ECLI:NL:RBMNE:2024:6613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/16/555521 / HA ZA 23-303
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in het kader van uitlening van schoonmaakpersoneel

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van openstaande facturen van gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, in het kader van uitlening van schoonmaakpersoneel. Eiseres heeft vanaf september 2020 schoonmaakpersoneel aan gedaagde uitgeleend en stelt dat gedaagde een bedrag van € 103.239,10 onbetaald heeft gelaten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waarbij zij aansprakelijkheid van eiseres voor schade als gevolg van wanpresteren en onrechtmatig handelen betwist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde de openstaande facturen moet betalen, omdat de facturatie op basis van door gedaagde goedgekeurde urenlijsten heeft plaatsgevonden. Gedaagde heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van fouten in de facturen of dat eiseres tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres toegewezen en die van gedaagde afgewezen. Daarnaast is gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, evenals de proceskosten in zowel conventie als reconventie.

De uitspraak is gedaan op 6 november 2024, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde niet kan terugkomen op haar betalingsverplichtingen en dat de vorderingen in reconventie niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagde afgewezen en de kosten aan haar zijde begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/555521 / HA ZA 23-303
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. I. Langeveld te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
voormalig advocaat: mr. [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incidenten van 23 augustus 2023, en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 25 september 2024.
1.2.
De zaak stond eerder gepland voor mondelinge behandeling op 26 juni 2024. De (tweede) advocaat van [gedaagde] , mr. [A] , heeft zich twee weken hiervoor onttrokken en heeft de rechtbank laten weten dat hij zijn contactpersoon bij [gedaagde] , de heer [B] , hierover heeft geïnformeerd. Daarover ontstond vlak voor de zitting van 26 juni 2024 twijfel aangezien er niemand was verschenen namens [gedaagde] . Daarop heeft de griffier telefonisch contact gezocht met [gedaagde] ,. De heer [B] stelde in dat gesprek niet op de hoogte te zijn van de datum van de mondelinge behandeling en graag aanwezig te willen zijn bij de zitting. De behandelend rechter heeft zich daarom genoodzaakt gezien de zitting uit te stellen. en de zaak naar de rol van 10 juli 2024 te verwijzen om [gedaagde] de gelegenheid te geven een nieuwe advocaat te stellen. Dit is bij e-mail bevestigd aan de heer [B] . Op de rol van 10 juli 2024 heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld. De heer [B] gaf vervolgens telefonisch aan de betreffende mail niet te hebben ontvangen.
1.3.
Gelet op deze gang van zaken is de indirect bestuurder van [gedaagde] , de heer [C] , per aangetekende post op de hoogte gebracht van het feit dat de zaak (opnieuw) naar de rol is verwezen voor het stellen van een nieuwe advocaat. De rechtbank heeft op de rol van 31 juli 2024 wederom niets van [gedaagde] vernomen en heeft vervolgens een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling bepaald. Hoewel [gedaagde] ook hierover is geïnformeerd, is er namens haar niemand op de zitting van 25 september 2024 verschenen.
1.4.
Op de zitting waren de heer [D] , bestuurder van [eiseres] en mr. Langeveld aanwezig. Aan het eind van de zitting is bepaald dat er vandaag een vonnis zal worden uitgesproken. Omdat [gedaagde] wel een conclusie van antwoord heeft ingediend, is dit een vonnis op tegenspraak.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen houden zich bezig met het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden. Vanaf september 2020 heeft [eiseres] schoonmaakpersoneel aan [gedaagde] uitgeleend. [eiseres] stelt dat [gedaagde] van haar facturen € 103.239,10 onbetaald heeft gelaten en vordert dit bedrag, vermeerderd met kosten. [gedaagde] voert verweer en vordert in reconventie een verklaring voor recht dat [eiseres] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het wanpresteren dan wel onrechtmatig handelen door [eiseres] , welke schade in een schadestaatprocedure moet worden vastgesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] toe en die van [gedaagde] af.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

[gedaagde] moet de openstaande facturen van € 103.239,10 betalen

3.1.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] de openstaande facturen moet betalen. Op basis van de gesloten overeenkomst zijn de schoonmakers van [eiseres] bij klanten van [gedaagde] ingezet. [gedaagde] deed telefonisch of per e-mail een aanvraag, waarop [eiseres] reageerde met de naam, het telefoonnummer, de werkdagen en werkuren van de uit te lenen schoonmaker. De schoonmaker meldde zich op de schoonmaaklocatie, waar hij werd opgevangen door een medewerker van [gedaagde] . Naderhand stuurde [gedaagde] , zo stelt [eiseres] , een urenlijst naar [eiseres] , waarop stond welke schoonmaker van [eiseres] op welke locatie voor hoeveel uren was ingezet. [eiseres] heeft een aantal van deze urenlijsten overgelegd (productie 12 bij de dagvaarding). Op basis hiervan stelde [eiseres] de factuur op.
