ECLI:NL:RBMNE:2024:6545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
16/048266-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en diefstal met geweld in Hilversum

Op 2 december 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 februari 2024 in Hilversum twee pogingen tot doodslag heeft gepleegd. De rechtbank constateerde een vormverzuim, maar oordeelde dat dit was hersteld en dat er geen nadeel voor de verdachte was. De verdachte werd beschuldigd van het maken van een zwaaiende beweging met een mes naar het hoofd van slachtoffer 1 en het slaan van slachtoffer 2 met een boksbeugel, gevolgd door schoppen terwijl het slachtoffer bewusteloos op de grond lag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en diefstal van een fiets van slachtoffer 2. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en alcoholproblematiek. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding voor slachtoffer 1 van € 5.318,29 en voor slachtoffer 2 van € 2.240,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/048266-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. L.H.J. Verheijden en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, alsmede van wat de benadeelde partij [slachtoffer 1] en zijn raadsman, mr. R. van der Wal, advocaat te Zoetermeer, en van wat mevrouw [A] namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Feit 1:
primair
op 11 februari 2024 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes tegen het achterhoofd te slaan;
subsidiairtenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiairtenlastegelegd als mishandeling;
Feit 2:
primair
op 11 februari 2024 te Hilversum heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden door hem met een boksbeugel tegen het hoofd te slaan en tegen het hoofd althans het (boven)lichaam te schoppen;
subsidiairtenlastegelegde als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiairtenlastegelegd als mishandeling;
Feit 3:
op 11 februari 2024 te Hilversum een fiets van [slachtoffer 2] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat – kort samengevat – sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering in het voorbereidende onderzoek. Drie getuigen, de beide aangevers en [getuige 1] , zijn namelijk in ieder geval gedeeltelijk in elkaars bijzijn gehoord. Hiervan zijn drie separate processen-verbaal van verhoor opgemaakt en de verdediging meent dat er in die drie processen-verbaal getracht is om de daadwerkelijke wijze waarop de verhoren hebben plaatsgevonden te verhullen. In ieder geval is er onvolledig geverbaliseerd waardoor de waarheidsvinding is belemmerd en het recht op een eerlijk proces voor verdachte tekort is gedaan. De processen-verbaal maken immers geen melding van de aanwezigheid van de andere getuigen en daar komt bij dat elk van de processen-verbaal een ander aanvangstijdstip van verhoor vermeldt ( [slachtoffer 1] om 11:30 uur, [getuige 1] om 12:38 uur en [slachtoffer 2] een dag later om 12:38 uur). Het is onduidelijk gebleven in hoeverre de getuigen elkaar hebben beïnvloed door de wijze van verbaliseren. Dit alles is extra kwalijk omdat getuigenverklaringen in deze zaak een cruciale rol spelen en omdat van de juistheid en volledigheid van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal buiten kijf moet staan. De later opgemaakte aanvullende processen-verbaal herstellen dit vormverzuim niet. De verdediging meent dat de rechtbank haar beslissing tot verlenging van de voorlopige hechtenis gelet hierop heeft gebaseerd op een onvolledig procesdossier. Indien de rechtbank niet tot de conclusie komt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, verzoekt de verdediging vanwege dit onherstelbare vormverzuim strafvermindering toe te passen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de processen-verbalen van verhoor onvolledig waren over de plaats van verhoor en onder welke omstandigheden de verklaringen zijn afgenomen door de politie. De aanvullende processen-verbaal van de verbalisanten hebben dit echter verduidelijkt. Op basis van deze aanvullende processen-verbaal stelt de officier van justitie dat de getuigen elkaar niet hebben beïnvloed. De getuigen verklaren concreet over wat zij zelf hebben waargenomen en wat zij van anderen hebben gehoord. Er is daarom geen sprake van enig vormverzuim en niet gesteld kan worden dat er sprake is van een doelbewuste schending van de belangen van verdachte waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de processen-verbaal van verhoor onvolledig zijn. Op basis van deze processen-verbaal is namelijk niet duidelijk geworden op welke wijze de getuigen zijn gehoord. De aanwezigheid van andere getuigen tijdens het verhoor is een potentieel relevante omstandigheid waarvan de rechtbank en de overige procesdeelnemers kennis moeten kunnen nemen. De processen-verbaal hadden hiervan dus blijk moeten geven. Gelet hierop is er sprake van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Dit vormverzuim is echter hersteld middels de aanvullende processen-verbaal die zijn opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . In deze processen-verbaal is helder uitgelegd hoe de verhoren hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verdediging deze getuigen vragen kunnen stellen bij de rechter-commissaris over de ten laste gelegde feiten en op welke wijze de verhoren hebben plaatsgevonden door de verbalisanten.
