ECLI:NL:RBMNE:2024:6660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
UTR 23/2437
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Minister van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de Minister van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 8 december 2022 een aanvraag ingediend, maar de minister had niet tijdig beslist. Eiser stelde de minister op 4 april 2023 in gebreke, maar de minister nam pas op 28 juni 2023 een besluit. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de minister alsnog op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank verwijst het beroep naar de minister ter behandeling als bezwaar, aangezien eiser het niet eens is met het genomen besluit. De rechtbank bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [verweerder] , eiser

en

De Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.W.B. Wilting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 8 december 2022.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 8 december 2022. De minister moet binnen 4 weken beslissen op de aanvraag. [2] Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet open overheid (Woo). De minister kan deze termijn met twee weken verlengen. Dat staat in artikel 4.4, tweede lid, van de Woo. Op 23 december 2023 heeft de minister de beslistermijn verlengd met twee weken. De minister had dus uiterlijk op 19 januari 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de minister op 4 april 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4. De rechtbank stelt vast dat de minister na het instellen van het beroep alsnog een besluit heeft genomen op 28 juni 2023. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het beroep verwezen naar de minister teneinde het te behandelen als bezwaar tegen het alsnog genomen besluit. Uit de brief van eiser van 7 september 2023 begrijpt de rechtbank dat eiser het niet eens is met het genomen besluit. De rechtbank zal daarom het beroep naar de minister verwijzen ter behandeling als bezwaar.
5. Omdat de minister alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist, heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Omdat het besluit genomen is na het instellen van het beroep moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Wet open overheid