ECLI:NL:RBMNE:2024:6563

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/6639
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had op 25 oktober 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 2 februari 2024. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 6 januari 2024, waarin de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser verweerder op 31 juli 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder een dwangsom moet betalen van € 1.442,- voor het niet tijdig nemen van een besluit. Tevens is bepaald dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50 en het griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: Y.M. Venderbos)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld op 25 oktober 2024, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 2 februari 2024. Het bezwaar is gericht tegen het besluit van verweerder van 6 januari 2024 over de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend gedateerd 7 november 2024.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 2 februari 2024. Verweerder moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaartermijn is verstreken. Dat staat in artikel 112 van de WIA. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 31 juli 2024 in gebreke heeft gesteld en sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiser heeft op 25 oktober 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
7. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij tot op heden niet in staat is geweest om een beslissing op bezwaar af te geven door een capaciteitsgebrek aan verzekeringsartsen. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank aanleiding om de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5). [1]
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Conform de uitspraak van de Afdeling van bijvoorbeeld 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796.