De rechtbank is verder van oordeel dat er hiermee geen sprake is van enig nadeel voor verdachte. De rechtbank stelt vast dat de wijze van verhoren geen gevolgen heeft gehad voor de inhoud van de verklaringen van deze getuigen, nu zij bij de politie en de rechter-commissaris concreet verklaren over wat zij zelf hebben waargenomen en wat zij van anderen hebben gehoord. Uit niets blijkt dat de getuigen elkaar hebben beïnvloed. De rechtbank volgt de verdediging daarnaast ook niet in de stelling dat de voorlopige hechtenis van verdachte eerder zou zijn geschorst gelet op de overige bewijsmiddelen in het procesdossier die tezamen ernstige bezwaren zouden opleveren ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank het preliminaire verweer verwerpt. Dit betekent dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank heeft daarnaast vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van de aanmerkelijke kans op de dood. Zij acht de onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend te bewijzen met dien verstande dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden voor het schoppen tegen het hoofd. De officier van justitie acht het onder 3 tenlastegelegde daarnaast ook wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en het onder 3 tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit [1]
De
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 18 november 2024, zakelijk weergegeven:
Ik heb met een mes één zwaaiende beweging gemaakt richting [slachtoffer 1] .
Uit het
proces-verbaal van aangifte [2] van [slachtoffer 1] van 11 februari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 11 februari 2024 was ik in het centrum van Hilversum. Ik zag een man op mij af komen lopen. Ik zag dat de man, direct nadat ik hem de duw gaf, naar de zijkant van zijn broeksband greep en hier een mes uithaalde. Ik zag en voelde voornamelijk direct hierna een harde klap op de achterkant van mijn hoofd.
Letselrapportage [3] van 13 mei 2024, opgemaakt door GGD Amsterdam:
Naam: [slachtoffer 1]
Gemelde behandeling/ toelichting: In het ziekenhuis is geconstateerd dat er een snee van ongeveer 6 cm in zijn achterhoofd zit. Deze verwonding is door de behandelaar gelijmd.
Beschrijving: Aan de linkerkant van het achterhoofd bevindt zich een scherp begrensde, boogvormige huidverkleuring, bruinrood van kleur, en meet circa 5 cm bij 1 cm
Soort: Litteken.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige [4] [getuige 2] van 11 februari 2024, volgt zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] de jongen greep. In één keer zag ik hem zijn trui of shirt omhoog doen en zag ik een mes. Ik zag dat hij het mes met een vuist vasthield. Ik zag dat [verdachte] de jongen probeerde te steken met het mes in zijn nek.
Ik kan het mes als volgt omschrijven:
- 30 centimeter met handvat
- Ik denk dat het mes zwart was
- Ik zag dat het mes karteltjes had aan 1 kant.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
Vaststelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en slachtoffer dicht tegenover elkaar kwamen te staan. Het slachtoffer voelde zich bedreigd en gaf verdachte een duw om ruimte te creëren, waarna verdachte direct een mes pakte en met het mes een zwaaiende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hierdoor een verwonding op zijn achterhoofd opgelopen bestaande uit een snee van zes centimeter. Deze verwonding is in het ziekenhuis gelijmd.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van het slachtoffer – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. In dit licht wordt het volgende overwogen.
Het op korte afstand, met een groot mes met aan twee kanten een snijvlak zwaaien in de richting van het (achter)hoofd en/of de nek levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op. [5] Er is dan immers een grote kans dat de hals of de nek worden geraakt, plekken waar slagaders dichter aan het oppervlak liggen. De geweldshandeling van verdachte – het trekken van een mes en daarmee van dichtbij, ongecontroleerd en bovendien in staat van dronkenschap richting het (achter)hoofd en/of de nek van het slachtoffer zwaaien – is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit
De
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 18 november 2024, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer 2] één klap gegeven op zijn kaak met een boksbeugel. Hij viel op de grond en daarna heb ik tegen zijn ribben en bovenlichaam geschopt.
Uit het
proces-verbaal van aangifte [6] van [slachtoffer 2] van 12 februari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 11 februari 2024 kwam ik uit de [naam] te Hilversum. Het enige wat ik nog weet is dat de jongen op mij kwam aflopen en mij een harde klap op mijn hoofd heeft gegeven.
