ECLI:NL:RBMNE:2024:6610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
11158325 \ UC EXPL 24-4079
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van studiekostenovereenkomst in verband met verplichting tot kosteloze opleiding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst studiekosten mocht inhouden op de eindafrekening van [eiser]. De kantonrechter oordeelde dat de studiekostenovereenkomst nietig is, omdat de cao die op de arbeidsovereenkomst van toepassing was, de werkgever verplicht om de kosten van een verplichte opleiding te betalen. De zaak begon toen [eiser] in dienst trad als aspirant beveiligingsbeambte en een studiekostenovereenkomst tekende voor een opleiding die hij niet binnen de gestelde termijn had afgerond. [gedaagde] hield vervolgens een bedrag van € 2.175 in op de eindafrekening van [eiser], wat leidde tot de rechtszaak.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao, specifiek artikel 55, bepaalt dat de werkgever de kosten van verplichte opleidingen moet betalen. Aangezien de opleiding tot beveiliger als verplicht werd beschouwd, was de studiekostenovereenkomst in strijd met deze cao-bepaling en dus nietig. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat het beroep van [gedaagde] op redelijkheid en billijkheid niet opging, omdat er geen bewijs was dat [eiser] onvoldoende inspanning had geleverd om de opleiding te voltooien. De vordering van [eiser] tot nietigverklaring van de studiekostenovereenkomst en teruggave van de ingehouden studiekosten werd toegewezen, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11158325 UC EXPL 24-4079 JH/1050
Vonnis van 4 december 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.M.S. Meinhardt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met 13 producties en de conclusie van antwoord met 19 producties. [eiser] heeft daarna schriftelijk gereageerd op de conclusie van antwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 november 2024. [eiser] is verschenen, vergezeld door zijn vader. Namens [gedaagde] zijn verschenen de heren [A] (directeur), [B] (sales manager) en [C] (operationeel manager), bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van [gedaagde] heeft dit gedaan aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Kern van de zaak

Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] na het einde van de arbeidsovereenkomst op de eindafrekening van [eiser] studiekosten mocht inhouden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit niet mocht doen. De op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde cao verplicht [gedaagde] namelijk om de kosten van een verplichte opleiding te betalen. Daarvan is in dit geval sprake. De tussen partijen gesloten studiekostenovereenkomst is nietig.

3.Achtergrond van de zaak

3.1.
[eiser] is op 27 december 2022 in dienst getreden van [gedaagde] als aspirant beveiligingsbeambte, aanvankelijk voor de duur van twee maanden. De arbeidsovereenkomst is daarna verlengd tot 14 december 2023. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Particuliere Beveiliging (hierna te noemen: de cao) van toepassing verklaard.
3.2.
Om de functie van beveiligingsbeambte te mogen uitvoeren is volgens de wet een diploma beveiliger verplicht. Die verplichting geldt de eerste 12 maanden niet voor beveiligers in opleiding die van de Korpschef van Politie toestemming hebben gekregen (een groene pas) om beveiligingswerk te verrichten. Dat is bepaald in artikel 7 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en artikel 5 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.
3.3.
[eiser] beschikt niet over het diploma beveiliger. Gelet op de wettelijke opleidingseis en het verkrijgen van de tijdelijke groene pas zijn partijen daarom voorafgaand aan de indiensttreding van [eiser] overeengekomen dat [eiser] de opleiding ‘ [.] ’ zou gaan volgen bij opleidingsinstituut [opleidingsinstituut] . De kosten hiervoor bedroegen € 2.097 en zijn door [gedaagde] betaald. Partijen hebben op 14 november 2022 een studiekostenovereenkomst (Studieverklaring) gesloten waarin een terugbetalingsverplichting is opgenomen. In die overeenkomst is onder meer opgenomen dat [eiser] de studiekosten moet terugbetalen als hij de opleiding niet binnen een jaar met succes heeft afgerond. Als [eiser] de opleiding met succes zou afronden, zou hij bij [gedaagde] als gediplomeerd beveiliger mogen gaan werken.
3.4.
[eiser] heeft zich vervolgens ingeschreven bij het opleidingsinstituut [opleidingsinstituut] . [eiser] , [gedaagde] en [opleidingsinstituut] hebben op 14 december 2022 een BPV-overeenkomst (beroepspraktijkvorming) gesloten. [gedaagde] heeft vervolgens bij de Korpschef van Politie een tijdelijke groene pas voor [eiser] aangevraagd. Die pas is verleend tot 14 december 2023.
3.5.
[eiser] heeft de opleiding niet binnen een jaar met succes afgerond.
3.6.
[gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 10 november 2023 meegedeeld dat de arbeidsoverkomst op 14 december 2023 eindigt. [gedaagde] heeft toegelicht dat het vanwege het niet behalen van de opleiding tot beveiliger wettelijk niet is toegestaan om de arbeidsovereenkomst te verlengen. [gedaagde] heeft op de eindafrekening van [eiser] een bedrag van € 2.175 aan opleidingskosten ingehouden.
3.7.
[eiser] is het niet eens met de inhouding en stelt dat de opleiding een verplichte opleiding betrof die op grond van de wet en de cao kosteloos aan hem moest worden aangeboden. Hij vordert daarom in deze zaak nietigverklaring van de studiekostenovereenkomst en betaling door [gedaagde] van € 2.175, te vermeerderen met wettelijke rente en de kosten van de procedure.
3.8.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt allereerst dat er geen sprake is van wettelijk verplichte scholing die kosteloos aangeboden moest worden. De studiekostenovereenkomst is volgens haar geldig. Op basis van die overeenkomst mocht zij de studiekosten verrekenen.
[gedaagde] voert daarnaast aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als zij de studiekosten van [eiser] moet betalen. [eiser] heeft het volgens haar namelijk geheel aan zichzelf te wijten dat hij de opleiding niet heeft behaald. [gedaagde] heeft er alles aan gedaan om [eiser] dusdanig te faciliteren dat hij de opleiding tijdig met een diploma kon afronden.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter zal eerst beoordelen of er sprake is van een verplichte opleiding die door [gedaagde] kosteloos aan [eiser] had moeten worden aangeboden. Daarna zal worden ingegaan op de vraag of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] de studiekosten moet betalen.
Verplichte opleiding
4.2.
In de wet (artikel 7:611a BW) is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat moet stellen om scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Verplichte scholing op grond van toepasselijk Unierecht, nationaal recht, een cao of een regeling van een bevoegd bestuursorgaan moet de werkgever kosteloos aan de werknemer aanbieden. Ieder beding (zoals een studiekostenovereenkomst) in strijd hiermee is nietig.
4.3.
[eiser] stelt (onder meer) dat de cao [gedaagde] verplicht de opleiding tot beveiliger kosteloos aan te bieden. De kantonrechter is het met [eiser] eens en zal dit hierna toelichten.
4.4.
In artikel 55 van de cao staat het volgende:
“Artikel 55 Verplichte opleidingen

