een aantal collega’s van [gedaagde] hem een gunst zouden hebben verleend door hem te helpen aan deze recepten. [gedaagde] heeft na deze verklaring van [eiser] in een uitgebreide brief aan [eiser] uiteengezet welke vragen zij nog heeft en heeft hem ook de vraag voorgelegd of het daadwerkelijk zo is dat er collega’s betrokken zijn geweest bij de uitgifte van deze recepten. [eiser] heeft ook toen nagelaten openheid van zaken te geven en de waarheid verzwegen, waardoor [gedaagde] een onderzoek is gestart naar de mogelijke collega’s die [eiser] aan de recepten zouden hebben geholpen. Pas nadat [gedaagde] dit onderzoek had afgerond, heeft [eiser] uiteindelijk erkend dat hij zelf de recepten heeft vervalst en dat er dus geen collega’s bij betrokken waren.
Dit alles leidt tot de slotsom dat [eiser] in de periode van februari 2024 tot en met september 2024 meerdere keren recepten heeft vervalst en gebruikt, vervolgens heeft gelogen tegen [gedaagde] over de afkomst van de recepten en ook geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid alsnog de waarheid te vertellen. Voor zover [eiser] handelde onder invloed van een drugsverslaving (althans dat zijn handelen voortkwam uit zijn arbeidsongeschiktheid) ten tijde van het uitschrijven en gebruikmaken van de recepten, had [eiser] , nadat [gedaagde] daarvan op de hoogte is geraakt, meteen openheid moeten geven over de werkelijke gang van zaken. Dat [eiser] dat niet heeft gedaan kan hem worden toegerekend, te meer nu hij daar van [gedaagde] ook alle gelegenheid voor heeft gekregen.
Voor zover [eiser] meent dat het liegen over zijn handelen ook voort zou komen uit zijn arbeidsongeschiktheid (meer specifiek vanuit zijn verslaving), geldt ook daarvoor dat in dit kort geding geenszins is vast te stellen dat er een verband bestaat tussen zijn handelen en zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter acht verder van belang dat [eiser] als hulpverlener in de verslavingszorg, beter had moeten weten en tijdig om hulp had moeten en kunnen vragen binnen zijn netwerk toen hij merkte dat hij terugviel in verslavingsgedrag.
3.8.
In dit kort geding is dus niet gebleken van een verband tussen het handelen en de arbeidsongeschiktheid van [eiser] . De kantonrechter vindt het gelet op voorgaande aannemelijk dat in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet stand houdt, zodat in dit kort geding de vordering van [eiser] tot doorbetaling van zijn loon wordt afgewezen.
in reconventie
3.9.
[gedaagde] vraagt in reconventie een verbod voor [eiser] om zich voor te doen, te presenteren of de indruk te wekken nog werkzaam te zijn voor [gedaagde] .
[eiser] heeft geen verweer gevoerd tegen deze vordering. Nu hiervoor is geoordeeld dat het voorshands aannemelijk is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, is de vordering van [gedaagde] daarom toewijsbaar.
Ook de gevraagde dwangsom wordt toegewezen, omdat [gedaagde] al eerder aan [eiser] heeft gevraagd onder meer zijn LinkedIn-profiel aan te passen en hij daar geen gehoor aan heeft gegeven. Wel zal de kantonrechter de gevraagde dwangsommen van € 1.000,00 per dag matigen tot een bedrag van € 250,00 per dag en tot een maximum van € 25.000,00.
in conventie en in reconventie
[eiser] moet de proceskosten betalen
3.10.
[eiser] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden in conventie begroot op: € 949,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Als [eiser] na aanschrijving de proceskosten niet aan [gedaagde] betaalt, moet hij ook de kosten van betekening betalen.
In reconventie is niet gebleken van noemenswaardige extra werkzaamheden, zodat die kosten op nihil worden begroot.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
in reconventie
4.3.
verbiedt [eiser] onder veroordeling van [eiser] zich blijvend aan dat verbod te houden: zich mondeling en/of in correspondentie, of het nu schriftelijk is en/of langs digitale en/of elektronische weg, alsook via social media, waaronder i.h.b. doch niet daartoe beperkt ‘linkedin’, en/of anderszins via internet en/of intranet, voor te doen en/of te zullen voordoen althans te (zullen) presenteren en/of die indruk te (zullen) (doen) wekken, als na 30 september 2024 12:25u, of het nu als werknemer en/of anderszins zou zijn, nog werkzaam te zijn bij, voor en/of binnen [gedaagde] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag voor elke keer dat [eiser] in strijd handelt en zulks zolang zich dat voordoet alsook voor blijft doen, alsook telkens wanneer zich dat opnieuw voordoet, tot een maximum van € 25.000,00,
4.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot vandaag vastgesteld op nihil,
in conventie en in reconventie
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.