ECLI:NL:RBMNE:2024:6635

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
23/4811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag tot overname van private schulden door de Minister van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 december 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot overname van private geldschulden beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagaffaire, had een aanvraag ingediend bij de Sociale Banken Nederland (SBN) voor de overname van drie openstaande schulden. De SBN weigerde deze aanvraag op 2 februari 2023, en de Minister van Financiën verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond op 6 september 2023. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geweigerd de schulden van eiseres over te nemen. Eiseres had een schuld bij ABN Amro Bank, die niet is overgenomen omdat er geen betalingsachterstand was, en een schuld bij Tinka, die niet op haar naam zou staan. Eiseres betoogde dat de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de wet rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de schuld bij Tinka daadwerkelijk haar schuld is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van een beroep en de strikte voorwaarden waaronder de hardheidsclausule kan worden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4811

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en

De Minister van financiën,

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot overname van haar private geldschulden.
2. Met het besluit van 2 februari 2023 (de primaire beslissing) heeft de Sociale Banken Nederland (SBN) geweigerd de door eiseres opgegeven private geldschulden over te nemen. Met het bestreden besluit van 6 september 2023 heeft de minister het bezwaar van eisers tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

5. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft aan SBN een schuldenlijst toegezonden met drie openstaande private schulden, met de bedoeling om in aanmerking te komen voor overname van die schulden. Eiseres heeft daarbij opgegeven een schuld te hebben van € 12.424,37 bij de ABN Amro Bank, een schuld van € 4.555,54 bij Tinka en een schuld van € 12.824,00 bij WAFA Immobilier Bank.
6. Met het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat de schulden niet worden overgenomen. Uit de code in het schuldenoverzicht volgt dat de schuld bij ABN Amro niet is overgenomen, omdat er geen betalingsachterstand bestond tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021 (code: 4). De schuld bij Tinka is niet overgenomen omdat de schuld niet op naam van eiseres zou staan (code: 12) en de schuld bij WAFA Immobilier Bank is niet overgenomen omdat de schuld ook op de schuldenlijst van de toeslagenpartner van eiseres staat (code:13).
7. Met het bestreden besluit heeft de minister de afwijzing van het overnemen van de schulden gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de weigering van de minister om de private schulden van eiseres over te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden heeft geweigerd om de schulden van eiseres over te nemen en geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. De gemachtigde van eiseres heeft op zitting de gronden tegen de afwijzing van de overname van de schuld bij WAFA Immobilier Bank ingetrokken. Het beroep gaat daarom nog uitsluitend over de schuld bij Tinka en ABN Amro Bank. Niet in geschil is dat de schuld bij ABN Amro Bank niet voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden.
Heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de schuld bij Tinka niet overgenomen kan worden?
11. Eiseres stelt dat de minister de schuld bij Tinka ten onrechte niet heeft overgenomen. Er is een fout gemaakt bij het noteren van de geboortedatum van eiseres. Hierdoor is de schuld ten onrechte niet aan haar gekoppeld. Volgens eiseres staat de schuld wel op haar naam. Dit blijkt uit de betalingsregeling die eiseres heeft getroffen met Tinka. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres tijdens de zitting een factuur overgelegd van Tinka en ook correspondentie met Tinka over de kredietsom. Volgens eiseres heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een schuld heeft die voor overname in aanmerking komt. Op basis van de door haar overgelegde stukken had de minister nader onderzoek moeten doen.
12. Gelet op artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt Dienst Toeslagen een geldschuld over als die is ontstaan na 31 december 2005, opeisbaar was voor 1 juni 2021 en nog niet is voldaan op het tijdstip van de aanvraag.
