ECLI:NL:RBMNE:2024:6642

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
11329182 LE VERZ 24-50
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en beëindiging arbeidsovereenkomst; vernietiging ontslag en toewijzing loon en vakantiegeld

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerder] B.V. Het geschil betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] door middel van een ontslag op staande voet, dat door de werkgever op 31 juli 2024 is gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de dringende redenen die aan het ontslag ten grondslag lagen. De kantonrechter oordeelde dat de redenen voor het ontslag, zoals het niet verschijnen op het werk en het te laat komen, niet voldoende waren om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Hierdoor bleef de arbeidsovereenkomst onverkort voortduren, en werd de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en vakantiegeld aan [verzoeker].

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werkgever niet tijdig aan zijn aanzegverplichting heeft voldaan, waardoor [verzoeker] recht had op een aanzegvergoeding. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging van het loon gematigd tot 25% en de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties. Het tegenverzoek van de werkgever om schadevergoeding werd afgewezen, en de proceskosten werden aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
zaaknummer: 11329182 LE VERZ 24-50 RD/960
Beschikking van 6 december 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.O.M. van Waesberghe,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
verschenen bij haar eigenaar [A] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met producties, van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 26 september 2024;
  • het aangepaste verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 1 oktober 2024;
  • het verweerschrift van [verweerder] van 21 november 2024 met producties;
  • het tegenverzoek van [verweerder] van 21 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in Almere plaatsgevonden op 22 november 2024. [verzoeker] is verschenen met zijn gemachtigde. Namens [verweerder] is [A] (hierna: [A] ) verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. [verzoeker] heeft zijn verzoek gewijzigd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , thans 34 jaar oud, is sinds 1 februari 2023 in dienst van [verweerder] als algemeen medewerker.
2.2.
Het maandloon bedraagt € 1.965,00 bruto, exclusief 8% vakantiebijslag.
2.3.
De verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had een einddatum van 1 september 2024.
2.4.
Bij brief van 31 juli 2024 schrijft [verweerder] het volgende aan [verzoeker] :

Middels deze brief wil u schriftelijk mededelen dat u op staande voet ontslagen bent.
De reden voor uw ontslag is het volgende:
Het niet verschijnen zonder opgaaf van redenen en vervolgens onbereikbaar zijn voor uw werkgever
Het veelvoudig te laat verschijnen op uw werk.
U bent reeds op 16 juli 2024 op mondelinge wijze officieel gewaarschuwd voor uw onwenselijke gedragingen. Desondanks zijn uw gedragingen niet verbeterd.
Op 26 juli lag er een schriftelijke officiële waarschuwing voor u klaar, echter bent
u wederom niet verschenen op uw werk.
Wij verzoeken u eventuele werkkleding in te leveren voor de eindafrekening.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. de opzegging door [verweerder] van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] van 31 juli 2024 te vernietigen;
II. [verweerder] te veroordelen tot betaling van:
a. het achterstallige maandloon van € 1.965,00 bruto over het tijdvak van 1 augustus 2024 tot en met 1 september 2024;
b. 8% vakantiebijslag over het sub a bedoelde loon te rekenen vanaf 1 augustus 2024 tot en met 1 september 2024, te betalen op de bij overeenkomst of de wet aangegeven tijdstippen;
c. een bedrag van € 982,50 bruto ter zake van wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW over de onder II a en b genoemde bedragen;
d. de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de onder II a tot en met e bedoelde bedragen, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
e. een bedrag van € 1.965,00 ter zake van de aanzegvergoeding in artikel 7:668 lid 3 BW.
III. [verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties over de genoemde bedragen onder a, b, c, d en e binnen een maand na betekening van de ten deze te geven beschikking, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [verweerder] daarmee in gebreke blijft;
met veroordeling van [verweerder] in de kosten van deze procedure, waaronder het griffierecht alsook het salaris en de noodzakelijke verschotten van de gemachtigde van [verzoeker] , te vermeerderen met een bedrag van € 132,00 ter zake van nakosten, welke (na)kosten zijn te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de ten deze te geven beschikking, en -
voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
In het tegenverzoek verzoekt [verweerder] om een schadevergoeding van € 500,00 en een vergoeding van € 250,00 aan door haar gemaakte kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het verzoek

