ECLI:NL:RBMNE:2024:6628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
16/150506-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doorrijden na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in [woonplaats]. De verdachte, geboren in 1965 en ingeschreven op een adres in [woonplaats], werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer, een 4-jarige jongen, letsel had opgelopen. Tijdens de zitting op 21 november 2024 heeft de verdachte verklaard niets van de aanrijding te hebben gemerkt, omdat hij in een afgesloten auto zat met de kachel en radio aan. De officier van justitie stelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte had moeten zijn van de aanrijding, gezien de audiobeelden van het incident en het letsel van het slachtoffer. De verdediging betoogde echter dat de verdachte de aanrijding niet had kunnen horen of zien, en dat de schade aan zijn auto niet substantieel genoeg was om te concluderen dat hij de aanrijding had gevoeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij betrokken was bij de aanrijding. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/150506-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna genoemd: de verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2024. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.E. Brussen en mr. M.D. Rijnsburger, advocaten te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.L. Rinsma, en van wat door verdachte en zijn raadslieden naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte:
op 2 december 2023 te [woonplaats] als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een aanrijding in de [straat] , waarna hij de plaats van ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] bij deze aanrijding letsel was toegebracht en in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Op audiovisuele opnamen die door een beveiligingscamera ten tijde van de aanrijding zijn gemaakt, is een harde bons te horen, die is veroorzaakt door de aanrijding die buiten beeld plaatsvindt. Direct na deze bons klinkt hard gegil van de moeder en de oma van het slachtoffer, dat door merg en been gaat. Dit gegil was nog steeds te horen toen verdachte even later en slechts tientallen meters verderop, in beeld van de beveiligingscamera uit zijn auto stapte.
Uit het letsel van het slachtoffer en de schade aan de auto van verdachte blijkt dat het slachtoffer zich ten tijde van de aanrijding bevond op een positie tussen recht voor de auto en rechts van de auto van verdachte. Rechtsvoor op de motorkap van de auto is DNA van het slachtoffer en een vezel van de muts van het slachtoffer aangetroffen.
Op grond van het voorgaande is het niet aannemelijk dat verdachte niets van de aanrijding van het slachtoffer heeft gemerkt. Er kan worden bewezen dat verdachte wist, in de vorm van voorwaardelijk opzet, dat hij bij een aanrijding betrokken was geweest, en dat bij deze aanrijding iemand letsel had opgelopen en in hulpeloze toestand was achtergebleven, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van 6 maanden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, vanwege het ontbreken van voldoende bewijs. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben zij onder meer het volgende naar voren gebracht.
Verdachte zat in een rijdende en afgesloten auto ten tijde van de aanrijding. Bovendien had hij de kachelventilator (blower) en de autoradio aan. Het is daardoor goed mogelijk dat hij de bons ten tijde van de aanrijding en het gegil daarna niet heeft gehoord.
Vanaf het moment dat verdachte uit zijn auto stapt tot het moment dat hij zijn huis binnengaat, is het op straat aanzienlijk stiller dan in de periode tussen de bons en het verlaten van de auto. De geluiden die verdachte toen hij was uitgestapt wel kon horen, zijn niet te plaatsen en hebben geen duidelijke connectie met een ongeval.
Het slachtoffer heeft door de aanrijding een gebroken scheenbeen, een gebroken heup en gebroken liezen opgelopen. Dit maakt duidelijk waar de impact van de auto op het slachtoffer het grootst was: aan de onderzijde van de auto. In een relatief zware auto is een dergelijke impact niet altijd voelbaar en merkbaar. Ook de zeer beperkte schade aan de auto maakt het aannemelijk dat verdachte niets van de aanrijding heeft gemerkt.
De politie trekt op basis van een reconstructie de conclusie dat verdachte het slachtoffer vóór de aanrijding heeft kunnen zien. Aan deze reconstructie kleeft echter een aantal gebreken. Zo is de pop, die in de reconstructie het slachtoffer representeert, rechtop en in stilstand voor de auto van verdachte geposeerd, terwijl het aannemelijk is dat het slachtoffer van achter een geparkeerde auto plotseling en met snelheid de weg op is gerend, zich daarbij kleiner makend.
De verklaring van verdachte dat hij niets heeft gemerkt van de aanrijding is dan ook aannemelijk, waardoor vrijspraak dient te volgen, aldus de raadslieden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde vanwege onvoldoende bewijs. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier, waaronder audiovisuele opnamen van de beveiligingscamera in de carport van de buurman van verdachte, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 2 december 2023 omstreeks 19.42 uur heeft verdachte in de [straat] te [woonplaats] met zijn auto [slachtoffer] , een 4-jarige jongen, aangereden. Bij deze aanrijding is een duidelijke bons te horen geweest, en vlak na deze bons is hard gegild door de moeder en de oma van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door de aanrijding een gebroken scheenbeen, een gebroken heup en gebroken liezen opgelopen.
Verdachte is 7 seconden na deze aanrijding, enkele tientallen meters verderop, direct vanaf de [straat] linksaf de carport van zijn woning ingereden.
Verdachte heeft 24 seconden na de aanrijding zijn auto verlaten, en 41 seconden na de aanrijding zijn huis betreden. Gedurende deze 17 seconden is vanuit de [straat] nog enig gegil te horen.
Bij forensisch onderzoek aan de auto van verdachte is rechtsvoor op de motorkap een kleine deuk aangetroffen, met daaronder een verstoring in het vuil op de motorkap. In deze verstoring wordt DNA van het slachtoffer aangetroffen, en een vezel die hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van de muts van het slachtoffer. Verder zijn op de rechterkoplamp en de vlak daaronder gelegen bumper verstoringen in het vuil en vier vegen aangetroffen.
