Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. U. Özcan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had op 6 maart 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 27 november 2023 voor herbeoordeling onder de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na het indienen van het beroep heeft verweerder op 6 maart 2024 een besluit genomen, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en om vergoeding van haar proceskosten heeft verzocht. Verweerder heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten de zaak zonder zitting te behandelen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. Volgens de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de verzoekster tegemoet is gekomen. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten, aangezien er geen reactie is gekomen op het verzoek van verzoekster.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht niet hoeft te vergoeden, omdat dit niet is betaald. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 november 2024.