ECLI:NL:RBMNE:2024:6683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
16-096606-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en verlaten plaats ongeval in Utrecht

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 14 april 2022 in Utrecht. De verdachte, die ontkende de bestuurder van de auto te zijn geweest, werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een fietser. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid tussen de 71 en 80 km/u een kruispunt naderde, de voorsorteerstrook niet volgde en een fietser aanreed, waarna hij de plaats van het ongeval verliet. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlasteleggingen, ondanks zijn ontkenning, op basis van bewijs dat zijn auto betrokken was bij het ongeval en dat hij de plaats van het ongeval had verlaten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-096606-22 en 05-243163-21 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
geregistreerd in de basisregistratie personen (brp) als ‘vertrokken onbekend waarheen’,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen de verdachte vond plaats op 29 februari 2024. De verdachte en zijn advocaat waren daarbij niet aanwezig. Dit vonnis is daarom bij verstek gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M.M. Rademaker.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort gezegd, op neer dat verdachte:
feit 1op 14 april 2022 in Utrecht, als bestuurder van een auto, met een snelheid tussen de 71 en 80 km/u (waar 50 km/u was toegestaan) een kruispunt is genaderd, de richting van de voorsorteerstrook niet heeft gevolgd, vervolgens over een busbaan heeft gereden en via de busbaan de kruising is overgestoken, waarbij hij een fietser ( [slachtoffer] ) niet of niet op tijd heeft zien oversteken, en tegen die [slachtoffer] is aangereden, en zich dus zodanig heeft gedragen dat een aan hem te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiairten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg;
feit 2op 14 april 2022 in Utrecht de plaats van het verkeersongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat [slachtoffer] letsel had opgelopen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet zij beoordelen of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de (primair) aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 (primair) en 2 wettig en overtuigend bewezen op grond van de hieronder (paragraaf 4.2.1.) opgenomen bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. In paragraaf 4.2.2 legt de rechtbank uit waarom zij beide feiten bewezen acht.
4.2.1.
Bewijsmiddelen
Het verkeersongeval
Een proces-verbaal ‘onderzoek plaats delict’, genummerd 2022103076-8, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij, verbalisanten van het team Forensische Opsporing (verkeersongevallen analyse) [1] , hebben op 14 april 2022 omstreeks 01.05 uur onderzoek gedaan naar een aanrijding. [2] De melding van de aanrijding had plaatsgevonden omstreeks 0.00 uur. De aanrijding had zeer waarschijnlijk vlak voor dit tijdstip plaatsgevonden. [3]
De aanrijding had plaatsgevonden tussen een personenauto (Volkswagen up!) en een fietser op het kruispunt van de [straat 2] en de [straat 1] in Utrecht. De auto kwam aanrijden vanaf de [straat 3] en de fietser vanaf de [straat 1] [de rechtbank begrijpt: de fietser kwam voor de auto van links het kruispunt opgereden]. De bestuurder van de auto heeft na de botsing de plaats van de aanrijding verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. [4]
Wij zagen dat de ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen op de [straat 2] 50 kilometer per uur betrof. De [straat 2] was aangeduid als voorrangsweg en de rechter rijstrook op de [straat 2] was bedoeld als busbaan en middels de opdruk ‘LIJNBUS’ kenbaar gemaakt. Deze was door middel van een ononderbroken witte middenstreep gescheiden van de rijstrook voor rechtdoor gaand verkeer.
Op het kruispunt stond een verkeersregelinstallatie die tijdens de aanrijding stond op de regelstand ‘geel knipperen’. [5] Wij zagen, dat er op de plaats van de aanrijding witkleurige straatverlichting aanwezig was. Wij zagen dat het ten tijde van ons onderzoek droog was. Bij navraag bleek dat het ten tijde van de aanrijding droog was. [6]
Op de rechter rijstrook, die bedoeld was als busbaan zagen wij op het kruisingsvlak een blauwkleurig veegspoor op het wegdek. [7] Dit spoor is afgetekend door de blauwe voorband van de fiets. Deze heeft hier in zijwaartse beweging over het asfalt bewogen waardoor er een blauw kleurig veegspoor op het asfalt zichtbaar is. Dit veegspoor is door ons aangemerkt als conflictzone. Gezien de positie van dit veegspoor is gebleken dat de fietser op de fietsersoversteekplaats op de rechter rijstrook bestemd als busbaan is aangereden. [8]
Wij zagen bij de oversteekplaats voor voetgangers een kentekenplaat liggen met opdruk [kenteken] . [9]
Een proces-verbaal ‘Analyse VRI data’, genummerd 2022103076-28, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op het kruispunt van de [straat 2] en de [straat 1] in Utrecht had een verkeersongeval plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit verkeersongeval heb ik de logbestanden van de betreffende verkeersregelinstallatie (VRI) geanalyseerd. Op basis van het onderzoek kan de volgende conclusie worden getrokken.