4.1.
Op de zitting is gebleken dat [verzoeker] onder beschermingsbewind staat. Dit betekent dat de bewindvoerder van [verzoeker] , nu deze procedure de financiële belangen van [verzoeker] raakt, partij zou moeten zijn in de procedure. Nu is nagelaten de bewindvoerder in de procedure te betrekken zou dit tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] kunnen leiden. Omdat de gemachtigde van [verzoeker] ter zitting heeft verklaard dat hij toestemming heeft van de bewindvoerder voor het voeren van de procedure, zal de kantonrechter deze verstrekkende beslissing echter niet nemen en de zaak inhoudelijk beoordelen.
4.2.
Beoordeeld moet worden of het dienstverband van [verzoeker] op 31 juli 2024 door het ontslag op staande voet is geëindigd of pas per 1 september 2024 door de afloop van het contract voor bepaalde tijd.
Het ontslag op staande voet
4.3.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk zijn de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Verder kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet. Ook moet onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld aan de werknemer worden medegedeeld.
4.4.
Voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zijn de aan [verzoeker] in de ontslagbrief van 31 juli 2024 opgegeven redenen maatgevend. Het geschil wordt afgebakend door hetgeen daarin aan het ontslag door [verzoeker] ten grondslag is gelegd.
[verweerder] heeft in de brief van 31 juli 2024 niet vermeld dat de ontslaggronden zowel apart als tezamen gekwalificeerd moeten worden als een dringende reden, op grond waarvan [verweerder] [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen. Dit betekent dat alle elementen van de ontslaggronden door [verweerder] moeten komen vast te staan.
4.5.
Het gaat dan om het zonder opgaaf van redenen niet op het werk verschijnen, het onbereikbaar zijn van [verzoeker] en het veelvuldig te laat op het werk komen. Verder heeft [verweerder] , zo schrijft zij, [verzoeker] op 16 juli 2024 mondeling officieel gewaarschuwd voor zijn onwenselijke gedragingen, maar dit zou niet tot verbetering hebben geleid.
4.6.
[verweerder] stelt allereerst dat [verzoeker] zonder opgaaf van reden niet op het werk is verschenen. Dit zou gaan om 26 juli 2024. [verzoeker] voert aan dat hij niet ongeoorloofd afwezig was omdat hij zich toen ziek heeft gemeld. Het is aan [verzoeker] om te onderbouwen dat hij zich bij [verweerder] ziek heeft gemeld. Deze onderbouwing heeft [verzoeker] achterwege gelaten. Van eerdere ziekmeldingen heeft hij een WhatsApp-bericht overgelegd, maar van deze ziekmelding niet. Op WhatsApp-berichten van [A] waar hij bleef, heeft [verzoeker] ook niet gereageerd dat hij ziek was. Niet is daarom vast komen te staan dat [verzoeker] zich heeft ziek gemeld en daarmee geoorloofd wegbleef van zijn werk.
4.7.
[verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij nadien enige tijd (dagen) onbereikbaar is geweest voor [verweerder] . Hij heeft bij een huisbezoek niet open gedaan – hij zegt de bel niet te hebben gehoord – en niet op WhatsApp-berichten gereageerd.
4.8.
[verweerder] heeft niet onderbouwd hoe vaak en over welke periode [verzoeker] te laat zou zijn gekomen. [A] heeft ter zitting alleen verwezen naar zijn WhatsApp berichten over de periode van februari 2024 tot en met 31 juli 2024. In deze berichten is alleen een paar keer een foto van een klok opgenomen, blijkbaar als herinnering voor [verzoeker] aan de tijd. Dit kan niet worden aangemerkt als veelvuldig te laat komen, zoals in de ontslagbrief is vermeld.
4.9.
[A] heeft ter zitting erkend dat hij [verzoeker] op 16 juli 2024 niet heeft gewaarschuwd voor zijn onwenselijke gedragingen.
4.10.
Samenvattend gaat de kantonrechter er dus vanuit dat [verzoeker] op 26 juli 2024 zonder bericht niet op zijn werk is verschenen en ook de dagen daarna niet waarbij hij voor [verweerder] onbereikbaar was. Ook is hij daarvoor een aantal keren te laat op het werk verschenen. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om het ontslag op staande voet te kunnen rechtvaardigen. Ten eerste zijn niet alle in de ontslagbrief genoemde redenen komen vast te staan. Ten tweede is een ontslag op staande voet de meest verregaande sanctie in het arbeidsrecht en had [verweerder] eerst minder ingrijpende sancties kunnen en moeten opleggen, zoals een officiële waarschuwing, loonopschorting of een loonstop. De kantonrechter zal dit ontslag dan ook vernietigen.
4.11.
