ECLI:NL:RBMNE:2024:6619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
10933055
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over provisie in bemiddelingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een geschil tussen eiser, H.O.D.N. [handelsnaam], en gedaagde, [gedaagde] B.V., over de provisie die aan eiser toekomt voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 31 juli 2024 geoordeeld dat eiser recht heeft op provisie en heeft gedaagde bevolen om relevante facturen te overleggen. Gedaagde heeft vervolgens een omzet van € 6.525,00 exclusief btw gerapporteerd voor de periode van 15 juli 2020 tot 3 maart 2023, waaruit een provisie van € 1.310,00 exclusief btw voortvloeit. Eiser heeft al een deel van deze provisie ontvangen, maar vordert nog een bedrag van € 268,75. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde dit bedrag aan eiser moet betalen, evenals de wettelijke handelsrente vanaf 14 december 2022.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen tot het wettelijke tarief van € 40,31. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van gedaagde, omdat deze niet voldoende inzage heeft gegeven in de relevante facturen, wat heeft geleid tot deze procedure. De totale proceskosten zijn begroot op € 527,22. Het vonnis is uitgesproken door mr. R.P.P. Hoekstra op 11 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 10933055 \ LC EXPL 24-494
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: D. Hilten, werkzaam bij Juristu Incasso Juristen B.V.,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.M.A. Al Kadiri.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024;
- de akte van [gedaagde] met producties;
- de antwoordakte van [eiser] met producties;
- de akte uitlating producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 31 juli 2024 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [eiser] recht heeft op provisie voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. In dat kader is [gedaagde] bevolen om facturen te overleggen en zich uit te laten over de provisie waar [eiser] recht op heeft. [eiser] is daarna in de gelegenheid gesteld om te reageren.
Beperking tot [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer]
2.2.
In haar akte na tussenvonnis heeft [gedaagde] allereerst opgemerkt dat [zorginstelling] over twaalf vestigingen beschikt. Eén van die vestigingen is [zorginstelling] locatie [locatie] . Iedere vestiging, dus ook [zorginstelling] locatie [locatie] , is onderverdeeld in groepen die worden aangeduid met een nummer. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] alleen recht op provisie over de omzet die is gerealiseerd bij [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer] , omdat [eiser] [gedaagde] alleen in contact heeft gebracht met de manager van deze groep.
2.3.
Of dit klopt, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. In het tussenvonnis is geoordeeld dat [eiser] alleen provisie vordert in verband met de omzet die bij [zorginstelling] locatie [locatie] is gerealiseerd, zodat deze procedure zich (in ieder geval) tot die locatie beperkt. [eiser] bij heeft de mondelinge behandeling echter niet alleen verklaard dat zijn vordering (schatting) is gebaseerd op de omzet bij [zorginstelling] locatie [locatie] , maar ook dat die vordering is gebaseerd op de omzet binnen groep [nummer] van deze vestiging. Dat betekent dat deze procedure zich niet alleen beperkt tot [zorginstelling] locatie [locatie] , maar ook tot groep [nummer] binnen deze vestiging.
2.4.
Bij zijn antwoordakte heeft [eiser] twee (vrijwel identieke) schriftelijke verklaringen overgelegd van [A] en [B] . Daarin wordt verklaard dat tussen [eiser] en [gedaagde] is afgesproken dat de bemiddeling door [eiser] niet beperkt zou zijn tot [zorginstelling] locatie [locatie] , maar zou gelden voor alle afdelingen (vestigingen) van [zorginstelling] . De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Zoals gezegd beperkt deze procedure zich tot de omzet gerealiseerd bij [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer] . De vraag of [eiser] ook succesvol heeft bemiddeld bij andere vestigingen en/of groepen van [zorginstelling] gaat het bestek van deze procedure te buiten.
2.5.
Uit de verklaring van [A] volgt nog dat het provisiepercentage per november 2021 naar 40% zou zijn verhoogd. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat ervan moet worden uitgegaan dat het percentage per 1 februari 2022 is verhoogd, zodat de kantonrechter hieraan voorbijgaat.
De omzet bij [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer] en de provisie
2.6.
Voor het vaststellen van de bij [zorginstelling] locatie [locatie] (groep [nummer] ) gerealiseerde omzet heeft de kantonrechter geoordeeld dat het noodzakelijk is om inzage te krijgen in de door [gedaagde] aan [zorginstelling] locatie [locatie] in rekening gebrachte bedragen in verband met het gebruik van het platform. In het tussenvonnis is [gedaagde] daarom bevolen om de facturen die zij aan [zorginstelling] locatie [locatie] in dit kader heeft verzonden te overleggen, en wel over de periode 15 juli 2020 tot 3 maart 2023. Verder is [gedaagde] bevolen zich uit te laten over de volgens haar op grond van de facturen aan [eiser] toekomende provisie.
2.7.
In haar akte heeft [gedaagde] een aantal facturen overgelegd en gesteld dat zij in de periode 15 juli 2020 tot 3 maart 2023 een omzet van € 6.525,00 exclusief btw heeft gerealiseerd bij [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer] . Gelet op de in het tussenvonnis vastgestelde provisiepercentages heeft [eiser] volgens [gedaagde] recht op een provisie van
€ 1.310,00 exclusief btw. Omdat [gedaagde] al € 1.041,25 aan [eiser] heeft betaald, heeft [eiser] nog recht op € 268,75, aldus [gedaagde] .
2.8.
[eiser] heeft deze door [gedaagde] gestelde bij [zorginstelling] locatie [locatie] groep [nummer] gerealiseerde omzet niet betwist. Hetzelfde geldt voor de door [gedaagde] op basis van die omzet berekende provisie. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dit klopt. Dit betekent dat [eiser] nog recht heeft op betaling van € 268,75. [gedaagde] zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiser] te betalen.
Wettelijke rente
2.9.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 14 december 2022. Aan de wettelijke vereisten van artikel 6:119a BW is voldaan. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW vordert. [gedaagde] heeft de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke handelsrente niet betwist, zodat de kantonrechter de handelsrente zal toewijzen vanaf 14 december 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.10.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van € 1.002,79 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is en dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat [eiser] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van
artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is verder hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief omdat een deel van de vordering wordt afgewezen. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief exclusief btw, zijnde € 40,31.
De proceskosten
2.11.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de kantonrechter het volgende. Op grond van artikel 7 van de bemiddelingsovereenkomst was [gedaagde] verplicht om [eiser] inzage te verschaffen in de door [gedaagde] bij [zorginstelling] locatie [locatie] in rekening gebrachte bedragen in verband met het gebruik van het platform, inclusief alle stukken die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de provisie. Niet gebleken is dat [gedaagde] dit voorafgaand aan deze procedure (voldoende) heeft gedaan, ondanks herhaalde verzoeken van [eiser] . Slechts gebleken is dat [gedaagde] creditfacturen aan [eiser] zond, waarop de bij [zorginstelling] gerealiseerde omzet stond vermeld. Dit is niet voldoende. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om [eiser] inzage te verstrekken in de facturen die zij aan [zorginstelling] stuurde. Deze procedure had wellicht voorkomen had kunnen worden als [gedaagde] [eiser] deze inzage had verschaft en aan [eiser] het (in ieder geval volgens haar) nog verschuldigde bedrag aan provisie had betaald. Dit maakt dat de proceskosten van deze zaak voor rekening van [gedaagde] komen.
2.12.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
123,00
(1,5 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
527,22
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
  • € 268,75 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 december 2022 tot de voldoening;
  • € 40,31 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 527,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
45353