Ten tijde van het verkeersongeval stond de verkeersregelinstallatie in de regelstand ‘geel knipperen’. Er bleken geen relevante storingen te zijn geweest die bijgedragen konden hebben aan het ontstaan van het verkeersongeval. Alle lampen van relevante verkeerslantaarns hadden naar behoren gewerkt. [10] De lantaarns bleken op een afstand van ongeveer 20 meter voor de stopstreep goed zichtbaar te zijn geweest voor de bij het ongeval betrokken bestuurders. [11]
Uit de analyse van het faselog bleek dat de bestuurder van de personenauto op 13 april 2022,
omstreeks 23:58:38.2 uur, de stopstreep was gepasseerd. De bestuurder van de fiets, was op
13 april 2022 omstreeks 23:58:33.5 uur de stopstreep gepasseerd.
De bestuurder van de personenauto was voorafgaand aan het verkeersongeval het kruispunt genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen de 71 en 80 kilometer per uur.
De bestuurder van de personenauto was aan komen rijden over de rijstrook voor recht doorgaand verkeer en was vervolgens naar de aan de rechterzijde gelegen lijnbusstrook verplaatst. Vervolgens heeft de bestuurder van de personenauto zowel de koplus voor recht doorgaand verkeer als voor verkeer op de lijnbusstrook geactiveerd. Wanneer de bestuurder van de personenauto zich had gehouden aan de maximum toegestane snelheid van 50 km/h en zich niet had verplaatst naar de naastgelegen lijnbusstrook [12] zou de bestuurder van de fiets de gehele rijbaan zijn overgestoken en had de aanrijding zeer waarschijnlijk voorkomen kunnen worden. [13]
Een proces-verbaal voertuigenonderzoek, genummerd 2022112134-20, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 2 juni 2022 heb ik, verbalisant, voertuigonderzoek verricht. [14] Ik zag dat de verlichting op de fiets bestond uit een voor en een achterlicht die werden aangedreven
doormiddel van magneten. Ik zag dat toen ik de magneet langs de verlichting van zowel de voor als achterzijde heen en weer bewoog, dat deze licht uitstraalde. Uit voorgaande bleek dat het voertuig zeer waarschijnlijk wel verlichting voerde ten tijde van het incident. [15]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , genummerd 2022103076-4, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, hoorde de getuige op 14 april 2022 zeggen dat hij op de eerste verdieping aan de [straat 1] in Utrecht woont en dat hij zicht heeft op de plaats-delict. lk hoorde de getuige zeggen dat hij een klap had gehoord, dat hij vervolgens gelijk uit het raam had gekeken en een grijze polo had zien wegrijden. Hij zag meters verderop een fiets liggen en een lichaam. De getuige verklaarde dat hij geen remgeluiden heeft gehoord. [16]
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2022103076-10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De aanrijding op de [straat 2] in Utrecht had plaatsgevonden op de kruising met de [straat 1] . Van een medewerker van het [horeca gelegenheid] hoorde ik, verbalisant, dat de aanrijding op één camera te zien en te horen was. Hij liet mij de beelden zien. Ik zag dat het beelden waren van de beveiligingscamera in de bar van het hotel. Ik hoorde de medewerker zeggen dat de aanrijding door de ramen te zien was. [17]
+/- 23.58.38 u: Op de beelden is een witte stip zichtbaar die zich van rechtsboven naar linksonder beweegt. Omdat het een aanrijding tussen auto en een fiets betreft gaat het vermoedelijk om de koplamp van een fiets. Het lijkt erop dat een fietser vanaf de [straat 1] de [straat 2] oversteekt. [18]
+/- 23.58.40 u: Ongeveer op dit moment is een aanhoudend geluid te horen wat klinkt als een
claxonnerend voertuig. Links onder is een licht vlek te zien, het schijnsel van koplampen van een voertuig. [19]
+/- 23.58.41 u: De voorkant van een auto is te zien. Het claxonneren is nog te horen, gevolgd door het geluid van een aanrijding. Op basis van hoe de camera gericht staan, en in welke richting de koplampen zich door beeld bewegen, lijkt het erop dat het voertuig over de [straat 2] rijdt uit de richting van de [straat 3] . [20]
+/- 23.58.42 u: Het voertuig rijdt verder over de [straat 2] in de richting van het 24 Oktoberplein, buiten het zicht van de camera. [21]
Het slachtoffer
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2022103076-2, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 omstreeks 00:05 uur was ik ter plaatse op de [straat 2] . Ik zag dat er
een man op de [straat 2] lag. Ik zag dat hij op een brancard werd gelegd en richting het ziekenhuis werd vervoerd. Het slachtoffer bleek te zijn: [slachtoffer] . [22]
Een geneeskundige verklaring van 14 april 2022, genummerd 2022103076-1, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende [slachtoffer]
Letsel: Sleutelbeen fractuur, kleine bloedinkjes in hoofd en kleine breukjes in nek en rug waarvoor nu geen OK nodig is.
