In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in België, op 13 september 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen. Hij stelde dat de Dienst niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Op 16 september 2024 heeft de Dienst alsnog een besluit genomen, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. De Dienst heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van verzoeker, die door de Dienst moeten worden vergoed, € 437,50 bedragen. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Daarnaast is de Dienst verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank heeft de Dienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoeker.
De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 15 november 2024. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen zes weken na verzending.