4.3.1Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier, waaronder audiovisuele opnamen van de beveiligingscamera in de carport van de buurman van verdachte, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 2 december 2023 omstreeks 19.42 uur heeft verdachte in de [straat] te [woonplaats] met zijn auto [slachtoffer] , een 4-jarige jongen, aangereden. Bij deze aanrijding is een duidelijke bons te horen geweest, en vlak na deze bons is hard gegild door de moeder en de oma van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door de aanrijding een gebroken scheenbeen, een gebroken heup en gebroken liezen opgelopen.
Verdachte is 7 seconden na deze aanrijding, enkele tientallen meters verderop, direct vanaf de [straat] linksaf de carport van zijn woning ingereden.
Verdachte heeft 24 seconden na de aanrijding zijn auto verlaten, en 41 seconden na de aanrijding zijn huis betreden. Gedurende deze 17 seconden is vanuit de [straat] nog enig gegil te horen.
Bij forensisch onderzoek aan de auto van verdachte is rechtsvoor op de motorkap een kleine deuk aangetroffen, met daaronder een verstoring in het vuil op de motorkap. In deze verstoring wordt DNA van het slachtoffer aangetroffen, en een vezel die hoogstwaarschijnlijk afkomstig is van de muts van het slachtoffer. Verder zijn op de rechterkoplamp en de vlak daaronder gelegen bumper verstoringen in het vuil en vier vegen aangetroffen.
Verdachte heeft consequent verklaard niets van de aanrijding te hebben gemerkt.
4.3.2Wist verdachte van de aanrijding?
Om ondanks de ontkenning van verdachte zijn wetenschap van de aanrijding bewezen te kunnen verklaren, dient uit de feiten en omstandigheden rond de aanrijding te kunnen worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wel degelijk iets heeft gemerkt van deze aanrijding.
De rechtbank komt niet tot deze conclusie, op grond van het volgende.
Ten eerste acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in zijn afgesloten auto met de kachelventilator en de radio aan, de bons en het gegil ofwel niet heeft gehoord, ofwel daaraan niet de conclusie heeft verbonden dat hij betrokken was bij een aanrijding, omdat hij het geluid gedempt heeft waargenomen.
De geluiden die even later te horen zijn, vanaf het moment dat verdachte zijn auto verlaat tot het moment dat hij zijn huisdeur binnengaat, zijn niet zodanig dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat deze geluiden verband hielden met een ongeval waarbij hij kort daarvoor was betrokken.
Ten tweede acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte, in het donker in een straat met veel geparkeerde auto’s, een vierjarig kind, dat mogelijk van achter een geparkeerde auto plotseling vlak voor de auto van verdachte de straat op is gerend, niet heeft gezien.
De politie trekt de conclusie dat het slachtoffer vóór de aanrijding zichtbaar is geweest voor verdachte, op basis van een reconstructie van het ongeval met een pop van dezelfde lengte als het slachtoffer. De pop draag dezelfde (donker)blauwe jas, sjaal en muts als het slachtoffer. Op de foto van de reconstructie is te zien dat de pop overeind wordt gehouden doormiddel van hulpmiddelen, waarbij de capuchon van de jas van het slachtoffer binnenstebuiten is gekeerd.Omdat de binnenkant van de capuchon een feloranje kleur heeft, is deze relatief zichtbaar ten opzichte van de overige, blauwe kleding. Het dossier biedt echter geen aanknopingspunten dat het slachtoffer zijn capuchon dusdanig zichtbaar droeg. Verder valt op dat in deze reconstructie de pop rechtop in stilstand voor de auto van verdachte is gezet. Het dossier sluit echter allerminst uit dat het slachtoffer van achter een geparkeerde auto plotseling de straat op is gerend, en zodoende slechter zichtbaar is geweest dan uit de reconstructie zou blijken. De officier van justitie heeft de zichtbaarheid van het slachtoffer voor verdachte vóór de aanrijding ook niet in zijn bewijsredenering betrokken.
Rechtsvoor op de motorkap van de auto van verdachte is DNA van het slachtoffer en een vezel van zijn muts aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat het hoofd van het slachtoffer op enig moment contact heeft gemaakt met de motorkap van verdachte. De mogelijk korte duur van dit contact en het verminderde zicht door het ontbreken van daglicht maken echter dat hieruit niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte dit contact heeft gezien of had behoren te zien.
Ten derde acht de rechtbank het mogelijk dat verdachte de aanrijding met het slachtoffer niet heeft gevoeld. Op grond van de schade aan de auto, het op de auto aangetroffen DNA van het slachtoffer, de aangetroffen vezel van zijn muts en zijn letsel, concludeert de rechtbank dat het slachtoffer rechtsvoor op de motorkap en aan de rechteronderzijde van de auto contact met de auto van verdachte heeft gemaakt. Mede omdat het slachtoffer een kind van vier jaar oud was en de auto van verdachte een gemiddeld grote en zware auto betreft, kan hier niet de conclusie uit worden getrokken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanrijding van het slachtoffer heeft gevoeld.
Dit volgt ook niet uit het schadebeeld aan de auto. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat er sprake is van zeer geringe schade aan de auto, te weten een kleine deuk in de motorkap en enige verstoringen van het vuil op de motorkap en bij de rechterkoplamp. De rechtbank kan niet met voldoende zekerheid vaststellen, dat de kleine deuk in de motorkap van de auto het gevolg is geweest van de betreffende aanrijding, omdat verdachte heeft verklaard dat deze deuk al vóór het ongeval in de motorkap zat en de resultaten van het forensisch onderzoek deze verklaring niet ontkrachten. Het DNA en de blauwe vezel uit de muts van het slachtoffer zijn immers niet in deze deuk, maar op enige afstand van deze deuk op de motorkap aangetroffen.
Ten slotte acht de rechtbank het feit dat verdachte na de aanrijding niet is gevlucht, maar enkele tientallen meters verderop, in het zicht van de omstanders van het ongeval, gewoontegetrouw de carport van zijn woning is ingereden, een indicatie dat verdachte inderdaad niets van de aanrijding heeft gemerkt.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het verlaten van de plaats van de aanrijding, terwijl hij wist dat hij bij deze aanrijding betrokken was geweest.
4.3.3Had verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat hij betrokken was bij de aanrijding?
De volgende vraag is of verdachte onder deze omstandigheden had moeten vermoeden dat hij bij de aanrijding betrokken was geweest. Bij de beantwoording van deze vraag komt het erop aan of verdachte hierin is tekortgeschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon onder vergelijkbare omstandigheden.
De rechtbank acht het, onder verwijzing naar de onder 4.3.2 genoemde argumenten, voorstelbaar dat ook een gemiddelde andere automobilist onder de gegeven omstandigheden niet had bemerkt dat hij of zij betrokken was geweest bij een aanrijding.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte ook zal vrijspreken van het verlaten van de plaats van de aanrijding, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat hij bij deze aanrijding betrokken was geweest.