4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit
De
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 18 november 2024, zakelijk weergegeven:
Ik heb met een mes één zwaaiende beweging gemaakt richting [slachtoffer 1] .
Uit het
proces-verbaal van aangiftevan [slachtoffer 1] van 11 februari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 11 februari 2024 was ik in het centrum van Hilversum. Ik zag een man op mij af komen lopen. Ik zag dat de man, direct nadat ik hem de duw gaf, naar de zijkant van zijn broeksband greep en hier een mes uithaalde. Ik zag en voelde voornamelijk direct hierna een harde klap op de achterkant van mijn hoofd.
Letselrapportagevan 13 mei 2024, opgemaakt door GGD Amsterdam:
Naam: [slachtoffer 1]
Gemelde behandeling/ toelichting: In het ziekenhuis is geconstateerd dat er een snee van ongeveer 6 cm in zijn achterhoofd zit. Deze verwonding is door de behandelaar gelijmd.
Beschrijving: Aan de linkerkant van het achterhoofd bevindt zich een scherp begrensde, boogvormige huidverkleuring, bruinrood van kleur, en meet circa 5 cm bij 1 cm
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] van 11 februari 2024, volgt zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] de jongen greep. In één keer zag ik hem zijn trui of shirt omhoog doen en zag ik een mes. Ik zag dat hij het mes met een vuist vasthield. Ik zag dat [verdachte] de jongen probeerde te steken met het mes in zijn nek.
Ik kan het mes als volgt omschrijven:
- 30 centimeter met handvat
- Ik denk dat het mes zwart was
- Ik zag dat het mes karteltjes had aan 1 kant.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
Vaststelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en slachtoffer dicht tegenover elkaar kwamen te staan. Het slachtoffer voelde zich bedreigd en gaf verdachte een duw om ruimte te creëren, waarna verdachte direct een mes pakte en met het mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierdoor een verwonding op zijn achterhoofd opgelopen bestaande uit een snee van zes centimeter. Deze verwonding is in het ziekenhuis gelijmd.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van het slachtoffer – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. In dit licht wordt het volgende overwogen.
Het op korte afstand, met een groot mes met aan twee kanten een snijvlak zwaaien in de richting van het (achter)hoofd en/of de nek levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op.Er is dan immers een grote kans dat de hals of de nek worden geraakt, plekken waar slagaders dichter aan het oppervlak liggen. De geweldshandeling van verdachte – het trekken van een mes en daarmee van dichtbij, ongecontroleerd en bovendien in staat van dronkenschap richting het (achter)hoofd en/of de nek van het slachtoffer zwaaien – is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit
De
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 18 november 2024, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer 2] één klap gegeven op zijn kaak met een boksbeugel. Hij viel op de grond en daarna heb ik tegen zijn ribben en bovenlichaam geschopt.
Uit het
proces-verbaal van aangiftevan [slachtoffer 2] van 12 februari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 11 februari 2024 kwam ik uit de [naam] te Hilversum. Het enige wat ik nog weet is dat de jongen op mij kwam aflopen en mij een harde klap op mijn hoofd heeft gegeven.
Letselrapportagevan 11 februari 2024, opgemaakt door mevrouw M. Wind, werkzaam als forensisch arts FMG bij GGD Flevoland:
Naam: [slachtoffer 2]
Gemelde behandeling/ toelichting: Hoofdletsel, verdenking aangezichtsbreuken.
Milde zwelling onderkaak links, ter plaatse drukpijnlijk, oppervlakkige
schaafwond. Drukpijnlijk naast linker oogkas (oorzijde). Klein wondje op achterhoofd en zwelling. Ziet wazig met beide ogen. Volgens moeder wat suffer.
Hoofdpijn voorhoofd en achterhoofd.
Conclusie: Beeld passend bij kneuzing aangezicht (CT- aangezicht). Geen posttraumatische afwijkingen schedel en intracranieel (CT-hersenen).
Gemelde klachten Pijn linker zijde kaak en naast linker oog. Hersenschudding. Veel hoofdpijn gehad. Ook paar keer gebraakt. Gaat nu iets beter. Ziet sneller scheel en ziet wazig (moet nog naar oogarts). Dikke blauwe kaak. Kon niet kauwen. Gaat nu beter. Lijkt wel of mond niet meer goed sluit. Litteken kin en bij mond links. Pijn in nek gehad en schouder rechts.
Toelichting: Kneuzing onderkaak en hersenschudding.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] van 11 februari 2024, volgt zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] een boksbeugel in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 2] hard sloeg met zijn rechterhand. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] op zijn slaap sloeg met de boksbeugel. Ik zag ook dat [slachtoffer 2] direct tegen de vlakte ging. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 2] begon te kopschoppen. Ik zag namelijk dat hij met zijn voet tegen het hoofd, buik, eigenlijk het hele lijf van [slachtoffer 2] schopte.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit
Vaststelling van de feiten
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer eerst met een boksbeugel tegen zijn hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer raakte buiten bewustzijn, viel achterover en terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft verdachte tegen zijn hoofd en bovenlichaam geschopt. De stellige ontkenning van verdachte dat hij niet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, volgt de rechtbank niet. Uit de bij de politie direct na het incident afgelegde getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt ondubbelzinnig dat verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Het feit dat deze getuige zich maanden later bij de rechter-commissaris niet meer kan herinneren of verdachte tegen het hoofd of tegen de nek heeft geschopt, doet hieraan niets af, temeer nu zij niet expliciet terugkomt op haar eerdere verklaring over het schoppen tegen het hoofd.
Opzet op de dood
Ook hier ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat ook voor het onder feit 2 tenlastegelegde sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Verdachte heeft eerst met een boksbeugel tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen waarna het slachtoffer direct op de straat viel en buitenbewustzijn raakte. Nadat het slachtoffer buiten bewustzijn raakte, heeft verdachte onder andere tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht tegen een hoofd slaan en/of trappen kan leiden tot de dood, nu het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en het uitoefenen van geweld op het hoofd levensbedreigende situaties tot gevolg kan hebben. De kans dat de klap met een boksbeugel en het trappen tegen het hoofd tot de dood van aangever had kunnen leiden, acht de rechtbank in dit geval aanmerkelijk. Verdachte heeft met een wapen (te weten een boksbeugel) het slachtoffer zo hard tegen zijn hoofd geslagen dat hij direct het bewustzijn verloor. Hij viel met zijn achterhoofd op de straat en vervolgens heeft verdachte hem nog meerdere keren geschopt, waaronder tegen het hoofd. Tegen die schoppen kon het slachtoffer zich niet verzetten of verweren; hij was immers buiten bewustzijn. Gezien het geconstateerde letsel bij het slachtoffer moet de klap met de boksbeugel en het trappen tegen het hoofd met grote kracht zijn gebeurd. Ook deze geweldshandelingen van verdachte zijn gelet hierop naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2024;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 12 februari 2024, genummerd PL0900-2024045725-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 30 en 31.