ECLI:NL:RBMNE:2024:6538

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
11100937
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van betaling van voorschotnota's door gedaagde partij

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. T. Prijn, betaling van achterstallige voorschotnota's van in totaal € 3.630,00 van gedaagde partij [gedaagde sub 1], die niet alle nota's heeft betaald. De zaak is op 1 november 2024 mondeling behandeld, waarbij eiseres de eis tegen gedaagde sub 2 heeft ingetrokken en alleen nog betaling van gedaagde sub 1 vordert. Gedaagde sub 1 betwist de vordering en stelt dat eiseres haar werk niet goed heeft uitgevoerd, maar trekt haar tegeneis in tijdens de behandeling. De kantonrechter oordeelt dat eiseres recht heeft op betaling van de openstaande bedragen, omdat zij de werkzaamheden conform de opdracht heeft uitgevoerd. De kantonrechter wijst de vordering toe en oordeelt dat gedaagde sub 1 € 4.118,00 moet betalen, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan eiseres toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11100937 \ AC EXPL 24-1160 JB/61315
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , BEHEREND VENNOOT,

wonend in [woonplaats 1] ,
2.
DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [eiseres sub 2],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna gezamenlijk te noemen: [eiseres sub 2] ,
gemachtigde: mr. T. Prijn,
tegen

1.[gedaagde sub 1] BV,

gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna zowel gezamenlijk als afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: E.F.J. Goossens, Juridisch Support.

1.De procedure

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van [eiseres sub 2] van 2 mei 2024;
- de conclusie van antwoord met tegeneis (eis in reconventie) van [gedaagde sub 1] ;
- de aanvullende producties van [eiseres sub 2] .
1.2.
De zaak is op 1 november 2024 besproken tijdens de mondelinge behandeling in Utrecht. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Bij de mondelinge behandeling waren [eiser sub 1] en zijn gemachtigde mr. T. Prijn aanwezig. Daarnaast waren [gedaagde sub 2] en zijn gemachtigde E.F.J. Goossens aanwezig.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eiseres sub 2] heeft de boekhouding gedaan voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , de bestuurder van [gedaagde sub 1] . Daarvoor heeft [eiseres sub 2] maandelijks voorschotnota’s gestuurd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet alle voorschotnota’s betaald. Daarom heeft [eiseres sub 2] zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] gedagvaard. [eiseres sub 2] eist betaling van de achterstallige nota’s van in totaal € 3.630,00, vermeerderd met rente en kosten voor deze rechtszaak. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres sub 2] de eis tegen [gedaagde sub 2] ingetrokken. Zij vordert daarom alleen nog betaling van [gedaagde sub 1] .
2.2.
[gedaagde sub 1] wil niet betalen, omdat zij vindt dat [eiseres sub 2] het werk niet goed heeft uitgevoerd. [gedaagde sub 1] had in eerste instantie ook een tegeneis ingediend, namelijk betaling van een schadevergoeding door [eiseres sub 2] . Deze eis heeft zij tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Daarom hoeft alleen nog te worden beslist op de vordering van [eiseres sub 2] tot betaling van de voorschotnota’s. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] het openstaande bedrag van € 3.630,00 moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

