ECLI:NL:RBMNE:2024:6541

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
16/152556-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mishandeling met inzet politie-surveillancehond

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die ten laste was gelegd dat hij op 11 december 2021 in Almere de aangever heeft mishandeld door zijn politiehond in het been van de aangever te laten bijten, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als hondengeleider bij de politie, handelde in overeenstemming met de wet- en regelgeving omtrent de inzet van de politie-surveillancehond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inzet van de hond voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte had de hond ingezet in een situatie waarin hij vreesde voor de veiligheid van zijn collega’s, die probeerden de aangever onder controle te krijgen, terwijl deze zich hevig verzette. De rechtbank concludeerde dat de verdachte redelijkerwijs kon oordelen dat de inzet van de hond noodzakelijk was en dat hij niet anders kon handelen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/152556-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 november 2024. Het onderzoek is op de terechtzitting van 2 december 2024 gesloten, waarna direct uitspraak is gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. D.J.P. van Barneveld, advocaat te Oosterbeek, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ook kennisgenomen van hetgeen mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, namens [aangever] , benadeelde partij, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 december 2021 in Almere [aangever] heeft mishandeld door zijn hond in het been van die [aangever] te laten bijten waardoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan, dan wel in ieder geval enig letsel en/of pijn is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.INLEIDING

Op zaterdag 11 december 2021 wilden politieambtenaren een Wegenverkeerswetcontrole uitvoeren bij (de bestuurder van) een Citroën C1. De auto stopte echter niet, waarna een achtervolging plaatsvond. Tijdens de aanhouding die hierop volgde heeft verdachte zijn diensthond ingezet. De bestuurder van de Citroën C1 - later bleek dit [aangever] te zijn - heeft hierdoor letsel opgelopen.
[aangever] heeft op 16 december 2021 aangifte gedaan van zware mishandeling, waarna een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Dit onderzoek heeft geleid tot een zogenaamde OM-hoorzitting, waarin de officier van justitie tot het oordeel kwam dat de inzet van de diensthond rechtmatig was. De zaak tegen verdachte is vervolgens geseponeerd. In de beschikking van 11 januari 2024 op het klaagschrift van [aangever] tegen het sepot heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de officier van justitie bevolen om strafvervolging tegen verdachte in te stellen ter zake mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Met de dagvaarding van verdachte heeft het Openbaar Ministerie uitvoering gegeven aan voornoemd bevel van het hof.
De vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden, is of verdachte zich met de inzet van de politie-surveillancehond schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling met (zwaar) lichamelijk letsel als gevolg. De officier van justitie en de verdediging vinden van niet. Volgens de officier van justitie en de raadsman moet verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat verdachte heeft gehandeld overeenkomstig de wet- en regelgeving omtrent de inzet van de politie-surveillancehond en dat is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank komt tot vrijspraak van verdachte, omdat de ten laste gelegde mishandeling niet bewezen is.
Hieronder zal de rechtbank ingaan op de rechtsvragen en uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

5.VRIJSPRAAK

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte in een situatie terecht was gekomen waar hij de diensthond mocht inzetten en dat deze inzet conform de wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden. Ook heeft verdachte met de inzet van de diensthond de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschreden en was hij in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Dat neemt volgens de officier van justitie de wederrechtelijkheid van de gedragingen weg zodat de ten laste gelegde mishandeling niet bewezen kan worden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden dan wel dat de rechtbank dient te beslissen tot ontslag van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Beoordelingskader
Ter inleiding
De rechtbank stelt voorop dat de uitoefening van geweld door politieambtenaren, gezien de moeilijke omstandigheden waaronder de politie soms haar werk moet doen, met de nodige behoedzaamheid en terughoudendheid moet worden beoordeeld. De omstandigheid dat de wetgever aan de politie in het kader van de opsporing en preventie van strafbare feiten het geweldsmonopolie heeft toebedeeld brengt een grote verantwoordelijkheid met zich voor politieambtenaren en stelt hoge eisen aan het gebruik van geweld. Juist vanwege de speciale positie van de politieambtenaar en zijn geweldsbevoegdheid is het van belang dat gedegen onderzoek wordt gedaan naar de toedracht en het gebruik van het geweld.
De geweldsinstructie
De geweldsinstructie omvat alle regels en voorschriften voor opsporingsambtenaren omtrent het gebruik van geweld. De regels en voorschriften voor politieambtenaren zijn vastgelegd in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie).
