ECLI:NL:RBMNE:2024:6592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11137886 AC EXPL 24-1381
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte wegens huurachterstand en onbevoegde ingebruikgeving

In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over een huurovereenkomst tussen een Franse rechtspersoon en een vennootschap onder firma (V.O.F.) in Nederland. De eiseres, een rechtspersoon naar Frans recht, heeft de V.O.F. aangeklaagd wegens het niet betalen van huur en het niet storten van een waarborgsom. De huurovereenkomst, die op 15 augustus 2022 inging, had betrekking op bedrijfsruimte die door de V.O.F. werd gehuurd. De V.O.F. heeft sinds de ingangsdatum geen huur betaald en heeft het gehuurde zonder toestemming in gebruik gegeven aan een andere vennootschap. De eiseres vorderde betaling van de achterstallige huur, de waarborgsom, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024 was de V.O.F. niet aanwezig, ondanks dat zij deugdelijk was opgeroepen. De kantonrechter heeft de eiseres in het gelijk gesteld en de vorderingen toegewezen. De V.O.F. moet de huurachterstand en de waarborgsom betalen, en de huurovereenkomst wordt ontbonden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de V.O.F. contractuele boetes en incassokosten verschuldigd is, en dat zij de schade moet vergoeden die de eiseres lijdt door de ontbinding van de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de V.O.F. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden, en dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is. De vordering tot ontruiming van het gehuurde is toegewezen met een termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar deze zijn gematigd tot het wettelijke tarief. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11137886 \ AC EXPL 24-1381 ABK 62937
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
De rechtspersoon naar Frans recht
[eiseres],
gevestigd in [.] , Frankrijk,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigden: mrs. H. van Vliet en V. Gijlstra,
tegen

1.[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] ,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] , PRO SE EN IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN VENNOOT,
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van vereffenaar van de ontbonden vennootschap [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3] , PRO SE EN IN HAAR HOEDANIGHEID VAN VENNOOT,
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van vereffenaar van de ontbonden vennootschap [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] ,
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
1.2.
Op 24 oktober 2024 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Mrs. Gijlsta en Van Vliet waren aanwezig namens [eiseres] . Hoewel deugdelijk opgeroepen, was er niemand aanwezig namens [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] .
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres] verhuurt sinds 15 augustus 2022 aan [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] bedrijfsruimte in [plaats] . [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft geen huur betaald en ook de waarborgsom niet gestort. Daarbij heeft [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] het gehuurde zonder toestemming in gebruik gegeven aan een later opgerichte besloten vennootschap. [eiseres] eist in deze zaak onder andere betaling van de achterstallige huur en de waarborgsom, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
2.2.
De kantonrechter stelt [eiseres] in het gelijk. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet dus inderdaad (onder andere) de huurachterstand en waarborgsom betalen. Ook wordt de huurovereenkomst ontbonden en moet [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] het gehuurde verlaten. Daarnaast is [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] contractuele boetes en incassokosten verschuldigd en moet zij de schade vergoeden die [eiseres] door de ontbinding van de huurovereenkomst zal lijden. De kantonrechter legt dit hieronder uit.

3.De beoordeling

In de hoofdzaak
Het bezwaar van [eiseres] tegen de door [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] ingediende schriftelijke reactie
3.1.
Voordat de kantonrechter toekomt aan de inhoudelijke behandeling van deze zaak, behandelt de kantonrechter het bezwaar van [eiseres] tegen de beslissing van de kantonrechter om de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] , die zij te laat had ingediend, alsnog te accepteren.
3.2.
De kantonrechter had [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] de kans gegeven om, na een eerder uitstel, uiterlijk op 10 juli 2024 schriftelijk te reageren op de dagvaarding. Dat heeft [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] niet gedaan. Op 10 juli 2024 heeft de kantonrechter de behandeling van deze zaak daarom gesloten en de datum voor het vonnis bepaald op 7 augustus 2024. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft vervolgens op 6 augustus 2024 alsnog een schriftelijke reactie ingediend. Die indiening is door de kantonrechter beschouwd als een verzoek om de behandeling te heropenen en dat verzoek is ingewilligd. Vervolgens is de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] geaccepteerd en is besloten om de zaak mondeling te behandelen. De rechtbank heeft partijen daarvan per brief van 28 augustus 2024 op de hoogte gebracht. De schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] is daarbij aan [eiseres] toegestuurd. Partijen hebben daarna opgave gedaan van hun verhinderdata, de mondelinge behandeling is ingepland en partijen zijn daarvoor schriftelijk opgeroepen.
3.3.
Voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kantonrechter om de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] te accepteren. Dat is te laat en daarom in strijd met de eisen van een goede procesorde. Een dergelijk bezwaar had [eiseres] al eerder moeten indienen, direct na ontvangst van de brief van de kantonrechter met in de bijlage de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] , of in ieder geval direct na de oproep voor de mondelinge behandeling. Door het bezwaar pas tijdens de mondelinge behandeling naar voren te brengen, wordt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] in haar procesbelangen geschaad. Zij heeft daardoor onvoldoende gelegenheid gekregen om op het bezwaar te reageren. Als [eiseres] tijdig bezwaar had gemaakt, had [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] namelijk niet alleen op dat bezwaar kunnen reageren, maar had zij vóór de mondelinge behandeling ook alsnog schriftelijk op de dagvaarding kunnen reageren, of had zij er misschien voor gekozen om wél aanwezig te zijn tijdens de mondelinge behandeling om verweer te voeren.
3.4.
Het bezwaar wordt dus verworpen en de kantonrechter neemt de schriftelijke reactie van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] mee bij de beoordeling van de vorderingen van [eiseres] .
De huurovereenkomst waar deze zaak over gaat
3.5.
Op 21/22 juli 2022 hebben partijen een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] in [plaats] . Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als beautysalon en E-Gym. De huurovereenkomst is ingegaan op 15 augustus 2022 voor een eerste huurperiode van 10 jaar, dus tot 15 augustus 2032. De actuele huurprijs (na indexering) bedraagt € 1.620,26 per maand. Op de huurovereenkomst zijn ook de daarbij horende algemene bepalingen van toepassing.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] als procespartij, betekening dagvaarding aan vennoten
3.6.
De huurovereenkomst is aangegaan met [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] als huurder. Uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat deze vennootschap onder firma op 18 april 2024 is uitgeschreven, na een ontbinding van de vennootschap op 6 februari 2024. Toch heeft [eiseres] terecht [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] gedagvaard, door betekening aan de heer [gedaagde sub 2] , als voormalig vennoot en vereffenaar. De ontbinding van een vennootschap onder firma brengt namelijk niet mee dat zij ophoudt te bestaan. Zij blijft voortbestaan voor zover dit nodig is voor de vereffening van het vennootschappelijke vermogen en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap. Pas als de vereffening en verdeling klaar zijn, houdt de vennootschap onder firma op te bestaan. Het is niet gesteld of gebleken dat er voor de huurovereenkomst vereffening heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de vennootschap onder firma terecht als procespartij in deze procedure over de huurovereenkomst is betrokken, door betekening aan de vereffenaar. [1] De voormalig beherende vennoten [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] zijn de vereffenaars, aangezien niet is gesteld of gebleken dat er een andere vereffenaar is benoemd. [2]
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft een huurachterstand
3.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter is komen vast te staan dat er sinds de ingangsdatum van de huurovereenkomst geen enkele huurbetaling is gedaan en dat de huurachterstand tot en met 29 mei 2024 is opgelopen tot een bedrag van € 31.240,19. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet de overeengekomen huur betalen. De vordering tot betaling van die huurachterstand zal worden toegewezen. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet ook de contractuele boeterente en de wettelijke handelsrente over de huurachterstand betalen (zie 3.10 tot en met 3.12)
3.8.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft de omvang van de huurachterstand weliswaar betwist, maar zij heeft die stelling onvoldoende onderbouwd. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] stelt dat zij in ieder geval de eerste maanden van de huurovereenkomst de huur via automatische incasso heeft voldaan, maar zij heeft niet duidelijk gemaakt welke maanden volgens haar wel, en welke maanden niet zouden zijn voldaan. Betalingsbewijzen heeft [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] niet overgelegd.
3.9.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] stelt dat zij vanwege een blokkade van haar zakelijke rekeningen geen inzicht heeft in haar afschrijvingen en daar ook geen afschrift van kan opvragen. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] zou erop hebben vertrouwd dat alle automatische incasso’s steeds zijn doorgelopen. Zij wijst er in dit verband op dat [eiseres] lange tijd geen betalingsherinnering heeft gestuurd en ook niet reageerde op e-mails, zodat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] niet op de hoogte was van enige betalingsachterstand. De kantonrechter begrijpt deze stellingen van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] als een beroep op overmacht, maar dat verweer gaat niet op. Van overmacht is sprake wanneer een tekortkoming in de nakoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Dit is het geval als de tekortkoming niet te wijten is aan schuld van de schuldenaar en ook niet op een andere grond voor zijn rekening komt. [3] Het is aan [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] om te zorgen voor voldoende liquiditeit om de huur tijdig te betalen én zich ervan te verzekeren dat er daadwerkelijk is betaald. Lukt haar dat niet, dan komt dat voor haar rekening. De door [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] genoemde problemen met haar bankrekeningen, wat hier verder ook van zij, hebben dus niet tot gevolg dat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] haar betalingsverplichting aan [eiseres] niet hoeft na te komen, of dat zij ervan uit mocht gaan dat er geen betalingsachterstand was.