3.2.
[gedaagde] betwist de hoogte van de facturen in verband met ‘aantoonbare onjuistheden’. Zo wijst zij bijvoorbeeld op het feit dat de heer [E] , als wordt uitgegaan van de door [eiseres] in rekening gebrachte werkzaamheden, op één dag in totaal 30,15 uren zou hebben gewerkt. De rechtbank is echter van oordeel dat eventuele fouten in de facturen, gelet op de werkwijze van partijen, voor rekening en risico van [gedaagde] komen. Facturatie door [eiseres] vond namelijk plaats op basis van de door [gedaagde] aangeleverde en geaccordeerde urenlijsten. Dat volgt ook uit de bij de dagvaarding overgelegde e-mail van [gedaagde] aan [eiseres] (productie 5, pagina 5):
“Factuurbijlage wordt uiterlijk dinsdagochtend aangeleverd door [gedaagde] . Factuur incl. bijlage van de afgelopen week uiterlijk donderdag mailen naar [e-mailadres] ”
3.3.
[eiseres] heeft in haar conclusie van antwoord in reconventie uitgelegd dat met ‘factuurbijlage’ de door [gedaagde] geaccordeerde urenlijst wordt bedoeld. [gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd, hoewel zij hiertoe wel de mogelijkheid had, zodat de rechtbank daar ook van uit gaat.
3.4.
[gedaagde] heeft deze werkwijze onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij voert weliswaar aan dat facturatie plaatsvond na verificatie van de uitgevoerde werkzaamheden door [eiseres] , maar niet is komen vast te staan dat [eiseres] voor controle van die werkzaamheden en dus de urenlijsten verantwoordelijk was. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat de door haar overgelegde (en niet door [eiseres] ondertekende) overeenkomst – waaruit die verantwoordelijkheid van [eiseres] zou blijken – tussen partijen van toepassing is. [gedaagde] heeft niet aangevoerd met wie van [eiseres] , wanneer en op welke wijze de afspraken zijn gemaakt, terwijl [eiseres] ter zitting nogmaals gemotiveerd heeft betwist dat de overgelegde overeenkomst tussen partijen van toepassing is. [eiseres] heeft, zo heeft zij ook ter zitting toegelicht, enkel de arbeidskrachten aan [gedaagde] geleverd en niet de afspraak gemaakt dat zij dat werk ook diende te controleren. [gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd, hoewel zij hiertoe wel de mogelijkheid had.
3.5.
Het standpunt van [gedaagde] dat haar betalingsverplichting vervalt, omdat – als wordt uitgegaan van de juistheid van de facturen – door [eiseres] in strijd is gehandeld met de Arbeidstijdenwet, kan de rechtbank niet volgen. Waarom dit zo zou zijn heeft [gedaagde] verder ook niet onderbouwd. Dit betekent dat [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 103.239,10 moet betalen. Dat is alleen anders als één van de verweren van [gedaagde] slaagt, maar dat is niet het geval. Dat zal hierna worden uitgelegd.
[gedaagde] kan zich niet beroepen op opschorting en/of verrekening
3.6.