Op grond van het bepaalde in artikel 7, eerst lid, Politiewet 2012 mag een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld gebruiken wanneer het beoogde doel dit rechtvaardigt en het doel niet op een ander manier kan worden bereikt. Dit betekent dat het optreden van de politie moet getuigen van terughoudendheid bij het gebruik van geweld. Geweld mag slechts worden aangewend wanneer in het gegeven geval andere, minder ingrijpende middelen niet toereikend zijn (
subsidiariteit). Daarnaast moet de wijze waarop het geweld wordt gebruikt op grond van (het destijds geldende) artikel 7, zevende lid (thans het vijfde lid), Politiewet 2012
proportioneelzijn. Dat wil zeggen dat het geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd moet zijn. Aan het geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
In artikel 9 van de Politiewet 2012 is bepaald dat in de Ambtsinstructie regels worden vastgelegd ter uitvoering van artikel 7 van de Politiewet 2012. Zo is in de Ambtsinstructie per geweldsmiddel vastgelegd onder welke voorwaarden een geweldsmiddel mag worden gebruikt.
De inzet van de politie-surveillancehond
Met betrekking tot de inzet van de politie-surveillancehond gold op 11 december 2021, de datum van het ten laste gelegde feit, op grond van artikel 15 van de Ambtsinstructie dat deze inzet slechts geoorloofd is onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider die in het bezit is van een certificaat. Verdere wetgeving die is toegespitst op het inzetten van een politie-surveillancehond ontbrak op de datum van het ten laste gelegde feit. Wel is er een aanbeveling daartoe van de Nationale Ombudsman in het rapport “Verantwoord politiegeweld” van 2 juni 2013. In het rapport wordt in hoofdstuk 5.3.5. over de politiehond ook beschreven dat de inzet van een politiehond een zwaar geweldsmiddel is. Een politiehond kan namelijk zeer ernstige verwondingen veroorzaken. Van een dergelijk geweldsmiddel moet behoedzaam gebruik worden gemaakt. De inzet van een aangelijnde politiehond is vanwege de controle door de hondengeleider een minder ingrijpend middel dan de inzet van een niet-aangelijnde politiehond.
In 2022 is de regelgeving in de Ambtsinstructie met betrekking tot de inzet van de politie-surveillancehond uitgebreid en neergelegd in de artikelen 15, 15b en 15c. Deze nieuwe artikelen waren niet van toepassing op 11 december 2021, de datum van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
Beoordelingskader EHRM
Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) volgt dat terughoudendheid moet worden betracht bij de strafrechtelijke beoordeling van geweldshandelingen van politieagenten in functie. De rechter mag niet, achteraf oordelend, los van de omstandigheden van het geval, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van die van de politieagent in de hitte van de strijd (EHRM 17 juni 2005, nr. 50196/99, Bubbins tegen Verenigd Koninkrijk). De rechtbank moet met inachtneming van zowel de objectieve feiten en omstandigheden als de subjectieve beleving daarvan door de politieagent op het moment van handelen beoordelen of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet (EHRM 30 maart 2016, nr. 5878/08, Armani da Silva tegen Verenigd Koninkrijk).
5.3.2
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde op de terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De certificering van de combinatie van verdachte en hond
Verdachte heeft op [datum] 2020 met goed gevolg examen gedaan met diensthond [naam] . Aan hem is een certificaat uitgereikt dat geldig was tot [datum] 2023.
