ECLI:NL:RBMNE:2024:6596

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
11345814 \ UV EXPL 24-222 CMR/51145
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over wedertewerkstelling en rectificatie na ontslag op basis van sociale veiligheid

In deze zaak hebben eisers, werkzaam op een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een kort geding aangespannen tegen hun werkgever, gedaagde, na uitzetting uit hun functie. Dit gebeurde naar aanleiding van een onderzoek naar sociale veiligheid op de school, waaruit bleek dat een groot deel van de medewerkers geen vertrouwen had in het managementteam (MT). Gedaagde besloot op 15 juli 2024 dat eisers in het schooljaar 2024-2025 niet in hun functie mochten terugkeren. Eisers vorderden in kort geding wedertewerkstelling en rectificatie richting collega's en ouders van leerlingen. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een redelijke grond was voor het besluit om eisers uit hun functie te zetten. De kantonrechter wees de vorderingen van eisers toe, omdat zij een spoedeisend belang hadden bij hun terugkeer naar werk. De rechter benadrukte dat gedaagde niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen, gezien de omstandigheden en het gebrek aan een gedegen onderzoek naar de beschuldigingen tegen eisers. De rechter bepaalde dat eisers binnen acht weken na betekening van het vonnis hun werkzaamheden moesten hervatten en dat gedaagde een rectificatiebrief moest sturen naar alle medewerkers en ouders van leerlingen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11345814 \ UV EXPL 24-222 CMR/51145
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
gemachtigde: mr. O.J. Praamstra,
tegen
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.J. van der Ham.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de nagekomen producties 20 tot en met 31 van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de nagekomen productie 32 en de eisvermeerdering van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de mondelinge behandeling van 20 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn beiden in dienst van [gedaagde] ( [eiseres sub 1] sinds 25 augustus 2020 en [eiser sub 2] sinds 1 juni 2019) in de functie van [functie] op [school] , één van de scholen van [gedaagde] . Beiden zijn ook lid van het MT van deze school. [school] is een school voor het voortgezet speciaal onderwijs. Naar aanleiding van signalen over mogelijke sociale onveiligheid op de school, heeft [gedaagde] besloten hier onderzoek naar te laten doen. Uit dit onderzoek is onder andere gebleken dat een groot deel van de werknemers van [school] geen vertrouwen heeft in het MT. Volgens de onderzoeker zijn tijdens het onderzoek ook meldingen gedaan van grensoverschrijdend gedrag door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Op basis van deze bevindingen heeft [gedaagde] op 15 juli 2024 besloten dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het schooljaar 2024-2025 niet in hun functie mochten terugkeren. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn het daar niet mee eens en vragen om wedertewerkstelling en een rectificatie richting de werknemers van [school] en de ouders en verzorgers van de leerlingen van de school. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit hun functie te zetten en wijst de vorderingen toe.