[gedaagde] doet een beroep op opschorting en/of verrekening in verband met de gestelde onbehoorlijke nakoming door [eiseres] . [gedaagde] stelt allereerst dat [eiseres] de werkzaamheden voor de opdrachtgevers [opdrachtgever 1] , [opdrachtgever 2] , [opdrachtgever 3] en [opdrachtgever 4] , [opdrachtgever 5] , [opdrachtgever 6] en [opdrachtgever 7] niet – in ieder geval niet op voorgeschreven wijze – heeft uitgevoerd (verwijt 1). Zij heeft enkel de gestelde tekortkoming van de werkzaamheden bij de [opdrachtgever 1] onderbouwd. Hier zouden verschillende door [eiseres] uitgeleende krachten niet zijn komen opdagen, maar dit kan niet (meer) geverifieerd worden. Als onweersproken staat namelijk vast dat de [opdrachtgever 1] verschillende schoonmaakbedrijven heeft ingeschakeld en dat er dus arbeidskrachten van verschillende partijen bij de [opdrachtgever 1] werkzaam waren. Om die reden kan niet meer worden nagegaan of het gaat om de arbeidskrachten van [eiseres] of niet. Bovendien heeft [eiseres] gemotiveerd betwist dat haar arbeidskrachten op de genoemde tijden en locaties van het door [gedaagde] overgelegde schema hebben gewerkt (productie 9 bij de conclusie van antwoord). [gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd, hoewel zij hiertoe wel de mogelijkheid had. [gedaagde] heeft hiermee onvoldoende onderbouwd dat voor zover al sprake is geweest van een tekortkoming, deze tekortkoming aan [eiseres] toe te rekenen is.
3.7.
Ten aanzien van verwijt 1 staat de toerekenbare tekortkoming dus niet vast. Dit betekent dat [gedaagde] geen beroep op opschorting kan doen en ook haar vordering niet kan verrekenen. [gedaagde] heeft immers geen tegenvordering op [eiseres] , terwijl deze voor verrekening wel nodig is (artikel 6:127 BW).
3.8.
[gedaagde] stelt daarnaast dat [eiseres] verplicht is om uitsluitend medewerkers in te zetten die beschikken over adequate verblijfs- en werkvergunningen. Bovendien moet [eiseres] ervoor zorgen dat voor deze medewerkers tijdig de verschuldigde belastingen worden betaald. Dat heeft [eiseres] volgens de [gedaagde] allebei niet gedaan (verwijt 2). Volgens [gedaagde] loopt zij het risico op boetes van de Arbeidsinspectie en is [eiseres] hier aansprakelijk voor. De rechtbank oordeelt echter dat een tekortkoming aan de kant van [eiseres] niet is komen vast te staan.
3.9.
[eiseres] heeft dit namelijk gemotiveerd betwist. Zo heeft zij verschillende verklaringen van de belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat zij aan haar wettelijke verplichtingen voldoet (productie 17 bij haar conclusie van antwoord in incident). Uit deze productie volgt eveneens dat [eiseres] voldoet aan de gestelde eisen voor het SNA-Keurmerk (keurmerk voor ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen). [gedaagde] heeft haar stelling niet nader onderbouwd, hoewel zij hiertoe wel de mogelijkheid had. Nu de tekortkoming ten aanzien van verwijt 2 niet is komen vast te staan, komt [gedaagde] ook voor dit verwijt geen beroep op opschorting dan wel verrekening toe.
3.10.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op dit moment ook geen sprake is van schade. [gedaagde] stelt wel dat de boetes van de Arbeidsinspectie kunnen oplopen tot € 8.000,- per illegaal tewerkgestelde medewerker, maar zij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat deze boetes ook daadwerkelijk zijn of zullen worden opgelegd, laat staan dat dit is komen vast te staan. Ook hierom faalt het beroep van [gedaagde] op verrekening.
3.11.
Het voorgaande betekent dat ook dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
3.12.