Wat voorafging aan de aanhouding
Op 11 december 2021 om even voor 22:00 uur reden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in een opvallend politievoertuig door Almere. [verbalisant 2] was de bestuurder van het politievoertuig. Aan de Markerkant zagen zij een Citroën C1, met een man achter het stuur, met gedoofde lichten stilstaan op de rijbaan. Uit informatie van de meldkamer bleek dat de auto op naam stond van een vrouw met de achternaam [A] . De verbalisanten zijn even verderop gekeerd en richting de Citroën gereden. Op dat moment gingen de lichten van de Citroën branden en reed de auto stapvoets in de richting van de politieauto. Er was verder geen verkeer aanwezig. De verbalisanten besloten de bestuurder van de Citroën te onderwerpen aan een algemene verkeerscontrole en gaven hem een stopteken, waarbij door het politievoertuig werd ingestuurd op de rijbaan van de Citroën en de beide voertuigen elkaar stapvoets naderden. Op enkele meters afstand van het politievoertuig stuurde de bestuurder van de Citroën ineens naar rechts en reed langs het politievoertuig weg. [verbalisant 1] zag dat de bestuurder strak uit zijn ogen keek en hem met vergrote ogen aankeek. De achtervolging op de Citroën werd ingezet, waarbij de Citroën met verhoogde snelheid van het politievoertuig wegreed. [verbalisant 1] heeft de achtervolging aan de meldkamer doorgegeven, waarna diverse meldingen over de locatie van de Citroën volgden, zoals blijkt uit in het geïntegreerde meldkamersysteem. Meerdere verbalisanten met politievoertuigen, die optische- en geluidssignalen voerden, sloten aan bij de achtervolging van de Citroën, waaronder verdachte met zijn hond [naam] in zijn politiebus. De Citroën reed met hoge snelheid verder en remde niet in bochten, voor kruisingen en voor verkeersdrempels. Ook werd een rood verkeerlicht genegeerd.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] waren eveneens bij de achtervolging betrokken en zagen dat de Citroën in hun richting kwam gereden, met daarachter het politievoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Om de Citroën tot stoppen te dwingen heeft [verbalisant 3] zijn politievoertuig midden op de weg stil gezet. De Citroën reed echter zonder vaart te minderen naar links, een naastgelegen grasveld op, en vervolgens direct weer naar rechts, waardoor het politievoertuig van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] aan de linker voorkant werd aangereden.
De Citroën reed vervolgens met verhoogde snelheid door in de richting van het centrum van Almere Stad en minderde nog steeds geen vaart. Met een snelheid van minimaal 80 kilometer per uur werd een oversteekplaats door de Citroën gepasseerd, waarop mensen stonden die wilden oversteken, maar die zich tijdig in een andere richting konden bewegen.
Op een rotonde is de Citroën door het door [verbalisant 2] bestuurde politievoertuig aangereden, waarna de Citroën draaide, achteruit verder reed en even later tot stilstand kwam. Het politievoertuig werd vervolgens neus aan neus met de Citroën gezet. Aan de achterzijde van de Citroën werd niet veel later het dienstvoertuig van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] geparkeerd, zodat de Citroën ingeklemd stond. Op korte afstand, aan de bestuurderszijde van de Citroën, parkeerde verdachte zijn politiebus.
De aanhouding van [aangever]
Verbalisant [verbalisant 1] was als eerste bij de Citroën aan de bestuurderszijde, verbalisant [verbalisant 5] kwam vervolgens aan bij de bijrijderszijde. De bestuurder reageerde niet op het bevel om uit de auto te komen, maar gaf gas en hield het stuur vast. [verbalisant 5] heeft met zijn wapenstok het raam van de bestuurdersportier ingeslagen, om bij de bestuurder te komen. Ongeveer op dat moment pakte [verbalisant 1] de bestuurder bij zijn arm, waarop de bestuurder met kracht in tegengestelde richting bewoog. Hierna heeft [verbalisant 1] de bestuurder bij zijn nek gepakt en naar beneden geduwd en zijn zij samen aan de bestuurderszijde op de grond naast de Citroën terechtgekomen. De bestuurder van de Citroën lag hierbij op zijn rug en bleef hevig om zich heen zwaaien en bewegen, met armen en benen. Hij gaf geen gehoor aan de oproep om zijn verzet te staken. Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 5] probeerden de bestuurder onder controle te krijgen. [verbalisant 1] zat op dat moment ter hoogte van de schouderpartij en [verbalisant 2] ter hoogte van het middel van de bestuurder. [verbalisant 5] probeerde een arm van de bestuurder onder controle te krijgen. Kort daarna hoorde [verbalisant 2] verdachte roepen: “Hond wordt ingezet!!” Verbalisant [verbalisant 6] wilde om de bestuurder onder controle te krijgen zijn linkerbeen vastpakken, maar terwijl hij bukte zag hij dat de hond het rechterbeen van verdachte al vast had. De verbalisanten hebben elkaar gewezen op de inzet van de hond en als gevolg daarvan hebben zij de bestuurder losgelaten. De bestuurder is van zijn rug op zijn buik gedraaid. De bestuurder bleef zich vervolgens verzetten waarna verdachte hem een vuistslag in zijn zij heeft gegeven. De bestuurder is vervolgens door [verbalisant 6] geboeid en de hond is door verdachte met een breakstick van het been gehaald.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat de achtervolging op de Citroën voor hem veranderde toen hij hoorde dat de dienstauto van zijn collega’s was geramd. Aanvankelijk was volgens verdachte sprake van het negeren van een stopteken en gevaarlijk rijgedrag door de Citroën, maar na het rammen van het politievoertuig veranderde dit in een poging doodslag dan wel poging zware mishandeling. Door deze verandering nam verdachte diverse scenario’s door in zijn hoofd, waarbij opkwam dat hij te maken had met iemand die in staat was een misdrijf te plegen waarop vier of meer jaar gevangenisstraf staat, waardoor hij mogelijk ook in actie zou moeten komen met inzet van zijn politiehond. Verdachte heeft verklaard dat hij, gelet op wat hij waarnam, uitging van iemand die bewust collega’s aanreed, veel risico’s nam tijdens de achtervolging en die grenzen over ging en koste wat kost uit handen van de politie wilde blijven. Omdat er veel mensen op straat waren die gevaar liepen en [aangever] richting het stadscentrum van Almere reed, waar nog meer mensen op straat waren, heeft verdachte overwogen zijn politiebus in te zetten als blokkade. Verdachte vond dit te riskant omdat [aangever] hard reed en dit ook risico’s meebracht voor verdachte zelf en de achtervolgende politievoertuigen.
Toen verdachte zag dat de auto van [aangever] tot stilstand was gebracht door het politievoertuig van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] en deze neus aan neus gepositioneerd stonden, heeft hij zijn politiebus naast de auto van [aangever] gezet. Tijdens deze handeling had verdachte oogcontact met [aangever] , die volgens verdachte van de wereld leek te zijn, verbaasd om zich heen keek en nog stuurbewegingen maakte en bezig was met bewegingen bij de versnellingsbak. Verdachte zag [aangever] vervolgens een slaande beweging maken naar [verbalisant 1] , die aan de bestuurdersportier van [aangever] trok. [aangever] was in de beleving van verdachte psychotisch en/of onder invloed van middelen en niet voor rede vatbaar en daar kwam bij dat hij probeerde een collega te slaan. Voornoemde omstandigheden deden verdachte besluiten zijn politiehond uit de bus te halen. De dreiging van de hond zou volgens verdachte voor de-escalatie kunnen zorgen en in geval van nood zou de hond ingezet kunnen worden. Het lukte verdachte vervolgens, ondanks diverse pogingen daartoe, niet de politiebus te openen omdat de centrale deurvergrendeling erop zat. Hij voelde zich genoodzaakt om tussen de voorstoelen door het noodluik van het hok van de hond te openen, waarna hij de hond aan zijn halsband naar voren heeft getrokken. Door deze handelingen in de politiebus heeft verdachte enkele ogenblikken geen zicht gehad op de situatie van [aangever] en zijn collega’s. In de draai die verdachte vervolgens met zijn hond naar buiten maakte vanuit de politiebus heeft hij geroepen: “meewerken, hond wordt ingezet”. Verdachte zag dat [aangever] inmiddels uit de auto was gehaald en met zijn rug op de grond lag. [aangever] maakte volgens verdachte grote bewegingen en verzette zich tegen de drie collega’s die hem probeerden onder controle te krijgen. Er was