ECLI:NL:RBMNE:2024:6679

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
11071838 \ UC EXPL 24-2865
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor instorting overkapping na aanbrengen sedum dakbedekking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. [eiser] had [gedaagde] opdracht gegeven om sedum dakbedekking aan te brengen op een overkapping in zijn tuin. Minder dan een jaar na de uitvoering van de opdracht is de overkapping ingestort. [eiser] vorderde schadevergoeding van € 21.460,91, stellende dat [gedaagde] niet had gewaarschuwd voor het instortingsgevaar. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet aansprakelijk was voor de schade, omdat hij bij de inspectie vooraf niet kon zien dat de overkapping niet stevig genoeg was om de sedum dakbedekking te dragen. De deskundige die na de instorting was ingeschakeld, concludeerde dat de constructie gebrekkig was, maar dat dit pas zichtbaar werd na de instorting. De kantonrechter benadrukte dat de aannemer alleen aansprakelijk is voor onjuistheden die hij kende of redelijkerwijs moest kennen. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat [gedaagde] op de hoogte had kunnen zijn van de ongeschiktheid van de constructie voor de sedum dakbedekking. Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11071838 \ UC EXPL 24-2865
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.A.J. Dekkers,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.H. Videler.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 4 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen [eiser] met zijn gemachtigde en [A] namens [gedaagde] met zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter gezegd dat vandaag een vonnis wordt uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft [gedaagde] opdracht gegeven om op de overkapping in zijn tuin sedum dakbedekking (dakbedekking met beplanting) aan te brengen. Dat heeft [gedaagde] gedaan. Minder dan een jaar daarna is de overkapping ingestort. [eiser] vindt dat [gedaagde] de schade die door de instorting is ontstaan moet betalen, omdat [gedaagde] niet heeft gewaarschuwd voor instortingsgevaar. Hij vordert een schadevergoeding van € 21.460,91. De kantonrechter geeft [eiser] geen gelijk, want [gedaagde] kon bij de inspectie vooraf niet zien dat de overkapping niet stevig genoeg was om de sedum dakbedekking te dragen.

3.De beoordeling

[gedaagde] kon niet zien dat de overkapping niet stevig genoeg was
3.1.
Een aannemer moet zijn opdrachtgever waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht, voor zover hij die onjuistheden kende of redelijkerwijs moest kennen. [1] Die waarschuwingsplicht geldt ook voor de ongeschiktheid van een bouwwerk waarop hij gaat werken.
3.2.
Nadat de overkapping was ingestort heeft [eiser] een deskundige naar de overkapping laten kijken. Die constateerde dat de overkapping met maar twee slagpluggen aan de gevel van de schuur van de buren is bevestigd. De balken waren niet met houtverbindingen of met balkschoenen aan elkaar gekoppeld, maar alleen met schroeven in het kopse hout van de dwarsbalken. Daarnaast was de afstand tussen de dwarsbalken groot, die lagen 90 tot 94 centimeter van elkaar. Het is achteraf dus duidelijk vast te stellen dat sprake was van een gebrekkige constructie.
3.3.
De vraag is echter niet of de constructie ongeschikt was voor sedum dakbedekking, maar of [gedaagde] dat voor of tijdens de uitvoering van de opdracht had kunnen weten. Dat is niet het geval. De deskundige schrijft in zijn rapport dat de bevestiging aan de gevel en de koppeling van de balken pas zichtbaar werden door het inzakken van de overkapping. Zonder dat het dak was ingestort had hij net als [gedaagde] niet visueel kunnen vaststellen dat de bevestiging en koppelingen constructief niet deugdelijk waren. De balklaag en het dak waren namelijk afgeschilderd met lakverf en de liggers aan de voor-en achterkant waren bekleed met rabat delen.
3.4.
Wat wel zichtbaar was voor [gedaagde] is de grote onderlinge afstand tussen de dwarsbalken. Volgens de deskundige zou die afstand tussen de dwarsbalken op zichzelf echter niet tot de instorting van de overkapping hebben geleid. Als dat het enige gebrek was geweest dan zou dit slechts doorbuiging van het dak tot gevolg hebben gehad. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de deskundige er bij die constatering van is uitgegaan dat sedum dakbedekking een gewicht heeft dat varieert tussen de 80 en 120 kilo per vierkante meter. Het is onduidelijk waar hij dat gewicht op heeft gebaseerd. In de offerte is opgenomen welke soort sedum dakbedekking op de overkapping van [eiser] is aangebracht. Volgens de productinformatie van die dakbedekking is het maximale gewicht daarvan ongeveer 55 kilo per vierkante meter. De rechtbank gaat uit van deze meer specifieke informatie. Dat de overkapping met dat lagere gewicht ook zou doorbuigen blijkt nergens uit.
3.5.
Uit de informatie waar [gedaagde] over beschikte bleek dus niet dat de overkapping niet stevig genoeg was om de sedum dakbedekking te kunnen dragen. Hij hoefde daarom niet te waarschuwen voor instortingsgevaar en ook niet voor het gevaar van doorbuigen. Daarom is hij niet aansprakelijk voor de schade door de instorting of doorbuiging.
Proceskosten
3.6.
Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] heeft om veroordeling in de werkelijke proceskosten gevraagd. Daar is geen aanleiding voor. Zo’n vordering is alleen toewijsbaar bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is sprake als de vordering in verband met de belangen van de wederpartij niet ingesteld had moeten worden, omdat die duidelijk ongegrond was. Dat is hier niet het geval. Dat [eiser] geen gelijk krijgt, betekent nog niet dat zijn vordering geen kans van slagen had. Het is ook niet gebleken dat hij [gedaagde] tegen beter weten in onnodig op kosten heeft gejaagd.
3.7.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00
3.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2. en 4.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door M. van der Knijff en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 754 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.