3.De beoordeling

Toetsingskader kort geding
3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
3.2.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen. Op dit moment zijn zij niet aan het werk. Indien [gedaagde] niet in redelijkheid tot het besluit kon komen om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit hun functie te zetten, hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] er belang bij om zo snel mogelijk weer hun werkzaamheden als afdelingsleider te hervatten.
De wedertewerkstelling en rectificatie worden toegewezen
3.3.
Een werknemer heeft in beginsel een zwaarwegend belang bij het kunnen verrichten van de overeengekomen arbeid. Door het besluit van 15 juli 2024 van [gedaagde] om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het schooljaar van 2024-2025 niet in hun functie te laten terugkeren, ontneemt [gedaagde] [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] de mogelijkheid om het overeengekomen arbeid te verrichten. Uit de eisen van goed werkgeverschap uit artikel 7:611 BW vloeit voort dat de werkgever alleen tot een dergelijk besluit kan komen als zij daar een redelijke en voldoende zwaarwegende grond voor heeft. Het gaat in dit kort geding dus om de vraag of [gedaagde] in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] in het kader van de gevraagde voorlopige voorziening onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit het geval was. Hierna wordt toegelicht waarom.
3.4.
[gedaagde] kreeg in de loop van het schooljaar 2023-2024 meerdere signalen over een sociaal onveilige werksituatie op [school] . Deze signalen ontving zij via onder andere de Inspectie van het Onderwijs en de vertrouwenspersoon van de school. Naar aanleiding van deze signalen heeft [gedaagde] een onderzoek laten doen naar de situatie op de school. Daarvoor heeft zij eind april 2024 mevrouw [A] van [onderzoeksbureau] B.V. ingeschakeld. Uit het onderzoek is gebleken dat het vertrouwen in het MT ernstig beschadigd is: 80% van de werknemers heeft geen vertrouwen in het MT. Uit het onderzoek volgt verder (onder andere) dat de communicatie van het MT te wensen over laat en dat er geen correctie plaats vindt op grensoverschrijdend gedrag van zowel medewerkers als het MT. De bevindingen van [A] zijn aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] teruggekoppeld op 21 juni 2024.
3.5.
Hoewel [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] kritiek hebben geuit op de onderzoekster en het onderzoek, heeft de kantonrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomsten van het onderzoek. [A] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat zij, conform de opdracht die zij van [gedaagde] heeft gekregen, een cultuuronderzoek heeft uitgevoerd. Daarbij staat waarheidsvinding niet voorop, maar wordt gekeken naar wat de situatie is, wat er speelt op de school en wat nodig is om dat te verbeteren. De uitkomst van het onderzoek bevestigt de signalen die [gedaagde] eerder kreeg over de sociale onveiligheid. Het ligt dan ook op de weg van [gedaagde] als werkgever om serieus met deze uitkomst aan de slag te gaan. [gedaagde] is immers verantwoordelijk voor de veiligheid van al haar werknemers. [gedaagde] heeft echter te snel gehandeld als het gaat om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Hoewel een verandering in de cultuur op de school over het algemeen zal beginnen bij de schoolleiding, hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet de kans gekregen om te laten zien dat zij mee kunnen bewegen in die cultuurverandering, in tegenstelling tot het derde lid van het MT, mevrouw [B] , die deze kans wel krijgt. [B] is namelijk niet uit haar functie gezet en tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat [B] nu met coaching wordt begeleid. Dat terwijl uit het onderzoeksrapport duidelijk volgt dat er een gebrek aan vertrouwen is in het gehele MT. Daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de drie MT-leden, terwijl [gedaagde] dat onderscheid nu wel heeft gemaakt.
3.6.
[gedaagde] verwijst in dit verband naar de uitkomsten van het onderzoek die specifiek gaan over [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Deze uitkomsten zijn niet in het onderzoeksrapport vastgelegd. [gedaagde] heeft uitgelegd dat in het onderzoeksrapport bewust geen namen of concrete situaties zijn opgenomen, om zo de privacy van haar medewerkers te waarborgen. De uitkomsten zijn wel mondeling aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] teruggekoppeld, al bestaat er discussie over welke gedragingen wel en niet zijn benoemd tijdens de gesprekken op 4 juli en 5 juli 2024. Het zou gaan om grensoverschrijdend gedrag van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] en in ieder geval zou [eiseres sub 1] – kort gezegd – over haar seksleven praten met werknemers en [eiser sub 2] zou zich – kort gezegd – agressief en dominant gedragen. [eiseres sub 1] erkent dat zij het met een aantal collega’s heeft gehad over haar dateleven, maar dat was buiten werktijd en niet tegen de wil van de andere collega’s. De andere collega’s deelden ook hun ervaringen met daten. Zij heeft dat onderbouwd met een aantal verklaringen. [eiser sub 2] betwist het gedrag dat hem wordt verweten. Hij stelt dat je als leidinggevende werknemers soms stevig moet aanspreken op ongewenst gedrag of ondermaats presteren, maar dat doet hij niet op de manier zoals het door [gedaagde] wordt gebracht.
3.7.
Gezien de betwisting van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] van deze individuele bevindingen, kan de kantonrechter op dit moment niet met voldoende zekerheid vaststellen of deze bevindingen juist zijn. Hoewel [gedaagde] en [A] hebben verklaard dat er wel checks zijn uitgevoerd op de verklaringen die werknemers hebben gegeven, onder andere door het inzien van e-mailcorrespondentie, was het doel van het onderzoek geen waarheidsvinding. Kennelijk zijn er meldingen gedaan over het gedrag van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , maar dan het had op de weg van [gedaagde] gelegen om hier nader onderzoek naar te (laten) doen. Het nadere onderzoek had dan wél op waarheidsvinding gericht kunnen zijn en meer toegespitst kunnen worden op [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] (of het gehele MT).
3.8.
Ook wijst [gedaagde] op het gebrek van zelfreflectie van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op de onderzoeksresultaten. Waar [B] wel inzag dat er iets moest gaan gebeuren, zouden [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zich dat volgens [gedaagde] onvoldoende realiseren, wat ook maakte dat [gedaagde] kennelijk vond dat coaching geen optie was. Maar het enkele feit dat de onderzoekster dat gebrek aan zelfreflectie heeft geconstateerd, maakt nog niet dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] geen coaching kunnen krijgen of zich daarin niet kunnen verbeteren. Sterker nog, ook daarin kunnen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden ondersteund door een coach.
3.9.
Tot slot is van belang dat geen sprake is van een tijdelijke maatregel. [gedaagde] heeft [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit hun functie gezet en heeft duidelijk gemaakt dat het niet de bedoeling is dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in die functie terugkeren. [gedaagde] heeft er namelijk geen vertrouwen in dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] een andere houding gaan aannemen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben echter zoals gezegd niet de mogelijkheid gehad om hun gedrag te verbeteren aan de hand van bijvoorbeeld coaching of het volgen van cursussen. [gedaagde] beoogt weliswaar geen ontslag, maar uit de stellingen van [gedaagde] volgt wel dat zij een functiewijziging beoogt. [gedaagde] wilde namelijk met [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in gesprek gaan (en wil dat nog steeds) over het voortzetten van het dienstverband, maar dan wel in een andere functie en op een andere school dan [school] . Hoewel het nog niet zo ver is gekomen dat is gesproken over wat dat zou betekenen voor de overige arbeidsvoorwaarden van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , staat vast dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] niet akkoord zijn gegaan met een functie- en locatiewijziging. Het past niet om vooruitlopend op de gewenste uitkomst van de eventueel in te zetten juridische acties (namelijk een eenzijdige functie- en locatiewijziging of eventueel toch een ontslag) alvast een daarmee overeenstemmende feitelijke toestand in stand te houden door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] op 15 juli 2024 blijvend uit hun functie te zetten.
3.10.
Dit alles maakt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] een redelijke en voldoende zwaarwegende grond had om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] uit hun functie te zetten. Dat betekent dat de gevorderde wedertewerkstelling wordt toegewezen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] moeten weer toegelaten worden tot het verrichten van hun eigen werkzaamheden in de functie [functie] .
3.11.
Daarnaast vorderen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het sturen van een brief aan alle medewerkers van [school] en aan alle ouders en verzorgers van de leerlingen van [school] (door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] rehabilitatie genoemd). Ook deze vordering wordt toegewezen, omdat [gedaagde] geen voldoende zwaarwegende reden had om tot haar besluit te komen en dat besluit wel heeft medegedeeld aan alle medewerkers en ouders en verzorgers van de leerlingen van [school] .
De termijn waarbinnen dit moet gebeuren
3.12.
De kantonrechter geeft partijen mee om nogmaals goed met elkaar in gesprek te gaan over hoe zij met elkaar verder gaan. Er is een patstelling ontstaan tussen partijen, die met de huidige beslissing niet zomaar zal zijn opgelost. Beide partijen willen dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] weer aan het werk gaan, maar [gedaagde] wil niet dat dat gebeurt in de huidige functie op [school] en [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij om die reden weinig vertrouwen voelen vanuit [gedaagde] . Omdat het raadzaam is dat partijen met elkaar gaan praten over de toekomst, wordt de termijn waarop de wedertewerkstelling moet plaatsvinden door de kantonrechter bepaald op acht weken na betekening van dit vonnis. Dat geeft partijen voldoende tijd om het gesprek te laten plaatsvinden en tot een oplossing te komen voor de patstelling. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zullen hierbij niet alleen naar [gedaagde] moeten kijken. Zij zullen ook over hun eigen rol op [school] moeten nadenken, mede vanwege de uitkomsten van het onderzoek.
3.13.
Dezelfde termijn wordt gehanteerd voor het sturen van de brieven aan de medewerkers van [school] en de ouders en verzorgers van de leerlingen van [school] . Deze brieven zal [gedaagde] moeten versturen acht weken na betekening van dit vonnis.
3.14.
De gevorderde dwangsommen op zowel de wedertewerkstelling als het sturen van de brieven worden toegewezen op de manier zoals in de beslissing staat vermeld.
De proceskosten
3.15.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
(tarief kort geding gemiddeld)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.171,97

