ECLI:NL:RBMNE:2024:6680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
24/6587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 27 november 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een eiseres die haar rijbewijs had geschorst gekregen door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiseres was op 2 juli 2022 aangehouden op verdenking van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Het CBR had op 12 augustus 2022 de geldigheid van haar rijbewijs geschorst en weigerde op 25 juli 2024 een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen af te geven, gebaseerd op een rapport van een psychiater dat alcoholmisbruik aantoonde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld op basis van het psychologisch rapport. De psychiater had vastgesteld dat de eiseres een stoornis in het alcoholgebruik had, wat leidde tot de conclusie dat zij niet rijgeschikt was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Regeling eisen geschiktheid 2000 geen verklaring van geschiktheid toestaat bij alcoholmisbruik.

De voorzieningenrechter erkende de impact van de beslissing op de eiseres, maar concludeerde dat de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt. Hij oordeelde dat het CBR een recidiefvrije periode van een jaar mocht hanteren voordat de eiseres opnieuw rijgeschikt kon worden verklaard. De voorzieningenrechter wees erop dat deze periode noodzakelijk was om te beoordelen of de eiseres haar alcoholgebruik had gestaakt. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en partijen werden erop gewezen dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6587
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 november 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.G. Ronteltap),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1. Verzoekster is op 2 juli 2022 aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
2. Bij besluit van 12 augustus 2022 heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
3. Bij besluit van 25 juli 2024 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan verzoekster een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van de categorieën B/T af te geven.
4. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
5. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het CBR.
7. Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
.
9. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR van het rapport van de psychiater uit mogen gaan. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat bij het bloedonderzoek op 18 juni 2024 een afwijkende bloedwaarde (CDT-waarde 6,2%) werd aangetroffen. Dit is een indicatie voor alcoholmisbruik. Er is geen andere reden voor de hoge CDT-waarde. De psychiater concludeert op grond van zijn onderzoek en de CDT-waarde dat er sprake is van een stoornis in het alcoholgebruik en van alcoholmisbruik. Hierdoor kon de psychiater verzoekster niet rijgeschikt verklaren. Het CBR heeft zich ervan vergewist dat het onderzoek zorgvuldig en correct is uitgevoerd, en dat de conclusies van de keurend arts door de bevindingen bij het onderzoek worden gedragen. De keurend arts heeft op basis van de anamnese en de uitkomst van het bloedonderzoek geoordeeld dat het misbruik nog niet is gestaakt. Ingevolge de Regeling eisen geschiktheid 2000 kan geen Verklaring van geschiktheid afgegeven worden wanneer uit het rapport volgt dat de betrokkene misbruik maakt van alcohol.
10. De voorzieningenrechter is het met verzoekster eens dat gekeken moet worden naar de evenredigheid van het besluit. [1] Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het weigeren van een verklaring van geschiktheid voor verzoekster gevolgen heeft, het is bijvoorbeeld moeilijk om daardoor op tijd op haar werk te komen waardoor zij het risico loopt haar baan te verliezen, werkt de Regeling eisen geschiktheid niet onevenredig. De Regeling beschermt het algemene belang van de verkeersveiligheid en de situatie van verzoekster is niet anders dan die van andere personen die niet meer over hun rijbewijs kunnen beschikken en daarvan voor hun werk afhankelijk zijn. Gelet op het voorgaande is de weigering van de verklaring van geschiktheid niet onevenredig.
11. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat het CBR uit mag gaan van een recidiefvrije periode van een jaar [2] voordat verzoekster weer rijgeschikt kan worden verklaard. Die periode vindt de voorzieningenrechter niet onevenredig, omdat uit bloedonderzoek uit 2022 ook al een CDT-waarde van 6.2% bleek. Het hanteren van de recidiefvrije periode van een jaar is dan ook noodzakelijk en geschikt om te beoordelen of verzoekster haar alcoholgebruik (in voldoende mate) heeft gestaakt.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Het bezwaar heeft geen redelijke kans van slagen. Het CBR mag er van uitgaan dat verzoekster nog niet rijgeschikt is. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2024 door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000.