Geschatte genezingsduur: dagen tot weken, naar gelang revalidatie. [23]
Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 231027.0945.9402, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 23 oktober 2023 heb ik, verbalisant, contact opgenomen met het slachtoffer [slachtoffer] . Hij verklaarde dat hij tussen de twee en drie maanden niet kon werken, maar dat alle fysieke verwondingen inmiddels zijn genezen. [24]
Het aantreffen van de auto
Een proces-verbaal van bevindingen, genummerd 2022103143-4, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 omstreeks 00.15 uur kregen wij, verbalisanten, de melding om te gaan naar de Groenewoudsedijk in Utrecht. Hier zou een auto te water zijn gegaan. Wij kwamen ter plaatse en hoorden van de brandweer dat zij een voertuig hadden aangetroffen in het kanaal. Er zouden geen personen meer in zitten.
Wij hoorden over de portofoon dat er een kentekenplaat op de locatie [straat 2] was achtergebleven, [kenteken] , behorend bij een grijze Volkswagen up!.
Het voertuig werd uit het kanaal getakeld. Wij zagen dat het een grijze Volkswagen up! betrof. Wij zagen dat aan de voorzijde een kentekenplaat miste. Wij zagen dat op de achterzijde van het voertuig een Nederlandse kentekenplaat voorzien van [kenteken] zat.
Wij zagen dat er schade aan de voorzijde op het voertuig zat. Wij zagen dat de linker koplamp kapot was en glas miste. Wij zagen dat er diverse deuken in de motorkap zaten en dat de gehele voorruit gebarsten was. [25]
De bestuurder van de auto
Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 220414.1330.09425, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 omstreeks 01:07 uur werd er naar 112 gebeld met het telefoonnummer [nummer] :
Centralist: 112 politie, wat is de locatie van het noodgeval?
Melder: Ja, Utrecht
Melder: Mijn auto is gestolen. Het is vandaag gebeurd.
Melder: Mijn kenteken is [kenteken] . [26]
Melder: Mijn naam is [verdachte] . [27]
Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 220425.1630.9402, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 omstreeks 01:07 uur belde [verdachte] 112 met telefoonnummer [nummer] . Tijdens het 112 gesprek werden GPS coördinaten geregistreerd van de locatie waar de melder zich op dat moment bevond. Deze locatie ligt op ongeveer 900 meter afstand van de plek waar de Volkswagen up! het water in ging. [28]
Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 220422.1105.9402, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Gedurende het onderzoek zijn er historische verkeersgegevens telefonie opgevraagd van [nummer] . [29] Bij het bekijken van de historische verkeersgegevens telefonie van telefoonnummer [nummer] ( [verdachte] ) zag ik het volgende:
Op 14 april 2022 om 00:10 uur straalt [nummer] ( [verdachte] ) een verkeersmast aan op de Taatsendijk in Utrecht. Deze mast staat op ongeveer 800 meter afstand van de plek waar de Volkswagen up! in het water is gegaan. Tussen 00:11 uur tot aan 03:38 uur straalt [nummer] ( [verdachte] ) wisselend een verkeersmast aan op de Taatsendijk en de [adres] te [plaats] . De [adres] te [plaats] ligt eveneens op ongeveer 800 meter afstand van de plek waar de Volkswagen up! in het water is gegaan. [30]
Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 220415.0735.9402, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 omstreeks 20:00 uur spraken wij verdachte [verdachte] in zijn cel. Ik, verbalisant, vertelde hem dat wij zijn kleding in beslag gingen nemen zodat wij hier onderzoek naar konden laten doen. Wij zagen dat [verdachte] hierop zijn kleding uit trok en aan ons overhandigde.