13. De rechtbank constateert op basis van het dossier dat de minister contact heeft opgenomen met een medewerker van Tinka. De schuldeiser gaf aan dat er geen schuld op naam van eiseres staat, die in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021 opeisbaar is geworden. Er staat wel een schuld geregistreerd onder een andere naam en een andere geboortedatum dan die van eiseres. Daarmee heeft de minister onderzoek gedaan naar de schulden van eiseres bij Tinka. Deze informatie van Tinka heeft de minister vervolgens kenbaar gemaakt aan eiseres. Eiseres heeft vervolgens geen stukken overgelegd die aantonen dat de schuld wel op haar naam staat. Ook uit de aanvullende stukken die op zitting zijn overgelegd blijkt dit niet. Op de overgelegde stukken is geen naam, betalingskenmerk of datum zichtbaar. De rechtbank vindt verder van belang dat niet is gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk is om over de benodigde stukken te beschikken. Zo maakt de rechtbank op uit het overgelegde screenshot dat dat facturen kunnen worden gedownload en ook de overeenkomst met Tinka.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de schuld bij Tinka daadwerkelijk een schuld van eiseres is. Alleen al om die reden kon de minister concluderen dat die schuld niet in aanmerking komt om op grond van artikel 4.1 van de Wht overgenomen te worden.
Is het besluit onevenredig?
15. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister in haar geval aanleiding had moeten zien om in afwijking van de Wht toch de schulden die zij heeft bij Tinka en ABN Amro Bank over te nemen. In dat kader verwijst eiseres naar de hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht en ook naar de mogelijkheid van de contra-legem toepassing van het evenredigheidsbeginsel Eiseres licht toe dat zij en haar partner over beperkte financiële middelen beschikken. Zij ontvangen een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Door het geringe inkomen blijven de schulden zich opstapelen. De schulden bedragen meer dan €30.000,00. Eiseres ontvangt nog steeds aanmaningen en ziet geen mogelijkheid om haar schulden af te betalen. Voor haar is een nieuwe start, zoals beoogd wordt met de Wht, op deze manier niet mogelijk.
16. Artikel 9.1, tweede lid, van de Wht bepaalt dat de minister kan afwijken van artikel 4.1 van die wet voor zover toepassing daarvan, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [1]
17. De rechtbank constateert dat eiseres in het licht van haar financiële situatie uitsluitend betalingsspecificaties heeft overgelegd van de WIA-uitkering die in de maand oktober aan haar en haar partner is uitgekeerd. Die stukken zijn onvoldoende om te beoordelen wat de financiële situatie is van eiseres en of de toepassing van de wet lijdt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Eiseres heeft verder medische informatie overgelegd over de periode 9 april 2009 tot 8 maart 2018. Hoewel daaruit kan worden afgeleid dat het waarschijnlijk is dat eiseres nog steeds medische klachten ervaart, kan daaruit niet worden opgemaakt in welke schrijnende medische situatie zij zich op dit moment bevindt. De overgelegde stukken zijn dan ook onvoldoende voor het oordeel dat de minister aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom evenmin aanleiding zijn voor contra-legem toetsing. Hiertoe kan aanleiding bestaan indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden heeft eiseres onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is in de beslissing op bezwaar onvoldoende ingegaan op de bezwaargronden?
19. Eiseres betoogt dat de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eiseres is in de beslissing niet ingegaan op de rente die eiseres heeft moeten betalen en evenmin op de specifieke omstandigheden van eiseres.
19. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. In de beslissing op bezwaar is toegelicht waarom de schulden van eiseres niet aan de voorwaarden voldoen om overgenomen te kunnen worden. In beroep heeft de minister aangevuld dat dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de overname van gemaakte rentekosten. De omstandigheid dat dit niet expliciet is vermeld in de beslissing op bezwaar, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee de beslissing op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
21. Verder constateert de rechtbank dat het bezwaar van eiseres niet of nauwelijks in gaat op haar specifieke omstandigheden. In de beslissing op bezwaar is overwogen dat in bezwaar geen beeld is geschetst van de financiële situatie van eiseres aan de hand van documenten of stukken en dat er evenmin specifieke omstandigheden zijn gepresenteerd die als onevenredig en onvoorzien kunnen worden beschouwd. De rechtbank constateert dat eiseres in haar bezwaar nauwelijks is ingegaan op haar persoonlijke situatie en die ook niet heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing op bezwaar daarom ook op dit punt voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.P. Vrijsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Memorie van Toelichting bij de Wht, TK 2021/22, 36151, nr. 3, p. 162.