3.10.
Over de huurachterstand is [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] contractuele boeterente verschuldigd op grond van artikel 23.2 van de algemene bepalingen. De verschuldigdheid en de omvang van de door [eiseres] gevorderde boete heeft [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] niet betwist. De vordering tot betaling van € 6.612,40 aan boeterente zal daarom worden toegewezen. De boeterente is berekend tot en met de datum van de dagvaarding, dat is 30 mei 2024. Vanaf die datum is over het boetebedrag wettelijke rente verschuldigd.
3.11.
[eiseres] heeft over de periode vanaf de datum van ontbinding (zie hierna 3.19) geen boeterente, maar de wettelijke handelsrente gevorderd over de huurachterstand. Ook die vordering is toewijsbaar. Partijen hebben een handelsovereenkomst gesloten. Onder handelsovereenkomst wordt verstaan een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tussen rechtspersonen. Zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] handelt beroepsmatig. [eiseres] levert tegen betaling huurgenot aan [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] , dus gaat het om een overeenkomst om baat. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft de uit deze handelsovereenkomst voortvloeiende huurverplichting te laat betaald en als een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende geldsom te laat wordt betaald, is wettelijke handelsrente verschuldigd. [4]
3.12.
Het bedrag dat op grond van een boetebeding is verschuldigd, treedt in de plaats van een schadevergoeding op grond van de wet. [5] Over een betalingsachterstand kan daarom niet zowel de contractuele boeterente als de wettelijke handelsrente worden gevorderd over eenzelfde periode, maar dat is hier niet aan de orde. De boeterente wordt namelijk gevorderd voor de periode tot en met 29 mei 2024 en de wettelijke handelsrente over de periode vanaf de later gelegen datum van ontbinding.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft de waarborgsom niet gestort
3.13.
De vordering tot betaling van de waarborgsom van € 5.445,- zal worden toegewezen. Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] een waarborgsom moet storten en [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet die contractuele verplichting nakomen. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft dat niet gedaan.
3.14.
Ook bij toewijzing van de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst heeft [eiseres] belang bij betaling van de waarborgsom, want de waarborgsom heeft mede als doel om eventuele schade aan het gehuurde te dekken die pas aan het licht komt ná ontruiming en oplevering van het gehuurde.
3.15.
De gevorderde contractuele boete van € 5.500,- zal ook worden toegewezen. Op grond van artikel 29 en 24 van de algemene bepalingen verbeurt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] als huurder een boete van € 250,- per dag als zij, na een behoorlijke ingebrekestelling, niet aan haar verplichting tot het storten van een waarborgsom voldoet. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] per brief van haar gemachtigde van 24 januari 2024 gesommeerd om de waarborgsom te storten. Sinds die ingebrekestelling zijn meerdere maanden verstreken, maar [eiseres] heeft haar vordering beperkt tot een boete voor 22 dagen, dus € 5.500,-. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft de verschuldigdheid en omvang van deze boete ook niet weersproken.
3.16.
De kantonrechter zal ook de gevorderde wettelijke rente over de waarborgsom toewijzen. De schadevergoeding, verschuldigd vanwege te laat betalen, bestaat uit de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. [6] De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van ontbinding (dat is de datum van dit vonnis), zoals door [eiseres] gevorderd. De dagboete staat niet in de weg aan toewijzing van de wettelijke rente, omdat die dagboete wordt gevorderd over een andere periode. En [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet ook de wettelijke rente over de boete betalen, vanaf de datum van de dagvaarding.
De huurkorting is vervallen
3.17.
De door [eiseres] gevorderde betaling van € 1.800,- aan vervallen huurkorting zal worden toegewezen. Aan [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] is over de eerste zes maanden van de huurovereenkomst, dus van 15 augustus 2022 tot en met 14 februari 2023, een huurkorting verleend van € 300,- per maand. Daarbij is afgesproken dat de huurkorting komt te vervallen zodra huurder niet voldoet aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft niet voldaan aan haar huurverplichtingen, zoals hiervoor is overwogen. De huurkorting is dus komen te vervallen en [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet het bedrag van € 1.800,- alsnog aan [eiseres] betalen.
3.18.