Door ons werd het volgende in beslag genomen: 1 broek, 1 trui, 1 paar schoenen. [31]
Een proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige, genummerd 2022112134/2022103076, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 april 2022 werd een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een verkeersongeval op de [straat 2] in Utrecht. Op de plaats delict is forensisch onderzoek verricht. Tijdens het onderzoek is als verdachte aangemerkt: [verdachte] . [32]
De volgende sporen zijn veiliggesteld:
 Glas, veilig gesteld van de voorruit van het voertuig met kenteken [kenteken] (SIN: AAPE9501NL);
 Glas, aangetroffen op de pd [de rechtbank begrijpt: op de [straat 2] in Utrecht] (SIN: AAFH4232NL);
 1 broek (SIN: AAPE9876NL);
 1 paar schoenen (SIN: AAPE9875NL); [33]
1 trui (SIN: AAPE9874NL). [34]
Een rapport van het NFI, vergelijkend glasonderzoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij vergelijkend glasonderzoek worden glassporen vanaf de sporendragers en referentieglas met elkaar vergeleken en wordt bepaald of de resultaten beter passen bij hypothese 1 of bij de alternatieve hypothese 2. Voor deze zaak zijn de volgende hypothesen geformuleerd:
Hypothese 1: Eén of meer van de onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van de gebroken ruit(en) van de auto met kenteken [kenteken] .
Hypothese 2: Alle onderzochte vlakglassporen zijn afkomstig van (een) willekeurig andere
ruit(en). [35]
Referentieglas: Glas, voorruit voertuig [kenteken] (AAPE9501NL)
Sporendragers: Glas, op de pd (AAFH4232NL)
Trui (AAPE9874NL)
Schoenen (AAPE9875NL)
Broek (AAPE9876NL) [36]
Conclusie: kleding verdachte [verdachte]
Uit de kleding zijn glassporen veiliggesteld die overeenkomen met het referentieglas van de binnenzijde van de voorruit van de auto met kenteken [kenteken] . [37] Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Conclusie: glas op plaats aanrijding
De veiliggestelde glassporen komen overeen met het referentieglas van de buitenzijde van de voorruit van de auto met kenteken [kenteken] . Hiervoor geldt dat de resultaten van het vergelijkend glasonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Ordegrootte bewijskracht:
De kans op het waarnemen van de onderzoeksresultaten wordt 100 tot 10.000 keer groter geacht wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [38]
4.2.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1: het verkeersongeval
Aan verdachte is onder feit 1 primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW).
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 13 april 2022, kort voor middernacht, fietste [slachtoffer] vanaf de [straat 1] in Utrecht (op de oversteekplaats voor fietsers) het kruispunt met de [straat 2] over. De [straat 2] bestaat uit meerdere rijstroken. De meest rechterrijstrook is een (door middel van een ononderbroken witte middenstreep gescheiden) busbaan. [slachtoffer] was het kruispunt al bijna overgestoken toen hij op de busbaan werd aangereden door (de bestuurder van) een auto met kenteken [kenteken] . Hij liep als gevolg van de aanrijding letsel op. De bestuurder van de auto is direct doorgereden en heeft de plaats van het ongeval dus verlaten.
De auto was het kruispunt genaderd met een snelheid van 71 tot 80 kilometer per uur, terwijl de maximaal toegestane snelheid 50 kilometer per uur betrof. Daarnaast was de auto kort voor het kruispunt vanaf de rijstrook voor rechtdoor gaand verkeer de busbaan opgereden, alwaar hij [slachtoffer] aanreed. Het kruispunt was op het moment van de aanrijding goed verlicht en de verkeerslichten op het kruispunt knipperden oranje. [slachtoffer] voerde zelf zeer waarschijnlijk ook verlichting op de fiets. De rechtbank leidt uit de omschrijving van de beelden van het [horeca gelegenheid] en de verklaring van getuige [getuige] af dat de bestuurder van de auto vlak voor de aanrijding heeft geclaxonneerd, maar niet geremd.
