In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2024 uitspraak gedaan over het bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met een voorlopige datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 12 december 2023. Het openbaar ministerie had verzocht om uitstel van deze beslissing, omdat zij meer onderzoek wilde doen naar het recidiverisico van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, ondanks dat een andere beslissing ook verdedigbaar zou zijn geweest. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift van de veroordeelde ongegrond, omdat het openbaar ministerie voldoende redenen had om het onderzoek uit te stellen en geen aanvaardbaar adres voor de veroordeelde kon worden vastgesteld, gezien de aanwezigheid van een slachtoffer op dat adres. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de beslissing van het openbaar ministerie beperkt is en dat de redelijkheid van hun besluit voorop staat.