De vordering tot vergoeding van wettelijke handelsrente wordt toegewezen. Zoals hiervoor in 3.11 is overwogen, is sprake van een handelsovereenkomst. De verplichting tot betaling van de vervallen huurkorting vloeit voort uit die handelsovereenkomst en als een uit een handelsovereenkomst voortvloeiende geldsom te laat wordt betaald, is wettelijke handelsrente verschuldigd. [7] De wettelijke handelsrente wordt toegewezen vanaf de datum van ontbinding (dat is de datum van dit vonnis), zoals door [eiseres] is gevorderd.
De huurovereenkomst wordt ontbonden en [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet het gehuurde ontruimen
3.19.
Als de huurder zijn verplichtingen tot betaling van de huur niet nakomt, mag de verhuurder de rechter vragen om de huurovereenkomst te ontbinden. [8] De hoogte van de huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot ontbinding en ontruiming. Integendeel, [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft in haar schriftelijke reactie laten weten dat zij zich goed kan verenigen met de eisen van [eiseres] . Ook dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen. [eiseres] heeft een ontruimingstermijn van 7 dagen na de betekening van dit vonnis gevorderd, maar dat is te kort. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet het gehuurde ontruimen en dat kost tijd. Een ontruimingstermijn van 14 dagen is redelijk.
Huurtermijnen tot de ontbinding
3.20.
[eiseres] heeft betaling van de toekomstige huurtermijnen vanaf mei 2024 gevorderd. Inmiddels zijn de huurtermijnen over de maanden juni tot en met november 2024 opeisbaar geworden. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] moet deze dan ook betalen, waarbij vanaf 15 augustus 2024 de geïndexeerde huurprijs van € 1.620,26 per maand is verschuldigd en de huur van november 2024 naar rato moet worden berekend over de periode 1 november 2024 tot en met 27 november 2024 (de datum van ontbinding van de huurovereenkomst). De gevorderde boeterente over deze huurtermijnen, in geval van een te late betaling wordt ook toegewezen.
Gebruiksvergoeding tot de ontruiming
3.21.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] is aan [eiseres] een bedrag gelijk aan de maandelijkse huur verschuldigd voor elke maand of gedeelte van de maand gelegen tussen de datum van ontbinding (27 november 2024) tot en met de daadwerkelijke ontruiming.
3.22.
De vordering tot betaling van contractuele boeterente, in geval van te late betaling, wordt afgewezen voor zover die ziet op deze gebruiksvergoeding. Na de ontbinding van de huurovereenkomst biedt de huurovereenkomst geen grond meer voor betaling van de daarin overeengekomen boeterente. In geval van te late betaling is [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] over de gebruiksvergoeding de wettelijke rente verschuldigd.
Vergoeding van schade door de ontbinding
3.23.
Zoals hiervoor is overwogen, levert de tekortkoming van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] een grond op voor ontbinding. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] is verplicht om [eiseres] de schade te vergoeden die zij lijdt, doordat geen nakoming van de huurovereenkomst maar ontbinding plaatsvindt. [9] [eiseres] kan in beginsel aanspraak maken op een bedrag gelijk aan de huurprijs over de periode van ontbinding tot de datum waarop de huurovereenkomst normaal gesproken zou zijn geëindigd. Dat is op14 augustus 2032, het einde van de eerst overeengekomen huurperiode. Als de huurovereenkomst had voortgeduurd, had [eiseres] in deze periode namelijk huurinkomsten ontvangen van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] . [eiseres] is wel verplicht om haar schade te beperken en dus waar mogelijk het gehuurde te verhuren aan een ander. Omdat nog onduidelijk is of, vanaf wanneer en tegen welke huurprijs [eiseres] het gehuurde aan een ander kan verhuren, kan de schade nog niet worden begroot. De vordering van [eiseres] tot verwijzing naar een schadestaatprocedure wordt daarom toegewezen.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft het gehuurde onbevoegd in gebruik gegeven
3.24.
De vordering tot betaling van € 11.358,14 aan boete vanwege onbevoegde ingebruikgeving wordt toegewezen. In de huurovereenkomst is afgesproken dat onderverhuur of ingebruikgeving niet is toegestaan. Als er toch wordt onderverhuurd, verbeurt de huurder op grond van artikel 6.2 van de algemene bepalingen een direct opeisbare boete van tweemaal de geldende huurprijs per dag dat de overtreding voortduurt.
3.25.
Vast is komen te staan dat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] het gehuurde niet meer zelf exploiteert. De vennootschap onder firma is op 6 februari 2024 namelijk ontbonden. [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] heeft niet weersproken dat het gehuurde sindsdien wordt geëxploiteerd door [onderneming 1 (B.V.)] en/of [onderneming 2 (B.V.)] en/of [onderneming 3 (B.V.)] , welke vennootschappen alle zijn ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, op de dezelfde dag dat de vennootschap onder firma is ontbonden. Twee van genoemde besloten vennootschappen staan ook ingeschreven op het adres van het gehuurde.