De auto is ongeveer een kwartier na de aanrijding aangetroffen in het kanaal. De voorkant van de auto was ernstig beschadigd en de gehele voorruit was gebarsten. Verdachte heeft ruim een uur na de aanrijding het alarmnummer 112 gebeld om te melden dat zijn auto met kenteken [kenteken] gestolen was.
Was verdachte de bestuurder van de auto?
Verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie erkend dat de auto met kenteken [kenteken] van hem is, maar hij heeft ontkend dat hij de bestuurder was van de auto op het moment van de aanrijding. Volgens verdachte was zijn auto immers gestolen.
De vraag die daarom allereerst moet worden beantwoord is of verdachte de bestuurder was van de auto op het moment van de aanrijding. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend op grond van het wettig bewijs en is daar ook van overtuigd. De rechtbank neemt daarbij niet alleen in aanmerking dat de auto van verdachte was, maar ook dat zijn telefoon op het moment waarop de auto in het kanaal terecht moet zijn gekomen, een verkeersmast aanstraalde in de buurt van dat kanaal. Ook toen verdachte 112 belde om melding te maken van de zogenaamde diefstal van zijn auto, bevond zijn telefoon zich in de buurt van de plek waar zijn auto is aangetroffen. Daar komt nog bij dat in de kleding van verdachte – kort na de aanrijding – glasdeeltjes zijn aangetroffen. Deze glasdeeltjes zijn vergeleken met de glasdeeltjes die (na het optakelen van de auto uit het water) zijn veiliggesteld uit het overgebleven deel van de binnenkant van de voorruit van de auto. Uit dat vergelijkend glasonderzoek blijkt dat het veel waarschijnlijker is dat het glas op de kleding en schoenen van verdachte afkomstig is van de gebarsten voorruit van zijn auto dan van een willekeurige andere ruit. Verdachte is aldus de bestuurder geweest van de auto op het moment van de aanrijding met [slachtoffer] .
Het alternatieve scenario van verdachte over de diefstal van zijn auto en de inbraak in zijn woning (waarbij de autosleutels zouden zijn weggenomen) is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daartoe overweegt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande nog als volgt.
De verklaringen van verdachte over de diefstal van zijn auto, de inbraak in zijn woning en zijn verblijfplaats in de nacht van 13 op 14 april 2022 zijn onvolledig en inconsistent, en werden door hem aangepast nadat hij met nieuwe onderzoeksresultaten werd geconfronteerd. Daar komt bij dat het procesdossier, behalve de meldingen van verdachte zelf, geen enkel aanknopingspunt biedt voor de verklaringen van verdachte. Integendeel: alles wijst erop dat verdachte de diefstal van zijn auto en de inbraak in zijn woning in scene heeft gezet. Zo heeft verdachte pas ná het ongeval melding gemaakt van de diefstal van zijn auto. Verder is in de woning van verdachte geen braakschade aangetroffen en twijfelden de politieagenten die ter plaatse waren gekomen of er wel echt was ingebroken. Het geheel kwam op hen gemaakt over, omdat de woning volledig overhoop was gehaald, maar er nog veel waardevolle spullen in de woning stonden. Bovendien heeft de bovenbuurman niets gehoord terwijl de woningen erg gehorig zijn. Daar komt nog bij dat uit onderzoek van de telefoon van verdachte aanwijzingen naar voren komen dat hij na het ongeval heeft gebeld met zijn vriendin ( [A] ), die hem daarna berichten heeft gestuurd waarin staat dat ze daar niet van gediend is, waarin ze verwijst naar een vervelende actie van verdachte en waarin ze schrijft dat hij alleen belt als hij wat nodig heeft. Dit past naar het oordeel van de rechtbank in het scenario dat verdachte de diefstal van zijn auto in scene heeft gezet.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte de bestuurder was van de auto op het moment van de aanrijding.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Het moet gaan om grove of aanmerkelijke schuld, waarbij sprake is van aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het ongeval vond rond middernacht plaats op een kruispunt waarop zich voetgangers- en fietsersoversteekplaatsen bevinden. De verkeerslichten op het kruispunt knipperden oranje. Verdachte had deze knipperlichten ruim voordat hij bij het kruispunt aankwam kunnen en moeten zien. Dit alles had voor verdachte reden moeten zijn om het kruispunt met voorzichtigheid en aangepaste snelheid te benaderen. Verdachte is het kruispunt echter genaderd met een snelheid van 71 tot 80 kilometer per uur, terwijl de maximaal toegestane snelheid 50 kilometer per uur betrof. Hij heeft zichzelf daarmee de kans ontnomen om op tijd te kunnen reageren op eventueel overstekende (zwakkere) verkeersdeelnemers. Daar komt nog bij dat hij niet op zijn eigen rijstrook is blijven rijden, maar vlak voor het kruispunt de busbaan is opgereden. [slachtoffer] fietste op dat moment het kruispunt over en werd op de busbaan door verdachte aangereden. Verdachte heeft vlak voor de aanrijding geclaxonneerd, maar niet geremd. [slachtoffer] voerde zeer waarschijnlijk verlichting, het kruispunt was goed verlicht en het was droog ten tijde van de aanrijding. Verdachte had [slachtoffer] dus wel tijdig moeten (en kunnen) zien oversteken. Gelet op het claxonneren, gaat de rechtbank er daarom van uit dat hij de fietser heeft gezien. Als gevolg van zijn hoge snelheid en zijn manoeuvre naar de busbaan heeft hij onvoldoende opgelet en daarnaast kon hij als gevolg van zijn hoge snelheid niet meer tijdig afremmen. Als verdachte zich aan de maximaal toegestane snelheid had gehouden en niet op de busbaan was gaan rijden, was [slachtoffer] op dat moment het kruispunt zeer waarschijnlijk al overgestoken geweest en had verdachte hem niet geraakt. Daarnaast had verdachte [slachtoffer] dan mogelijk ook eerder opgemerkt en had hij tijdig kunnen afremmen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. De conclusie is dan ook dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Zwaar lichamelijk letsel
