ECLI:NL:RBMNE:2024:6548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
UTR 24/6093
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 23 oktober 2024, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had op 25 september 2024 beroep ingesteld omdat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 12 februari 2024. Dit bezwaar betrof de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiser verweerder op 9 september 2024 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder alsnog binnen vier weken na de hoorzitting op 30 oktober 2024 een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 218,75, en het griffierecht van € 51,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en de beslissing is in aanwezigheid van de griffier E.J.H.C. Hui gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkhuijsen)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld op 25 september 2024, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 12 februari 2024. Het bezwaar is gericht tegen het besluit van verweerder van 4 januari 2024 over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Op 9 oktober 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 februari 2024. Verweerder moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment dat de bezwaartermijn is verstreken. Dat staat in artikel 112 van de WIA. Bij mailbericht van 29 juli 2024 heeft eiser laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen de verlenging van de beslistermijn tot 5 september 2024. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 9 september 2024 in gebreke heeft gesteld en sindsdien twee weken zijn verstreken. Eiser heeft op 25 september 2024 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
5. Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij tot op heden niet in staat is geweest om een beslissing op bezwaar af te geven door een capaciteitsgebrek aan verzekeringsartsen. Eiser is uitgenodigd voor een hoorzitting op 30 oktober 2024. De rechtbank ziet aanleiding om de beslistermijn vast te stellen op vier weken nadat de hoorzitting van 30 oktober 2024 heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat verweerder uiterlijk 27 november 2024 een beslissing moet nemen op het bezwaar van eiser.
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
7. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
8. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023 [1] . Toegekend wordt € 218,75.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 27 november 2024 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.