1.Je volgt opleidingen die nodig zijn voor je functie

Je werkgever biedt je de opleidingen aan die nodig zijn om je (toekomstige) functie goed te kunnen uitvoeren. Of omdat dit in de wet staat.
Je bent verplicht om die opleidingen te volgen. Je volgt deze opleidingen aan het instituut dat je werkgever aanwijst.

(…)

4. Je werkgever betaalt de kosten van een verplichte opleiding

Je werkgever betaalt 1 keer het inschrijfgeld, lesgeld en examengeld. Behalve als deze kosten op een andere manier worden vergoed.
Ook betaalt je werkgever de reiskosten (volgens artikel 47).”
4.5.
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Deze norm houdt in dat aan een bepaling van een cao een uitleg naar objectieve maatstaven moet worden gegeven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van de cao, van doorslaggevende betekenis zijn.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekst van artikel 55 van de cao duidelijk is. Het artikel is ruim geformuleerd. De werkgever draagt de kosten voor de opleidingen die de werknemer nodig heeft (i) om zijn (toekomstige) functie goed te kunnen uitvoeren, of (ii) omdat dit in de wet staat. De cao kent geen specifieke bepaling over studiekosten voor beroepsopleidingen voor het verkrijgen van een beroepskwalificatie. Nu deze opleidingen niet zijn uitgesloten in artikel 55 van de cao legt de kantonrechter de bepaling zo uit dat ook deze opleidingen vallen onder de reikwijdte van dit artikel. De cao maakt wel een uitzondering voor stagiaires. Uit artikel 14 van de cao volgt namelijk dat de bepalingen over studiekosten niet gelden voor stagiaires. Ondanks de tevens gesloten BPV-overeenkomst heeft [gedaagde] er in dit geval voor gekozen om met [eiser] een (tweede) arbeidsovereenkomst aan te gaat en geen stage-overeenkomst. De uitzondering voor stagiaires gaat hier dus niet op.
4.6.
[eiser] beschikte bij indiensttreding niet over het diploma beveiliger om de functie van beveiligingsbeambte te mogen uitvoeren. Hij is daarom door [gedaagde] aangenomen als aspirant beveiligingsbeambte. Het volgen van de opleiding tot beveiliger was noodzakelijk om deze functie te kunnen vervullen. Alleen tijdens de opleiding kon [eiser] namelijk met toestemming van de Korpschef van Politie zonder diploma voor maximaal 12 maanden beveiligingswerk verrichten. De opleiding was ook noodzakelijk voor het verrichten van de door [gedaagde] in het vooruitzicht gestelde toekomstige functie van beveiliger. Aan het criterium voor een verplichte opleiding in de zin van artikel 55 lid 1 onder a van de cao is dus voldaan. Op grond van artikel 55 lid 4 van de cao moet [gedaagde] daarom de kosten van de opleiding betalen.
4.7.
In artikel 56 van de cao is bepaald wanneer de werknemer de studiekosten van een verplichte opleiding geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen. Dat is het geval als de werknemer de arbeidsovereenkomst zelf opzegt binnen twee jaar na het behalen van het diploma, of als de arbeidsovereenkomst (kort gezegd) wordt opgezegd vanwege een dringende reden - of ontbonden vanwege een reden - die de werknemer heeft veroorzaakt. Het is de kantonrechter niet gebleken dat één van die situaties zich hier heeft voorgedaan.
4.8.
Nu de opleiding verplicht kosteloos moest worden aangeboden op grond van de cao, is de studiekostenovereenkomst nietig. Voor zover [gedaagde] als verweer heeft gevoerd dat zij mocht afwijken van de cao omdat het een minimum cao betreft, gaat dit verweer niet op. Van de cao mag alleen worden afgeweken als dit positief is voor de werknemer. De studiekostenovereenkomst is dat niet.
4.9.
De op [gedaagde] rustende verplichting om de kosten van de opleiding van [eiser] te betalen volgt in dit geval dus (reeds) uit de cao. Of die verplichting ook voortvloeit uit het nationaal recht hoeft daarom niet te worden beoordeeld. Het door [gedaagde] hierover gestelde laat de kantonrechter onbesproken.
Redelijkheid en billijkheid