Op basis van de stukken in het procesdossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval, waaronder een breuk in zijn sleutelbeen, kleine breuken in zijn nek en rug en kleine bloedingen in zijn hoofd. Hij is daarvoor in elk geval een korte periode in het ziekenhuis opgenomen. Hoewel de rechtbank aanneemt dat de gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer] groot zijn en het ongeval veel leed heeft aangericht, ligt de drempel om in juridische zin te kunnen spreken van zwaar lichamelijk letsel vrij hoog. De rechtbank stelt voorop dat de ernst, noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel gezichtspunten zijn die van belang zijn bij het beoordelen of juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het dossier bevat, behalve de geneeskundige verklaring, geen nadere objectieve medische gegevens over het letsel van [slachtoffer] . De ernst, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel kunnen dan ook niet worden vastgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat op grond van de beschikbare informatie in het dossier het letsel van het slachtoffer niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Op grond van de geneeskundige verklaring en de verklaring van [slachtoffer] zelf kan wel worden bewezen dat hij zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het veroorzaken van het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: verlaten plaats ongeval
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel was toegebracht. De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen kan niet alleen worden afgeleid dat verdachte na de aanrijding is doorgereden, maar ook dat hij wist dat hij een ander had aangereden. Hij heeft vlak voor de aanrijding immers geclaxonneerd en is frontaal in botsing gekomen met [slachtoffer] (een zwakkere verkeersdeelnemer op de fiets), de voorkant van zijn auto was ernstig beschadigd en de voorruit was geheel gebarsten. Dat [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding op zijn minst enig letsel had opgelopen, had verdachte dan ook minst genomen redelijkerwijs moeten vermoeden. Dit wordt ook bevestigd door de grote moeite die verdachte direct na het ongeval heeft gedaan om zijn betrokkenheid te verhullen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1omstreeks 14 april 2022 in Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de [straat 3] en de [straat 2] en de kruising van de [straat 2] met de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- ter hoogte van voornoemde kruising - in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond, aangeeft en
- vervolgens over een busbaan (zonder over de benodigde ontheffing te beschikken) te rijden en via de busbaan voornoemd kruispunt over te steken en
- daarbij met een indicatieve snelheid gelegen tussen 71 kilometer per uur en 80 kilometer per uur, althans met een veel hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en
- zich er daarbij niet, althans niet tijdig en in onvoldoende mate van te vergewissen dat een fietser, te weten [slachtoffer] , doende was voornoemde [straat 2] - gezien verdachtes (rijrichting) van links naar rechts - over te steken, en
- vervolgens tegen voornoemde fietser te botsen,
waardoor [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
feit 2als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Utrecht op de kruising van de [straat 2] met de [straat 1] omstreeks 14 april 2022, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 13 op 14 april 2022 een verkeersongeval veroorzaakt. Hij reed in zijn auto richting het kruispunt van de [straat 2] en de [straat 1] in Utrecht. Op dat kruispunt bevinden zich voetgangers- en fietsersoversteekplaatsen. Het kruispunt was ten tijde van de aanrijding goed verlicht en de verkeerslichten op het kruispunt knipperden oranje. Dit alles had voor verdachte reden moeten zijn om het kruispunt met voorzichtigheid te benaderen. Verdachte naderde het kruispunt echter met een veel te hoge snelheid en reed vlak voor de kruising de busbaan op. [slachtoffer] fietste op dat moment net het kruispunt over en werd op de busbaan door verdachte aangereden. Verdachte heeft alleen geclaxonneerd, maar niet geremd. [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen en was enige tijd niet in staat om zijn normale bezigheden uit te oefenen. Uit zijn slachtofferverklaring volgt dat hij nog lange tijd na het ongeval zowel lichamelijk als psychisch veel last heeft gehad van het ongeval. Verdachte heeft met zijn rijgedrag de verkeersveiligheid op onacceptabele wijze in gevaar gebracht en de rechtbank rekent hem dit zeer aan.