Nu het ontslag op staande voet wordt vernietigd, is de arbeidsovereenkomst onverkort blijven voortduren. [verweerder] is daarom gehouden het overeengekomen salaris en het vakantiegeld door te betalen vanaf 31 juli 2024 tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 september 2024.
De wettelijke verhoging
4.12.
Nu [verweerder] het salaris en de vakantietoeslag te laat aan [verzoeker] betaalt is [verweerder] de wettelijke verhoging over deze bedragen verschuldigd. De kantonrechter ziet aanleiding deze wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
De aanzegvergoeding
4.13.
Op grond van artikel 7:668 BW moet een werkgever uiterlijk een maand voordat het contract voor bepaalde tijd eindigt, schriftelijk aan de werknemer laten weten of en onder welke voorwaarden de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet. Als de werkgever deze aanzegging niet of te laat doet is de werkgever de aanzegvergoeding verschuldigd.
4.14.
[verweerder] heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat zij het einde van de arbeidsovereenkomst al voor het ontslag op staande voet mondeling aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt en dat de boekhouder dit einde waarschijnlijk schriftelijk heeft bevestigd.
[verzoeker] stelt dat aan deze verplichting niet is voldaan.
4.15.
Vast staat dat [verweerder] het einde van de tijdelijke arbeidsovereenkomst voorafgaand aan het ontslag op staande voet niet schriftelijk – zoals de wet vereist – aan [verzoeker] kenbaar heeft gemaakt. Een aanzegging kan echter ook afgeleid worden uit een brief waaruit duidelijk blijkt dat de werkgever niet voornemens is om de tijdelijke arbeidsovereenkomst voort zetten. Een dergelijk voornemen blijkt naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk en ondubbelzinnig uit de brief van [verweerder] van 31 juli 2024. Uitgaande van deze brief heeft [verweerder] tijdig aan [verzoeker] te kennen gegeven dat zij het dienstverband niet voort zou zetten. Bij [verzoeker] kan redelijkerwijs geen onzekerheid over het wel of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst hebben bestaan. Het verzoek tot toekenning van een aanzegvergoeding zal dan ook worden afgewezen.
De wettelijke rente
4.16.
De wettelijke rente over de onder 4.11 en 4.12 toegewezen bedragen wordt als onderstaand toegewezen.
De loonspecificaties
4.17.
[verweerder] zal voor de toegewezen bedragen loonspecificaties aan [verzoeker] moeten verstrekken. Zij zal dit binnen een maand na de datum van deze beschikking moeten doen. Als zij dit niet tijdig doet dan moet zij een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.000,00 aan [verzoeker] betalen.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [verweerder] veroordeeld in de proceskosten, inclusief de nakosten, aan de zijde van [verzoeker] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 765,00, bestaande uit € 87,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten.
De beoordeling in het tegenverzoek
4.19.
Nu het ontslag op staande voet door [verweerder] niet terecht is gegeven, bestaat geen grond om haar een (schade)vergoeding ten laste van [verzoeker] toe te kennen. Het tegenverzoek van [verweerder] zal dan ook worden afgewezen.
4.20.
Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [verweerder] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] . Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In het verzoek
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.965,00 bruto ter zake van loon over de maand augustus 2024, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] tegen bewijs van kwijting te betalen de tot 25% gematigde wettelijke verhoging over de onder 5.1 toegewezen bedragen;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] tegen bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente over de onder 5.1 en 5.2 toegewezen bedragen, vanaf de datum van verschuldigdheid tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken van deugdelijke bruto-netto specificaties over de onder 5.1, 5.2 en 5.3 toegewezen bedragen binnen een maand na de datum van deze beschikking. Als [verweerder] dit niet tijdig doet dan moet zij een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.000,00 aan [verzoeker] betalen;
5.5.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, inclusief de nakosten, aan de zijde van [verzoeker] . Deze kosten worden tot op heden begroot op € 765,00, bestaande uit € 87,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening betalen;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
In het tegenverzoek
5.7.
wijst het verzoek af;
5.8.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] . Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024.