[eiseres] maakt aanspraak op de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over de verschuldigde hoofdsom van € 103.239,10 vanaf februari 2022. De tussen partijen gesloten overeenkomst is aan te merken als een handelsovereenkomst. In alle facturen is een uiterste betaaltermijn opgenomen. De wettelijke handelsrente gaat telkens lopen op de dag na de uiterste betaaltermijn en dus niet, zoals [eiseres] vordert, vanaf februari 2022. De rechtbank wijst de wettelijke handelsrente toe over:
  • € 5.227,79, vanaf de vervaldatum van de factuur (04-03-22), met factuurnummer 22050, waarbij de deelbetaling van € 3.976,24 op 21-04-22 eerst op de reeds verschenen wettelijke handelsrente in mindering wordt gebracht,
  • € 2.150,80, vanaf de vervaldatum van de factuur (05-12-22), met factuurnummer 221091,
  • € 9.979,84, vanaf de vervaldatum van de factuur (13-07-22), met factuurnummer 22447, waarbij de deelbetaling van € 4.445,50 op 02-08-22 eerst op de reeds verschenen wettelijke handelsrente in mindering wordt gebracht,
  • € 11.070,42, vanaf de vervaldatum van de factuur (20-07-22), met factuurnummer 22466,
  • € 8.085,15, vanaf de vervaldatum van de factuur (22-07-22), met factuurnummer 22519,
  • € 5.686,80, vanaf de vervaldatum van de factuur (22-07-22), met factuurnummer 22521,
  • € 7.515,83, vanaf de vervaldatum van de factuur (22-07-22), met factuurnummer 22523,
  • € 7.661,80, vanaf de vervaldatum van de factuur, (03-08-22), met factuurnummer 22544,
  • € 5.741,39, vanaf de vervaldatum van de factuur (19-09-22), met factuurnummer 22632,
  • € 6.608,91, vanaf de vervaldatum van de factuur (26-08-22), met factuurnummer 22663,
  • € 5.480,63, vanaf de vervaldatum van de factuur (26-08-22), met factuurnummer 22666,
  • € 4.822,38, vanaf de vervaldatum van de factuur (31-08-22), met factuurnummer 22686,
  • € 4.888,08, vanaf de vervaldatum van de factuur (09-09-22), met factuurnummer 22729,
  • € 498,23, vanaf de vervaldatum van de factuur (09-09-22), met factuurnummer 22730,
  • € 5.739,71, vanaf de vervaldatum van de factuur (16-09-22), met factuurnummer 22771,
  • € 5.345,51, vanaf de vervaldatum van de factuur (25-09-22), met factuurnummer 22804,
  • € 4.258,45, vanaf de vervaldatum van de factuur (25-09-22), met factuurnummer 22805,
  • € 3.385,46, vanaf de vervaldatum van de factuur (28-09-22), met factuurnummer 22854,
  • € 3.834,41, vanaf de vervaldatum van de factuur (28-09-22), met factuurnummer 22857,
  • € 3.679,25, vanaf de vervaldatum van de factuur (29-09-22), met factuurnummer 22869,
In alle gevallen tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.13.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiseres] heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft dit betwist. Zij stelt dat er alleen in het kader van de eerder gevoerde kortgedingprocedure (en niet in de bodemzaak) inspanningen door [eiseres] zijn verricht en dat zij geen ingebrekestelling heeft ontvangen, maar de rechtbank gaat hier niet in mee.
3.14.
[eiseres] heeft, in het kader van voldoening buiten rechte, in ieder geval op 22 september 2022 een brief aan [gedaagde] gestuurd met het verzoek om binnen vijf dagen na ontvangst van de brief de openstaande facturen te voldoen (productie 9 bij de dagvaarding). Bij een niet-consument als schuldenaar bestaat er geen verplichting tot het versturen van een 14-dagen brief. [gedaagde] heeft met het versturen van de brief buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. In de kortgedingprocedure zijn deze kosten bovendien nog niet vergoed. Het gevorderde bedrag van € 1.805,00 aan buitengerechtelijke incassokosten is lager dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal dus worden toegewezen.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
3.15.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het conservatoire derdenbeslag. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op:
- verschotten € 1.284,75
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.929,00 (1 punt × tarief € 1.929,00)
Totaal € 3.889,75
[gedaagde] moet de proceskosten in conventie betalen
3.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 109,44
- griffierecht € 5.061,00
- salaris advocaat €
3.858,00(2 punten × tarief € 1.929,00)
Totaal € 9.028,44
[gedaagde] moet de proceskosten in reconventie betalen
3.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.929,00 (2 punten x 0,5 x tarief € 1.929,00).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 103.239,10, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van de vervaldatum van de betreffende factuur tot de dag van volledige betaling (zie 3.12),
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.805,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.889,75 aan beslagkosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 9.028,44,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
4.6.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.929,00,
4.9.
verklaart onderdeel 4.8 uitvoerbaar bij voorraad.
in conventie en reconventie
4.10.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 278,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024. [1]

Voetnoten

1.EB5791