De rechtbank rekent het verdachte nog zwaarder aan dat hij na de aanrijding niet is gestopt om de hulpdiensten in te schakelen, maar is weggereden. Verdachte wist dat hij iemand had aangereden en kon op zijn minst vermoeden dat diegene daardoor letsel had opgelopen. Verdachte heeft zich daar kennelijk niet om bekommerd, en enkel gedacht aan zijn eigen belangen. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat hij het als bijzonder kwetsend heeft ervaren dat zijn leven er op het moment dat hij hulp nodig had voor verdachte blijkbaar helemaal niet toe deed. Verdachte heeft (vervolgens) zijn auto in het kanaal gedumpt en er alles aan gedaan om onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen. Hij heeft niet alleen van meet af aan iedere betrokkenheid bij de aanrijding ontkend, maar de opsporingsambtenaren zelfs op een dwaalspoor gezet door de diefstal van zijn auto en een woninginbraak in scene te zetten. Hij heeft daarmee het onderzoek gehinderd en opsporingsambtenaren veel extra werk bezorgd. Uit de omstandigheid dat verdachte niet op de zitting is verschenen blijkt dat hij nog steeds niet bereid is om verantwoording af te leggen voor zijn handelen of empathie te tonen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt verdachte dit bijzonder kwalijk.
De rechtbank wijst tot slot op het volgende.
Het verkeersongeval vond plaats in de nacht van 13 op 14 april 2022. In het bloed van verdachte dat pas op 14 april 2022 om 16.00 uur kon worden afgenomen zijn alcohol en cannabis aangetroffen (2,9 microgram cannabis per liter bloed). Op dat moment waren de vastgestelde (wettelijke) grenswaarden niet of niet langer overschreden (de grenswaarde voor cannabis is 3 microgram per liter bloed). Omdat verdachte direct na het ongeval is weggereden, heeft hij de politie echter de kans ontnomen om op tijd onderzoek te doen naar het gebruik van alcohol of verdovende middelen. De rechtbank neemt ook dit in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de straf.
Persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn justitiële documentatie (strafblad) van 23 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten nog niet eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank zal hier niet in het voordeel of nadeel van verdachte rekening mee houden bij het bepalen van de straf.
De reclassering heeft in opdracht van de officier van justitie contact opgenomen met verdachte zodat – mede op grond van zijn persoonlijke omstandigheden – een advies kon worden uitgebracht over een eventueel aan hem op te leggen straf of maatregel. Verdachte wist niet of hij aan het advies wilde meewerken en zou hier nog op terugkomen. De reclassering heeft echter niets meer van hem gehoord en kon hem niet langer bereiken.
Strafoplegging
Gelet op de aard en ernst van de feiten, alsmede het gedrag van verdachte na het plegen van die feiten, is de rechtbank van oordeel dat aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid moeten worden opgelegd.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Bij de raadpleging van de oriëntatiepunten voor overtreding van artikel 6 WVW (feit 1) is de rechtbank uitgegaan van de bewezenverklaring, in combinatie met de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte de politie de kans heeft ontnomen tijdig onderzoek te doen naar middelengebruik. Onder die omstandigheden gaan de oriëntatiepunten (bij een ernstige mate van schuld en lichamelijk letsel) uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van feit 1 van het oriëntatiepunt af te wijken.