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] acht weken na betekening van dit vonnis hun werkzaamheden (als [functie] ) bij [school] in [vestigingsplaats] te laten hervatten, op de gebruikelijke wijze en met alle verantwoordelijkheden en bevoegdheden, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag en voor ieder van eisers dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 20.000,00,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om acht weken na betekening van dit vonnis aan alle werknemers van [school] een brief te sturen met de volgende inhoud:

Op 22 augustus jl. heeft de Voorzitter van het College van Bestuur schriftelijk aan de medewerkers van [school] meegedeeld dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het nieuwe schooljaar niet zullen starten als leidinggevende op [school] . Het besluit dat aan de mededeling ten grondslag lag, is eenzijdig genomen zonder instemming van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Voor dat besluit was ook niet voldoende grond, en het was daarom onterecht, zo heeft de voorzieningenrechter inmiddels beslist. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zullen dan ook weer in hun functie terugkeren, en krijgen daarmee ook al hun voorheen bestaande taken en verantwoordelijkheden terug.
De Voorzitter van het College van Bestuur
[C]
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om acht weken na betekening van dit vonnis aan alle ouders en verzorgers van leerlingen van [school] een brief te sturen met de volgende inhoud:

Op 5 september jl. heeft de Voorzitter van het College van Bestuur schriftelijk aan de ouders en verzorgers van leerlingen van [school] meegedeeld dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] in het nieuwe schooljaar niet zullen starten als leidinggevende op [school] . Het besluit dat aan de mededeling ten grondslag lag, is eenzijdig genomen zonder instemming van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] . Voor dat besluit was ook niet voldoende grond, en het was daarom onterecht, zo heeft de voorzieningenrechter inmiddels beslist. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zullen dan ook weer in hun functie terugkeren ,en krijgen daarmee ook al hun voorheen bestaande taken en verantwoordelijkheden terug.
De Voorzitter van het College van Bestuur
[C]
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag, en voor ieder van de eisers, dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met voldoen aan de veroordelingen in 4.2 en 4.3, met een maximum van € 3.000,00,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.171,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken door mr. O.P. van Tricht op 4 december 2024.