Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door H.E. Wonnink, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 14 november 2023 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 9 februari 2023 voor herbeoordeling onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verweerder nam op 17 januari 2024 een besluit, waarna verzoekster haar beroep introk en om vergoeding van proceskosten vroeg. Verweerder reageerde op 14 februari 2024 op dit verzoek.
De rechtbank besloot de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de verzoekster tegemoet is gekomen. Verweerder stelde dat een toekenning van 0,25 procespunt voldoende was. De rechtbank stelde de proceskosten van verzoekster vast op € 437,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Verweerder hoeft het griffierecht niet te vergoeden, omdat dit niet was betaald.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2024, en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.