[eiseres sub 2] heeft werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] uitgevoerd
3.1.
[eiseres sub 2] deed de boekhouding voor de eenmanszaak van [gedaagde sub 2] . Daarna heeft [gedaagde sub 2] aan [eiseres sub 2] gevraagd of zij wilde helpen met het oprichten van een BV. Op die manier wilde [gedaagde sub 2] voorkomen dat hij een deel van zijn inkomen moest gebruiken om alimentatie aan zijn ex-partner te betalen. Nadat de BV in mei 2022 was opgericht, heeft [eiseres sub 2] ook de opdracht gekregen de boekhouding te doen voor [gedaagde sub 1] . [eiseres sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht welke werkzaamheden zij voor [gedaagde sub 1] heeft verricht en wanneer zij dat heeft gedaan. [eiseres sub 2] heeft salarisstroken gemaakt voor [gedaagde sub 1] , zij heeft ieder kwartaal aangifte gedaan van omzetbelasting en zij heeft op basis van het vastgestelde salaris aangifte gedaan van loonbelasting. Daarnaast heeft [eiseres sub 2] aan het begin van 2023 een jaarrekening en een conceptaangifte voor de vennootschapsbelasting opgesteld.
[gedaagde sub 1] moet voor deze werkzaamheden nog € 3.630,00 aan loon aan [eiseres sub 2] betalen
3.2.
Uit het voorgaande blijkt dat [eiseres sub 2] werkzaamheden heeft uitgevoerd die passen binnen de opdracht. Dat betekent dat [eiseres sub 2] als professionele opdrachtnemer recht heeft op loon (artikel 7:405 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). [eiseres sub 2] heeft gesteld dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde sub 1] maandelijks € 250,00 exclusief btw als voorschot aan [eiseres sub 2] zou betalen. Inclusief btw is dat € 302,50. [gedaagde sub 1] heeft dat niet betwist en zij heeft ook niet aangevoerd dat voor deze werkzaamheden geen redelijk loon moet worden betaald. Daarom kan de eis van [eiseres sub 2] worden toegewezen en moet [gedaagde sub 1] het achterstallige loon van € 3.630,00 alsnog aan [eiseres sub 2] betalen.
Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat [eiseres sub 2] haar werk niet goed heeft uitgevoerd, maakt dat niet anders
3.3.
[gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat zij de voorschotnota’s niet heeft betaald, omdat [eiseres sub 2] haar werk niet goed heeft uitgevoerd. [gedaagde sub 1] heeft namelijk schulden bij de belastingdienst, en die zijn volgens haar mede ontstaan door het handelen van [eiseres sub 2] . [gedaagde sub 1] heeft toegelicht dat [eiseres sub 2] , gelet op de beperkte omzet die [gedaagde sub 1] maakte, een te hoog salaris voor [gedaagde sub 2] heeft bepaald. Daardoor werden hoge aanslagen loonbelasting opgelegd waarvoor geen geld was. [eiseres sub 2] had volgens [gedaagde sub 1] via een jaarrekening een correctie op de behaalde omzet bij de belastingdienst moeten indienen, zodat er een correctie op de aanslag loonbelasting zou hebben kunnen plaatsvinden. [gedaagde sub 1] rekent het [eiseres sub 2] aan dat zij dit niet heeft gedaan. Omdat [gedaagde sub 1] haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken en nu geen rechtsgevolg meer aan dit standpunt verbindt (zoals een schadevergoeding), hoeft dit punt formeel niet meer besproken te worden. Maar de kantonrechter ziet aanleiding de navolgende richtinggevende overwegingen ten overvloede op te nemen.
3.3.1.
[eiseres sub 2] heeft toegelicht dat [gedaagde sub 2] bij de oprichting van de BV heeft gezegd dat [gedaagde sub 1] ongeveer € 100.000,00 per jaar zou gaan omzetten. [eiseres sub 2] heeft het salaris van [gedaagde sub 2] afgestemd op dit bedrag, volgens de richtlijnen van de belastingdienst. Toen bleek dat er minder omzet werd gedraaid, is het salaris van [gedaagde sub 2] naar beneden bijgesteld. Daarna heeft [eiseres sub 2] een jaarrekening opgemaakt zodat een correctie op de gemaakte omzet kon worden ingediend. Om de jaarrekening daadwerkelijk te kunnen indienen, was echter een handtekening van [gedaagde sub 2] nodig. [eiseres sub 2] heeft meerdere keren haar best gedaan om via de mail of telefoon in contact te komen met [gedaagde sub 2] om hem de jaarrekening te laten tekenen, maar dat is niet gelukt. Pas maanden later heeft [gedaagde sub 2] contact gezocht met [eiseres sub 2] en tegen haar gezegd dat zij via een specialist de BV wilde liquideren. Deze specialist heeft vervolgens aan [eiseres sub 2] verzocht de jaarrekening alsnog op te sturen. [eiseres sub 2] heeft daarop gereageerd dat zij de jaarrekening pas wilde verstrekken zodra deze door [gedaagde sub 2] was getekend en ook het achterstallige loon was betaald. [gedaagde sub 2] heeft deze gang van zaken niet gemotiveerd betwist.