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als zij de studiekosten aan [eiser] moet betalen. [eiser] heeft zich volgens haar onvoldoende ingespannen om de opleiding met succes af te ronden. [eiser] heeft dit betwist.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken voldoende is komen vast te staan dat [eiser] langere tijd niet heeft kunnen inloggen in de online leeromgeving van [opleidingsinstituut] . Op 29 augustus 2023 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen [opleidingsinstituut] en [eiser] . [eiser] heeft in de dagvaarding aangegeven dat hij daarna daadwerkelijk aan de slag kon met zijn opleiding. Op de zitting heeft [eiser] weliswaar gesteld dat hij ook na augustus 2023 nog inlogproblemen heeft gehad, maar die stelling heeft hij niet (met stukken) onderbouwd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [eiser] in ieder geval vanaf 29 augustus 2023 met zijn opleiding kon beginnen en die opleiding ook nog op tijd met succes had kunnen afronden. Uit de verklaringen van [eiser] op de zitting leidt de kantonrechter evenwel af dat hij daarvoor op dat moment geen motivatie meer had.
4.12.
Hoewel het niet afronden van de opleiding het gevolg is van de door [eiser] na augustus 2023 gemaakte keuzes, betekent dit niet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] de studiekosten van [eiser] moet betalen. Uit niets blijkt namelijk dat [gedaagde] [eiser] er op enig moment op heeft gewezen dat zij van hem een inspanning verwachtte bij het volgen van de opleiding. Het lijkt misschien vanzelfsprekend, maar in de cao-bepalingen en de (nietige) studiekostenovereenkomst is hierover niets vermeld. Ook in de loop van het jaar, toen duidelijk werd dat de opleiding niet vlotte, is door [gedaagde] niet aangegeven dat zij van [eiser] een zekere inspanning verwachtte en dat hij anders (niet alleen niet bij haar kon blijven werken maar ook) de studiekosten zou moeten terugbetalen. Onder die omstandigheden gaat het beroep van [gedaagde] op de redelijkheid en billijkheid niet op.
Conclusie en proceskosten
4.13.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, evenals zijn vordering tot uitbetaling van het door [gedaagde] ingehouden bedrag van € 2.175. De wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar als gevorderd vanaf 3 januari 2024. Uit de stukken blijkt dat [eiser] in november en december al bezwaar heeft gemaakt tegen de inhouding van studiekosten. Hij heeft aanspraak gemaakt op uitbetaling van de volledige eindafrekening en [gedaagde] heeft aangegeven hier niet aan te zullen voldoen. Op het moment van (gedeeltelijke) uitbetaling van de eindafrekening verkeerde [gedaagde] daarom direct in verzuim. Voor de gevraagde matiging van de wettelijke rente ziet de kantonrechter geen aanleiding.
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 572,42, bestaande uit € 139,42 aan dagvaardingskosten, € 248 aan griffierecht, € 50 aan reis-, verblijf- en verletkosten en € 135 aan nakosten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
De kantonrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiser] is gevorderd. Het belang van [eiser] om dit vonnis ten uitvoer te leggen weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist. [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd waarom [eiser] , indien de veroordeling in hoger beroep niet in stand zou blijven, niet in staat zou zijn tot terugbetaling van het uitgekeerde bedrag. De kantonrechter gaat daarom ook voorbij aan het verzoek van [gedaagde] om [eiser] te verplichten voor de toegewezen vordering zekerheid te stellen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de tussen partijen op 14 november 2022 gesloten studiekostenovereenkomst nietig;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.175 met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2024 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 572,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.