Letselrapportage [7] van 11 februari 2024, opgemaakt door mevrouw M. Wind, werkzaam als forensisch arts FMG bij GGD Flevoland:
Naam: [slachtoffer 2]
Gemelde behandeling/ toelichting: Hoofdletsel, verdenking aangezichtsbreuken.
Milde zwelling onderkaak links, ter plaatse drukpijnlijk, oppervlakkige
schaafwond. Drukpijnlijk naast linker oogkas (oorzijde). Klein wondje op achterhoofd en zwelling. Ziet wazig met beide ogen. Volgens moeder wat suffer.
Hoofdpijn voorhoofd en achterhoofd.
Conclusie: Beeld passend bij kneuzing aangezicht (CT- aangezicht). Geen posttraumatische afwijkingen schedel en intracranieel (CT-hersenen).
Gemelde klachten Pijn linker zijde kaak en naast linker oog. Hersenschudding. Veel hoofdpijn gehad. Ook paar keer gebraakt. Gaat nu iets beter. Ziet sneller scheel en ziet wazig (moet nog naar oogarts). Dikke blauwe kaak. Kon niet kauwen. Gaat nu beter. Lijkt wel of mond niet meer goed sluit. Litteken kin en bij mond links. Pijn in nek gehad en schouder rechts.
Toelichting: Kneuzing onderkaak en hersenschudding.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige [8] [getuige 2] van 11 februari 2024, volgt zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte] een boksbeugel in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 2] hard sloeg met zijn rechterhand. Ik zag dat hij [slachtoffer 2] op zijn slaap sloeg met de boksbeugel. Ik zag ook dat [slachtoffer 2] direct tegen de vlakte ging. Ik zag dat [verdachte] , [slachtoffer 2] begon te kopschoppen. Ik zag namelijk dat hij met zijn voet tegen het hoofd, buik, eigenlijk het hele lijf van [slachtoffer 2] schopte.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde feit
Vaststelling van de feiten
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer eerst met een boksbeugel tegen zijn hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer raakte buiten bewustzijn, viel achterover en terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, heeft verdachte tegen zijn hoofd en bovenlichaam geschopt. De stellige ontkenning van verdachte dat hij niet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, volgt de rechtbank niet. Uit de bij de politie direct na het incident afgelegde getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt ondubbelzinnig dat verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. Het feit dat deze getuige zich maanden later bij de rechter-commissaris niet meer kan herinneren of verdachte tegen het hoofd of tegen de nek heeft geschopt, doet hieraan niets af, temeer nu zij niet expliciet terugkomt op haar eerdere verklaring over het schoppen tegen het hoofd. [9]
Opzet op de dood
Ook hier ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat ook voor het onder feit 2 tenlastegelegde sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Verdachte heeft eerst met een boksbeugel tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen waarna het slachtoffer direct op de straat viel en buitenbewustzijn raakte. Nadat het slachtoffer buiten bewustzijn raakte, heeft verdachte onder andere tegen het hoofd van het slachtoffer geschopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht tegen een hoofd slaan en/of trappen kan leiden tot de dood, nu het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en het uitoefenen van geweld op het hoofd levensbedreigende situaties tot gevolg kan hebben. De kans dat de klap met een boksbeugel en het trappen tegen het hoofd tot de dood van aangever had kunnen leiden, acht de rechtbank in dit geval aanmerkelijk. Verdachte heeft met een wapen (te weten een boksbeugel) het slachtoffer zo hard tegen zijn hoofd geslagen dat hij direct het bewustzijn verloor. Hij viel met zijn achterhoofd op de straat en vervolgens heeft verdachte hem nog meerdere keren geschopt, waaronder tegen het hoofd. Tegen die schoppen kon het slachtoffer zich niet verzetten of verweren; hij was immers buiten bewustzijn. Gezien het geconstateerde letsel bij het slachtoffer moet de klap met de boksbeugel en het trappen tegen het hoofd met grote kracht zijn gebeurd. Ook deze geweldshandelingen van verdachte zijn gelet hierop naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen feit 3
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 november 2024;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 12 februari 2024, genummerd PL0900-2024045725-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 30 en 31.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair
op 11 februari 2024 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in/tegen het achterhoofd van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2, primair
op 11 februari 2024 te Hilversum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een boksbeugel met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 11 februari 2024 te Hilversum een fiets (Gazelle Esprit) die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1, primair: poging tot doodslag;
Feit 2, primair: poging tot doodslag;
Feit 3: diefstal.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • locatieverbod voor het uitgaansgebied van Hilversum;
  • alcoholverbod;
- oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht) bestaande uit een contactverbod met slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer 1] voor de duur van drie jaren, waarbij per overtreding twee weken hechtenis kan worden opgelegd tot een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden, het uit te oefenen toezicht en de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De officier van justitie heeft daarnaast verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in geval van oplegging van een gevangenisstraf, het onvoorwaardelijke gedeelte daarvan gelijk te laten zijn aan de duur van het voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Ten aanzien van een eventueel locatieverbod in Hilversum verzoekt de raadsman de rechtbank om deze strikt af te kaderen. De raadsman verzoekt verder niet over te gaan tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Verdachte wil zelf ook geen contact met de slachtoffers en een contactverbod kan worden ondervangen middels de bijzondere voorwaarden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tweemaal schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zich op deze manier te gedragen in het uitgaansleven van Hilversum alle grenzen te buiten is gegaan. Verdachte had beide slachtoffers dodelijk kunnen verwonden. Dat het met de slachtoffers relatief goed is afgelopen, is niet aan verdachte te danken. Het geweld van verdachte is een ernstige inbreuk geweest op de lichamelijk integriteit van beide slachtoffers. Verdachte is bewapend met een boksbeugel en een groot mes op pad gegaan, terwijl hij al flink had gedronken. Het is zorgelijk dat verdachte na een geringe aanleiding – een ruzie met een ander – op deze gewelddadige manier de voor hem onbekende slachtoffers heeft toegetakeld. Zij hadden niets met die ruzie te maken hadden en vormden geen enkele bedreiging voor verdachte. Het handelen van verdachte heeft bij de slachtoffers, zo blijkt uit onder andere de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] ter zitting en beide vorderingen tot schadevergoeding, pijn, angst en verdriet veroorzaakt, gevolgen waarmee de slachtoffers tot op de dag van vandaag moeten leven. Dergelijke uitbarstingen van agressie in het uitgaansleven zorgen ook voor angst en gevoelens van onveiligheid bij overige aanwezigen en de maatschappij in bredere zin.
De persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 januari 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte verder rekening met de volgende informatie:
  • een rapport betreffende een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 17 oktober 2024, opgemaakt door C.M. Gouverneur, psychiater;
  • een rapport van de reclassering van 25 oktober 2024, opgemaakt door reclasseringswerker B.E. van Leeuwen.
Uit voornoemde rapporten volgt dat verdachte voldoet aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken, een trauma gerelateerde stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol die ten tijde van het tenlastegelegde van invloed was op zijn handelen.
Bij verdachte is volgens de psychiater in de jaren voorafgaand aan het tenlastegelegde een beeld ontstaan waarin de maatschappij zeer bedreigend is. Verdachte was onvoldoende in staat om zijn emoties te reguleren en merkte bij herhaling hoe hij bij oplopende spanning licht ontvlambaar werd en in conflicten terecht kwam. Onder de ontremmende invloed van alcohol wordt de vermeende dreiging groter en neemt zijn beslisvaardigheid af. Verdachte ervaart elk vermeend conflict al snel als een situatie van leven-en-dood. Op grond van het bovenstaande is het advies de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemde rapport bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare.
Het is de inschatting van de psychiater dat het risico op recidive kan dalen door behandeling en abstinentie van alcohol. Gelet op deze conclusies heeft de reclassering een advies uitgebracht voor de oplegging van bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf en maatregel
Verdachte moet ervan worden doordrongen dat zijn handelingen ontoelaatbaar zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voor het bewezenverklaarde gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank wijkt daarnaast af van de strafeis van de officier van justitie nu zij ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde tot een andere kwalificatie komt.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten 12 maanden, met een proeftijd van drie jaren, en daaraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden die de rechtbank noodzakelijk vindt om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen.
Daarnaast is de rechtbank, mede gelet op het bovenstaande, van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte passend en geboden is. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact mag opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer 1] . De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten tweemaal poging tot doodslag. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden, het toezicht door de reclassering en de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder verdachte inbeslaggenomen mes te onttrekken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het onder verdachte in beslag genomen mes onttrekken aan het verkeer, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat het feit 1 primair met behulp van dit goed is begaan.

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
De vorderingen
Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 55.318,29. Dit bedrag bestaat uit € 1.318,29 materiële schade en € 54.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde, waarvan een deel van € 50.000,- ziet op (mogelijke) toekomstige schade.