Voor het verlaten van de plaats van het ongeval zijn geen oriëntatiepunten ontwikkeld. De rechtbank houdt daarom in strafverzwarende zin rekening met dat feit.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden (met aftrek van het voorarrest) en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren op zijn plaats.
De rechtbank legt verdachte een hogere straf op dan is gevorderd door de officier van justitie, omdat zij van oordeel is dat de vordering onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie – geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, nu verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen en onduidelijk is wat met het opleggen van een voorwaardelijke straf kan worden bereikt.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 9 december 2021 (parketnummer 05-243163-21) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een (1) week opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft daarbij bepaald dat de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd indien verdachte zich gedurende de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de op 9 december 2021 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf alsnog ten uitvoer wordt gelegd, omdat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij de in de onderhavige zaak ten laste gelegde feiten 1 en 2 bewezen acht. Deze feiten zijn gepleegd gedurende de proeftijd die was verbonden aan de op 9 december 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom gelasten dat deze straf alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden;
-
ontzegt verdachteter zake van het onder 1 bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van 2 jaren;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05-243163-21
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Gelderland bij vonnis van 9 december 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en S.E. Garvelink, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N.S. Stekkel en P.M. Lindeman, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2024.
De griffier, mr. N.S. Stekkel, is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1hij, op of omstreeks 14 april 2022, te Utrecht, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de [straat 3] en/of de [straat 2] en/of de kruising van de [straat 2] met de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- ter hoogte van voornoemde kruising - in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet te voldoen aan de verplichting op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond, aangeeft en/of
- (vervolgens) over een busbaan (zonder over de benodigde ontheffing te beschikken) te rijden en/of via de busbaan voornoemd kruispunt over te steken en/of
- (daarbij) met een indicatieve snelheid gelegen tussen 71 kilometer per uur en 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaats verantwoord was te rijden en/of
- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van te vergewissen dat een fietser, te weten [slachtoffer] , doende was voornoemde [straat 2] - gezien verdachtes (rijrichting) van links naar rechts - over te steken, althans die zich (daartoe) op de [straat 2] bevond en/of
- (vervolgens) tegen voornoemde fietser te botsen en/of aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een sleutelbeenfractuur en/of bloedingen in het hoofd en/of breuken in de nek en/of de rug, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 14 april 2022, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [straat 3] en/of de [straat 2] en/of de kruising van de [straat 2] met de [straat 1] ,
- ter hoogte van voornoemde kruising - in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - niet heeft voldaan aan de verplichting op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij, verdachte, zich bevond, aangeeft en/of
- (vervolgens) over een busbaan (zonder over de benodigde ontheffing te beschikken) heeft gereden en/of via de busbaan voornoemd kruispunt is overgestoken en/of
- (daarbij) met een indicatieve snelheid gelegen tussen 71 kilometer per uur en 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaats verantwoord was heeft gereden en/of
- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van heeft vergewist dat een fietser, te weten [slachtoffer] , doende was voornoemde [straat 2] - gezien verdachtes (rijrichting) van links naar rechts - over te steken, althans die zich (daartoe) op de [straat 2] bevond en/of
- (vervolgens) tegen voornoemde fietser is gebotst en/of aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
feit 2hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Utrecht op/aan de [straat 3] en/of de [straat 2] en/of de kruising van de [straat 2] met de [straat 1] , op of omstreeks 14 april 2022, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht.
( art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994, art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Pagina 129.
2.Pagina 131.
3.Pagina 137.
4.Pagina 131.
5.Pagina 136.
6.Pagina 137.
7.Pagina 138.
8.Pagina 143.
9.Pagina 138.
10.Pagina 161.
11.Pagina 163.
12.Pagina 161.
13.Pagina 169.
14.Pagina 176.
15.Pagina 179.
16.Pagina 18.
17.Pagina 40.
18.Pagina 41.
19.Pagina 43.
20.Pagina 44.
21.Pagina 45.
22.Pagina 52.
23.Pagina 13.
24.Pagina 125.
25.Pagina 57.
26.Pagina 76.
27.Pagina 77.
28.Pagina 79.
29.Pagina 82.
30.Pagina 83.
31.Pagina 81.
32.Pagina 155.
33.Pagina 156.
34.Pagina 157.
35.Pagina 97.
36.Pagina 96.
37.Pagina 101.
38.Pagina 102.