In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], en gedaagde, [gedaagde] B.V., over de provisie die aan eiser toekomt voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 31 juli 2024 geoordeeld dat eiser recht heeft op provisie en heeft gedaagde bevolen om relevante facturen te overleggen. Gedaagde heeft vervolgens een omzet van € 6.525,00 exclusief btw gerapporteerd voor de periode van 15 juli 2020 tot 3 maart 2023, waaruit een provisie van € 1.310,00 exclusief btw voortvloeit. Eiser heeft al een deel van deze provisie ontvangen, maar vordert nog een bedrag van € 268,75. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde dit bedrag aan eiser moet betalen, evenals de wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2022.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen tot het wettelijke tarief van € 40,31. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van gedaagde, omdat deze niet voldoende inzage heeft gegeven in de relevante facturen, wat heeft geleid tot deze procedure. De totale proceskosten zijn begroot op € 527,22. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.P.P. Hoekstra op 11 december 2024.