Vordering [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.240,-. Dit bedrag bestaat uit € 140,- materiële schade en € 2.100,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegde.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft de materiële schade dient te worden toegewezen. Wat betreft de immateriële schade dient een bedrag van € 4.000,- te worden toegewezen en dat voor het overige deel de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat dit toekomstige schade betreft. Dit is in overeenstemming met de vordering tot schadevergoeding. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Vordering [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] geconcludeerd dat de vordering in zijn geheel dient te worden toegewezen. Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van beide vorderingen tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Ten aanzien van de materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht voor de reiskosten naar de rechtbank, de parkeerkosten en de kosten voor het eigen risico. Ten aanzien van deze kosten stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. Hij heeft er namelijk fysiek letsel aan overgehouden, waardoor hij zijn eigen risico voor 2024 en 2025 kwijt is. Het eigen risico voor 2025 ziet weliswaar op toekomstige kosten, maar de benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten zullen worden gemaakt en heeft bovendien het laagst mogelijke bedrag aan eigen risico gevorderd. Ook heeft de benadeelde partij reis- en parkeerkosten gemaakt voor zijn getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Tussen deze schadeposten en het bewezen verklaarde feit bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden. De materiële schade van € 1.318,29 zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag ook billijk is en bepaalt de schade op € 4.000,-. Voor het overige deel zal de rechtbank in overeenstemming met de vordering tot schadevergoeding de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat dit toekomstige schade betreft.
Concluderend wijst de rechtbank vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden materiële- en immateriële schade toe tot een bedrag van € 5.318,29, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.318,29 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 63 dagen gijzeling.
Vordering [slachtoffer 2]
Ten aanzien van de materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht voor de dagwaarde van de gestolen fiets. Ten aanzien van deze kosten stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit schade heeft geleden, omdat verdachte zijn fiets heeft gestolen en de benadeelde partij deze niet meer heeft teruggekregen. Tussen deze schadeposten en het bewezen verklaarde feit bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden. De materiële schade van € 140,- zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag ook billijk is. De rechtbank zal daarom deze schadepost geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van
€ 2.100,-.
Concluderend wijst de rechtbank vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden materiële- en immateriële schade toe tot een bedrag van € 2.240,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.240,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 32 dagen gijzeling.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, onder 2 primair en onder feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jaar vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
* zich niet binnen een straal van 100 meter bevindt in het uitgaansgebied van Hilversum op donderdag, vrijdag en zaterdag vanaf 20:00 uur ’s avonds tot 06:00 uur de ochtend erna. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod. Dit gebied is als bijlage 2 gehecht aan dit vonnis;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en zal ten behoeve van de naleving van dit verbod meewerken aan middelencontrole indien de reclassering dit nodig acht;
waarbij aan de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden (met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het locatieverbod in het uitgaansgebied) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat deze bijzondere voorwaarden
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidvoor de duur van
3 (drie) jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] te [geboorteplaats] (Iran) en [slachtoffer 2] , geboren op [2002] te [geboorteplaats] ;
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van het woonadres van
[slachtoffer 1] , te weten [adres] te [woonplaats] . De politie wordt belast met het toezicht op deze voorwaarde;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.De totale duur van de vervangende hechtenis
bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslag
- onttrekt het volgende voorwerp aan het verkeer:
 mes (goednummer PL0900-2024044669-3298072);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.318,29 bestaande uit
€ 1.318,29 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 5.318,29 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf [slachtoffer 2] 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 63 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.240,- bestaande uit
€ 140,- aan materiële schade en € 2.100,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 2.240,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 32 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Schorsing voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
J.A. Koorevaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dieren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 december 2024.
Mr. B.F. Hammerle en mr. A.M. Loots zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in/tegen/in de richting van het (achter)hoofd en/of de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in/tegen/in de richting van het (achter)hoofd en/of de nek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of geprikt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in/tegen/in de richting van het (achter)hoofd en/of de nek van die [slachtoffer 1] te steken en/of te prikken en/of te slaan;
2
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een boksbeugel met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een boksbeugel met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een boksbeugel met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] te slaan en/of door meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen het hoofd, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] te schoppen;
3
op of omstreeks 11 februari 2024 te Hilversum, in elk geval in Nederland, een fiets (Gazelle Esprit), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage 2: Gebied betreffende het locatieverbod
Ter verduidelijking: dit gebied betreft een straal van 100 meter vanaf de Stationsstraat langs de Groest tot aan de Prins Bernhardstraat.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 juni 2024, genummerd PL0900-2024044669 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 117. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 27 en 28.
3.Pagina 99 tot en met 102.
4.Pagina 42 en 42.
5.Pagina 91 tot en met 95.
6.Pagina 30 en 31.
7.Pagina 99 tot en met 102.
8.Pagina 42 en 43.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, van 12 september 2024, pagina 1 tot en met 8.