sprake van een chaotische situatie, waarin de collega’s van verdachte geen grip kregen op een arm of ander lichaamsdeel van [aangever] . Verdachte maakte de inschatting dat [aangever] op korte termijn niet onder controle van de collega’s zou komen. Verdachte zag ook de benen van de op zijn rug liggende [aangever] kantelen in de richting van verbalisant [verbalisant 6] . Verdachte wist dat een verdachte die op zijn rug ligt een gevaar kan vormen, doordat hij nog kan schoppen en slaan. Verdachte was bang dat [verbalisant 6] door [aangever] getrapt zou worden. Na de eerdere achtervolging, waarbij verdachte het politievoertuig van collega’s had geramd, de slaande beweging in de richting van [verbalisant 1] en het voortdurende verzet van [aangever] door met armen en benen te blijven zwaaien, waardoor er geen controle en fixatie was, maakte de beweging in de richting van [verbalisant 6] dat verdachte besloot om zijn politiehond in te zetten (te laten vastbijten). Verdachte koos er naar eigen zeggen voor om op dat moment zijn hond in te zetten en [aangever] daarmee letsel toe te brengen, in plaats van de situatie te laten voortduren en het risico te nemen dat zijn collega’s letsel zouden oplopen. De inzet van de hond was bedoeld als pijnprikkel en om [aangever] zijn verzet te doen staken. Verdachte verwachtte bovendien dat de inzet van de hond minimaal letsel zou opleveren. Verdachte heeft de hond vervolgens aan de halsband op spanning gebracht en verdachte voelde dat de hond zich richtte op de kuit van [aangever] . Dat was volgens de verdachte ook de meest ideale plek om de hond te plaatsen. Hierop liet hij de halsband van de hond een beetje vieren en voelde hij dat de hond zich iets verplaatste richting de knieholte, wat voor verdachte ook een acceptabele plek was om te hond te laten bijten. Verdachte voelde dat de hond contact maakte en inbeet op het been van [aangever] . Terwijl de hond inbeet op het been van [aangever] voelde verdachte dat dit been in beweging kwam en zag hij dat [aangever] op zijn buik was gedraaid. Verdachte was verbaasd dat alle collega’s vervolgens van [aangever] afgingen en daardoor vrij lag. [aangever] bleef zich verzetten en verdachte heeft hem toen een vuistslag in zijn zij gegeven. Verdachte is korte tijd later geboeid en verdachte heeft de hond met een breakstick losgemaakt van het been van [aangever] .
De verklaring van [aangever]
heeft over de aanhouding en wat daaraan voorafging verklaard dat hij niet door had dat de stoptekens van de politie voor hem bestemd waren, dat hij in de veronderstelling was dat de politie achter iemand anders aan zat, dat hij niet heeft meegekregen dat hij een politievoertuig had geramd en dat hij, nadat hij was aangereden door het politievoertuig, te kennen gaf dat hij mee wilde werken en met zijn handen omhoog uit zijn auto is gestapt. Vervolgens zou de hond vanuit het niets zijn ingezet, aldus [aangever] .
5.3.3
Tussenconclusie
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ten laste gelegde uit van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de gestelde beleving daarvan van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de weergave van wat volgens verdachte heeft plaatsgevonden (zijn subjectieve beleving) redelijkerwijs begrijpelijk is, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, die zijn vastgesteld op basis van getuigenverklaringen en andere stukken in het dossier. De verklaring van [aangever] wordt, anders dan de verklaring van verdachte, door de vastgestelde feiten en omstandigheden weerlegd en vindt op geen enkele manier steun in het dossier.
5.3.4
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat de combinatie van verdachte als hondengeleider en politie-surveillancehond [naam] gecertificeerd was en dat de hond daarnaast gedurende de gehele inzet (vanaf het uit de politiebus pakken tot het moment van losmaken met de breakstick) onder direct en voortdurend toezicht stond van verdachte. Verdachte had de hond voortdurend aan zijn halsband vast. Hiermee is voldaan aan de vereisten als bedoeld in artikel 15 van de Ambtsinstructie. Verdere regelgeving die is toegespitst op de inzet van de politie-surveillancehond ontbreekt.