3.26.
De gevorderde boete is berekend over de periode van 7 februari 2024 tot 25 mei 2024, een periode van 108 dagen, en komt uit op € 11.358,14. De over de boete gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding zal ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.27.
[eiseres] vordert € 4.686,03 aan buitengerechtelijke incassokosten. Zij baseert deze vordering op artikel 28.1 van de algemene bepalingen, waarin is opgenomen dat de buitengerechtelijke kosten 15% van de hoofdsom bedragen. Bij toepassing van artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: BIK) zou het bedrag aan buitengerechtelijke kosten op basis van de in de dagvaarding genoemde openstaande hoofdsom van € 33.040,19 een bedrag van € 1.105,40 zijn geweest. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het de rechter in zaken tussen professionele partijen vrij staat om een bedongen incassobedrag ambtshalve te matigen tot het bedrag dat overeenkomstig artikel 2 van het BIK wordt begroot, als niet wordt gesteld en - bij betwisting - aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dat bedrag. [10] Aangezien [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkelijke kosten het wettelijke tarief overstijgen, worden de buitengerechtelijke kosten toegewezen conform het wettelijk tarief, dus een bedrag van € 1.105,40, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (30 mei 2024).
Proceskosten
3.28.
[gedaagde sub 1 (V.O.F.)] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.310,72
3.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Hoofdelijkheid
3.30.
De heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [gedaagde sub 3] zijn als (voormalige) vennoten van [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de vennootschapsschulden. De veroordelingen worden daarom hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.31.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals [eiseres] heeft gevraagd. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
In het incident
3.32.
[eiseres] heeft een voorwaardelijke provisionele vordering ingesteld, namelijk onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] in de procedure verschijnt. Die voorwaarde is vervuld en daarom zal de kantonrechter de provisionele vordering beoordelen.
3.33.
[eiseres] vordert dat [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] bij wijze van voorlopige voorziening, dus voor de duur van deze procedure, wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van de huur vanaf mei 2024 tot en met de datum van de ontruiming. Deze vorderingen van [eiseres] zullen vanwege gebrek aan belang worden afgewezen. [eiseres] heeft daar geen belang (meer) bij, omdat in de hoofdzaak al een einduitspraak wordt gedaan.

4.De beslissing

De kantonrechter
In de hoofdzaak
4.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak (bedrijfsruimte) in [plaats] , aan de [adres] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] hoofdelijk om voormelde onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege gedaagden bevindt binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen:
31.240,19 aan achterstallige huur berekend tot en met 29 mei 2024, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 27 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 6.612,340 aan boeterente tot en met 29 mei 2024, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 1.577,52 per maand aan opeisbaar geworden huur in de periode van 30 mei 2024 tot en met 14 augustus 2024 en € 1.620,26 per maand aan huur over de periode van 15 augustus 2024 tot en met 27 november 2024, in geval van te late betaling vermeerderd met de boeterente van 1% van het verschuldigde per kalendermaand (waarbij elke ingetreden maand geldt als een volle maand) met een minimum van € 300,00 per maand, gerekend vanaf de vervaldatum van de betreffende huurtermijn tot de dag van algehele voldoening;
€ 1.800,- aan vervallen huurkorting, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 27 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 5.445,- aan waarborgsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 november 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 5.500,- aan boete wegens het niet storten van de waarborgsom, vermeerderd met wettelijke rente van 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 1.620,26 per maand aan vergoeding over de periode van 28 november 2024 tot en met de dag van de daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde, in geval van te late betaling vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de betreffende termijn tot de dag van algehele voldoening;
een vergoeding van de schade die [eiseres] lijdt door de ontbinding van de huurovereenkomst, nader op te maken bij staat;
€ 11.358,14 aan boete wegens onbevoegde ingebruikgeving van het gehuurde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
€ 1.105,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 mei 2024 tot de dag van algehele voldoening;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.310,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (V.O.F.)] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In het incident
4.8.
wijst de vorderingen van [eiseres] af.
4.9.
compenseert de kosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Nicholson en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.

Voetnoten

1.Artikel 51 Wetboek van Rechtsvordering.
2.Artikel 32 Wetboek van Koophandel.
3.Artikel 6:75 Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 6:92 lid 2 Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek.
7.Artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek.
8.Artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek.
9.Artikel 6:277 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
10.HR 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1868. Zie artikel 242 Wetboek van Rechtsvordering.