3.4.
De kantonrechter maakt uit deze niet betwiste feitelijke gang van zaken op dat [eiseres sub 2] heeft gehandeld in lijn met de opdracht die [gedaagde sub 1] heeft gegeven en rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op haar retentierecht toen [gedaagde sub 1] de verschuldigde betalingen voor de verrichte werkzaamheden niet voldeed. De stellingen die [gedaagde sub 1] heeft ingenomen komen erop neer dat [eiseres sub 2] als verantwoordelijke voor de bedrijfsvoering van [gedaagde sub 1] zou moeten worden beschouwd, waar het betreft het bepalen van de hoogte van het salaris van haar bestuurder. Dat is echter niet de verantwoordelijkheid van een boekhouder, maar van de ondernemer zelf. Tijdens de mondelinge behandeling is het beeld ontstaan dat [gedaagde sub 2] niet wist wat zijn bedrijfsvoering inhield, wat daarbij kwam kijken en wat zijn rechten en verplichtingen als bestuurder van een onderneming zijn. Dat moet voor zijn rekening en dat van [gedaagde sub 1] blijven omdat van een ondernemer mag worden verwacht dat hij een zaak kan voeren en het verwerven van omzet en het bepalen van een passend inkomen van een bestuurder de primaire taken van een ondernemer zijn. Die verantwoordelijkheid kan niet worden afgewenteld op degene die de boekhouding verzorgt. [gedaagde sub 2] moet als directeur van [gedaagde sub 1] worden geacht zelf als geen ander zicht te hebben gehad op de werkelijke hoogte van de inkomsten van [gedaagde sub 1] en hoe die inkomsten zich verhielden tot de met [eiseres sub 2] besproken omzet en het door hem bepaalde salaris. Als een en ander uit de pas was gaan lopen, had het op zijn weg gelegen daarover bij [eiseres sub 2] aan de bel te trekken en nadere afspraken te maken om dit in goede banen te leiden. Nergens blijkt uit dat hij dit heeft gedaan.
[gedaagde sub 1] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
3.5.
[eiseres sub 2] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 488,00. Dat zijn kosten die [eiseres sub 2] heeft gemaakt om te proberen te voorkomen dat zij naar de rechter moest stappen. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. [eiseres sub 2] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De hoogte van de vordering voldoet ook aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Daarom moet [gedaagde sub 1] de buitengerechtelijke kosten van € 488,00 betalen.
3.6.
[eiseres sub 2] heeft daarnaast vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat [eiseres sub 2] niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of dat zij als ondernemer een vrijgestelde prestatie heeft verricht.
Conclusie: [gedaagde sub 1] moet € 4.1180,00 aan [eiseres sub 2] betalen
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1] in totaal het volgende bedrag aan [eiseres sub 2] moet betalen:
- hoofdsom € 3.630,00
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 488,00
Totaal € 4.118,00
3.8.
Omdat [gedaagde sub 1] de voorschotnota’s te laat heeft betaald, moet zij daarover ook de gevorderde wettelijke handelsrente betalen. [gedaagde sub 1] heeft daar op zichzelf ook geen verweer tegen gevoerd.
[gedaagde sub 1] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde sub 1] is de partij die ongelijk krijgt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres sub 2] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,83
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.065,83
3.10.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten wordt afgewezen, omdat de proceskosten niet onder de reikwijdte van artikel 6:119a BW vallen. Wel wordt de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen zoals hierna vermeld in de beslissing.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.11.
De kantonrechter zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroept instelt tegen deze beslising. De beslissing geldt in dat geval tot het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres sub 2] te betalen een bedrag van € 4.118,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 16 april 2024, tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten van € 1.065,83, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.