Verdachte heeft consequent verklaard niets van de aanrijding te hebben gemerkt.
4.3.2
Wist verdachte van de aanrijding?
Om ondanks de ontkenning van verdachte zijn wetenschap van de aanrijding bewezen te kunnen verklaren, dient uit de feiten en omstandigheden rond de aanrijding te kunnen worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wel degelijk iets heeft gemerkt van deze aanrijding.
De rechtbank komt niet tot deze conclusie, op grond van het volgende.
Ten eerste acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in zijn afgesloten auto met de kachelventilator en de radio aan, de bons en het gegil ofwel niet heeft gehoord, ofwel daaraan niet de conclusie heeft verbonden dat hij betrokken was bij een aanrijding, omdat hij het geluid gedempt heeft waargenomen.
De geluiden die even later te horen zijn, vanaf het moment dat verdachte zijn auto verlaat tot het moment dat hij zijn huisdeur binnengaat, zijn niet zodanig dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat deze geluiden verband hielden met een ongeval waarbij hij kort daarvoor was betrokken.
Ten tweede acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in het donker in een straat met veel geparkeerde auto’s, een vierjarig kind, dat mogelijk van achter een geparkeerde auto plotseling vlak voor de auto van verdachte de straat op is gerend, niet heeft gezien.
De politie trekt de conclusie dat het slachtoffer vóór de aanrijding zichtbaar is geweest voor verdachte, op basis van een reconstructie van het ongeval met een pop van dezelfde lengte als het slachtoffer. De pop draag dezelfde (donker)blauwe jas, sjaal en muts als het slachtoffer. Op de foto van de reconstructie is te zien dat de pop overeind wordt gehouden doormiddel van hulpmiddelen, waarbij de capuchon van de jas van het slachtoffer binnenstebuiten is gekeerd. [1] Omdat de binnenkant van de capuchon een feloranje kleur heeft, is deze relatief zichtbaar ten opzichte van de overige, blauwe kleding. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten dat het slachtoffer zijn capuchon dusdanig zichtbaar droeg. Verder valt op dat in deze reconstructie de pop rechtop in stilstand voor de auto van verdachte is gezet. Het dossier sluit echter allerminst uit dat het slachtoffer van achter een geparkeerde auto plotseling de straat op is gerend, en zodoende slechter zichtbaar is geweest dan uit de reconstructie zou blijken. De officier van justitie heeft de zichtbaarheid van het slachtoffer voor verdachte vóór de aanrijding ook niet in zijn bewijsredenering betrokken.
Rechtsvoor op de motorkap van de auto van verdachte is DNA van het slachtoffer en een vezel van zijn muts aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het hoofd van het slachtoffer op enig moment contact heeft gemaakt met de motorkap van verdachte. De mogelijk korte duur van dit contact en het verminderde zicht door het ontbreken van daglicht maken echter dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte dit contact heeft gezien of had behoren te zien.
Ten derde acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte de aanrijding met het slachtoffer niet heeft gevoeld. Op grond van de schade aan de auto, het op de auto aangetroffen DNA van het slachtoffer, de aangetroffen vezel van zijn muts en zijn letsel, concludeert de rechtbank dat het slachtoffer rechtsvoor op de motorkap en aan de rechteronderzijde van de auto contact met de auto van verdachte heeft gemaakt. Mede omdat het slachtoffer een kind van vier jaar oud was en de auto van verdachte een gemiddeld grote en zware auto betreft, kan hier niet de conclusie uit worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanrijding van het slachtoffer heeft gevoeld.
Dit volgt ook niet uit het schadebeeld aan de auto. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er sprake is van zeer geringe schade aan de auto, te weten een kleine deuk in de motorkap en enige verstoringen van het vuil op de motorkap en bij de rechterkoplamp. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen, dat de kleine deuk in de motorkap van de auto het gevolg is geweest van de betreffende aanrijding, omdat verdachte heeft verklaard dat deze deuk al vóór het ongeval in de motorkap zat en de resultaten van het forensisch onderzoek deze verklaring niet ontkrachten. Het DNA en de blauwe vezel uit de muts van het slachtoffer zijn immers niet in deze deuk, maar op enige afstand van deze deuk op de motorkap aangetroffen.
Ten slotte acht de rechtbank het feit dat verdachte na de aanrijding niet is gevlucht, maar enkele tientallen meters verderop, in het zicht van de omstanders van het ongeval, gewoontegetrouw de carport van zijn woning is ingereden, een indicatie dat verdachte inderdaad niets van de aanrijding heeft gemerkt.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het verlaten van de plaats van de aanrijding, terwijl hij wist dat hij bij deze aanrijding betrokken was geweest.
4.3.3
Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij betrokken was bij de aanrijding?
De volgende vraag is of verdachte onder deze omstandigheden had moeten vermoeden dat hij bij de aanrijding betrokken was geweest. Bij de beantwoording van deze vraag komt het erop aan of verdachte hierin is tekortgeschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon onder vergelijkbare omstandigheden.
De rechtbank acht het, onder verwijzing naar de onder 4.3.2 genoemde argumenten, voorstelbaar dat ook een gemiddelde andere automobilist onder de gegeven omstandigheden niet had bemerkt dat hij of zij betrokken was geweest bij een aanrijding.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte ook zal vrijspreken van het verlaten van de plaats van de aanrijding, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij bij deze aanrijding betrokken was geweest.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Westerink, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [woonplaats] op/aan [straat] , op of omstreeks 2 december 2023 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
(art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Zie pagina 101 en 102 van het dossier.