Verdachte heeft [aangever] gewaarschuwd dat de hond zou worden ingezet als hij niet zou meewerken. Verdachte heeft dit zelf verklaard en hiervoor is ook steun te vinden in de verklaring van een andere verbalisant. Dat niet iedereen de waarschuwing heeft gehoord, doet hieraan niet af, gelet op de hectiek van de situatie, waaronder geluidssignalen van de aanwezige politieauto’s. Ook aan het voorschrift om (indien mogelijk) te waarschuwen is derhalve voldaan.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of is voldaan is aan de algemene vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en of een minder ingrijpend middel voorhanden was en waarbij de rechtbank terughoudend moet toetsen. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bovenbeschreven situatie volgt dat [aangever] het stopteken van de politie negeerde en hierop in het centrum van Almere een achtervolging van de politie op [aangever] is ontstaan. [aangever] leek daarbij koste wat kost uit handen van de politie te willen blijven, hetgeen ook blijkt uit de risico’s die hij nam voor zichzelf, omstanders en de diverse politievoertuigen en betrokken verbalisanten, die hem tot stoppen wilden dwingen. Dit blijkt te meer uit het feit dat zelfs een politieauto met twee inzittende verbalisanten, die de weg voor hem blokkeerde, door [aangever] werd geramd en hij zijn vlucht vervolgens voortzette. Ook nadat hij door het politievoertuig van [verbalisant 2] was aangereden bleef [aangever] proberen om uit handen van de politie te blijven en aan aanhouding te ontkomen. Op geen enkel moment leek het voor de verbalisanten mogelijk om contact te krijgen met [aangever] en tot hem door te dringen. Met geweld is het gelukt [aangever] uit zijn auto te krijgen, waarbij verdachte een slaande beweging zag in de richting van de betreffende verbalisant. Hierop heeft verdachte zijn diensthond gepakt en geroepen dat de hond zou worden ingezet. Verdachte zag dat drie verbalisanten tevergeefs probeerden [aangever] onder controle te krijgen. [aangever] bleef zich hevig fysiek verzetten. Op het moment dat verdachte een been zag gaan in de richting van een vierde toegesnelde collega vreesde hij voor de veiligheid van die collega en van de andere collega’s. Vervolgens heeft hij de diensthond ingezet op het been van [aangever] .
De rechtbank is op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden en de verklaring daarover van verdachte van oordeel dat verdachte redelijkerwijs kon oordelen dat de inzet van een lichter geweldsmiddel niet goed mogelijk was of niet het gewenste effect zou hebben gehad. Het stroomstootwapen behoorde op 11 december 2021 nog niet tot de uitrusting van politieagenten. Aannemelijk is dat de inzet van pepperspray en wapenstok, gezien de kleine werkruimte, het hevige verzet van [aangever] en de aanwezigheid van meerdere verbalisanten, niet mogelijk was. De kans dat collega’s besmet zouden raken met de pepperspray of geraakt zouden worden door de wapenstok was bij gebruik daarvan aanzienlijk. Het inzetten van lichamelijk geweld leek gezien het voortdurende hevige verzet door [aangever] en het al toegepaste lichamelijke geweld door meerdere politieagenten onvoldoende effect te hebben om het gevaar af te wenden.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte verder ook voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank heeft daarbij overwogen of verdachte niet langer had moeten wachten met het inzetten (dat wil zeggen: het laten bijten) van de hond. De rechtbank moet echter – zoals hiervoor al uiteengezet – niet achteraf oordelend haar oordeel in de plaats stellen van een politieambtenaar die in de hitte van de strijd een beslissing neemt, maar moet met inachtneming van alle objectieve feiten en omstandigheden zoals die op het moment van de gebeurtenissen bekend waren en de subjectieve beleving daarvan door verdachte op het moment van handelen, beoordelen of het toegepaste geweld aan de vereisten van subsidiariteit (redelijkheid) en proportionaliteit (gematigdheid) voldoet. Verdachte heeft op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden en zijn subjectieve beleving op dat moment, die voldoende steun vindt in de feiten en omstandigheden, met de inzet van de politiehond voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de Politiewet 2012. Verdachte heeft aldus gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.3.5
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de gedraging niet wederrechtelijk was, zodat de ten laste gelegde mishandeling niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Dat [aangever] bij zijn aanhouding door de politie ernstig letsel aan zijn been heeft opgelopen, maakt het vorenstaande niet anders, hoe ingrijpend en verstrekkend de gevolgen voor hem ook zijn.

6.BENADEELDE PARTIJ

Namens de benadeelde partij, [aangever] , is een vordering ingediend tot vergoeding van in totaal € 5.517,50 voor de schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde heeft geleden. Het gevorderde bedrag bestaat uit een vergoeding van € 517,50 voor de materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- voor de immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De benadeelde partij zal daarom ook in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

7.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
  • verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [aangever] in de kosten die verdachte heeft gemaakt, tot op dit moment begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 december 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 december 2021 te Almere
[aangever] heeft mishandeld door zijn hond " [naam] " het commando "vast" en/of
een soortgelijk commando te geven,
waardoor die " [naam] " (vervolgens) meermalen, althans eenmaal
in het been van voornoemde [aangever] heeft gebeten,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel in zijn/een (rechter) (onder)been,
te weten één of meer open (bijt)wond(en) en/of een doorgebeten pees/spier,
althans enig letsel en/of pijn, ten gevolge heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )