Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft haar bezwaarschrift ingediend op 4 april 2024. Verweerder moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaartermijn is verstreken. Dat staat in artikel 112 van de WIA. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd tot en met
1 oktober 2024. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 2 oktober 2024 in gebreke heeft gesteld en sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiseres heeft op 17 oktober 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
7. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij tot op heden niet in staat is geweest om een beslissing op bezwaar af te geven door een capaciteitsgebrek aan verzekeringsartsen. De behandelend medewerker bezwaar is op de hoogte gesteld van deze beroepsprocedure en zal zo spoedig mogelijk een beslissing op bezwaar afgeven. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank aanleiding om de beslistermijn vast te stellen op vier weken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk vier weken na verzending van deze uitspraak een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiseres.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
10. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres die verweerder moet betalen vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres betalen.