ECLI:NL:RBMNE:2024:6534

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/4549
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in arbeidsongeschiktheidsuitkering na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft eerder op 21 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan waarin een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek werd vastgesteld in het besluit van het Uwv. Het Uwv kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen door middel van nader onderzoek. Na het indienen van rapporten door de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts, concludeerde de rechtbank dat het Uwv het gebrek had hersteld. De rechtbank oordeelde dat de ex-werkneemster niet voor 15 oktober 2020 arbeidsongeschikt was geworden en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivatie in besluiten van het Uwv, vooral in zaken die betrekking hebben op arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

Het Uwv heeft met het besluit van 7 februari 2023 per 13 oktober 2022 aan de ex-werkneemster van eiseres een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is door het Uwv met het bestreden besluit van 7 augustus 2023 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
3. De rechtbank heeft op 21 mei 2024 een tussenuitspraak gedaan. Daarin is aan het Uwv gelegenheid gegeven om het geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek te herstellen.
4. Het Uwv heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door toezending van rapporten van 12 juli 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan in de brief van 2 september 2024 haar zienswijze gegeven. Daarop heeft het Uwv weer gereageerd door toezending van het rapport van 24 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5. De rechtbank heeft op 31 oktober 2024 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

6. De ex-werkneemster heeft geen toestemming gegeven om de gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan eiseres te verstrekken. In deze uitspraak zal dan ook zoveel mogelijk in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de ex-werkneemster om te voorkomen dat deze gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt.

De tussenuitspraak

7. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat bij een arbeidsverleden als dat van ex-werkneemster bij eiseres (ruim zeven weken, gemiddeld 33,88 uur per week) het in het algemeen niet voor de hand ligt om aan te nemen dat zij voor het tijdstip van aanvang van de dienstbetrekking bij eiseres al arbeidsongeschikt was. Een nader onderzoek naar al bestaande arbeidsongeschiktheid is alleen aangewezen indien de omstandigheden van het geval daarvoor voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat het Uwv in de omstandigheden van dit geval aanleiding had moeten zien om nader onderzoek te doen naar het al dan niet bestaan van een eerste arbeidsongeschiktheidsdag vóór aanvang van het dienstverband van de ex-werkneemster met eiseres en wel op grond van de volgende omstandigheden. De ex-werkneemster heeft zich op 15 oktober 2020 ziekgemeld in verband met een ziekenhuisopname ten gevolge van klachten die volgens haar al aanwezig waren sinds februari 2020. Verder deelde zij aan de arts van het Uwv mee dat zij ook in september 2020 al een ziekenhuisopname in verband met vergelijkbare klachten had gehad. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het Uwv niet zonder nader onderzoek had mogen uitgaan van de juistheid van de hersteldmelding per 6 september 2020. Het is namelijk vaste rechtspraak dat aan een hersteldmelding op zichzelf geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Dit geldt te meer nu de ex-werkneemster zich zelf hersteld heeft gemeld, zonder betrokkenheid van een bedrijfsarts. De rechtbank heeft verder overwogen dat op grond van de omstandigheid dat de ex-werkneemster in elk geval gedurende de ruim zeven weken dat zij werkzaamheden in dienst van eiseres heeft verricht, zich niet ziek heeft gemeld bij eiseres, evenmin de conclusie kan worden getrokken dat de ex-werkneemster pas op 15 oktober 2020 arbeidsongeschikt is geworden. Dit omdat het onbekend is, ook bij het Uwv, welke werkzaamheden de ex-werkneemster bij de vorige werkgever heeft verricht en of de belasting in die functie vergelijkbaar was met de belasting in de functie van medewerker [functie] bij eiseres.
8. Gelet op het voorgaande had het Uwv volgens de rechtbank niet zonder nader onderzoek mogen uitgaan van 15 oktober 2020 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag waarop de wachttijd in het kader van de Wet WIA is aangevangen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit, dat berust op de aanname dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster 15 oktober 2020 is en dat de wachttijd is volbracht op 13 oktober 2022, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft het Uwv op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door met de resultaten van een nader onderzoek te onderbouwen dat 15 oktober 2020 de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is, of door op grond van nader onderzoek een andere arbeidsongeschiktheidsdag aan een nieuw te nemen besluit ten grondslag te leggen.
9. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het Uwv
11. Het Uwv heeft, om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, rapporten van 12 juli 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegezonden.
12. Uit het rapport van 12 juli 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat deze op 12 juli 2024 telefonisch contact heeft gehad met de ex-werkneemster. Van de ex-werkneemster heeft hij het volgende vernomen over de werkzaamheden die zij verrichtte bij uitzendbureau [uitzendbureau] en bij eiseres. Bij [uitzendbureau] was zij werkzaam bij het zogenaamde [afdeling] van de [organisatie] . Het betrof hier fysiek licht administratief werk in een gebruikelijk kantooromgeving. Bij eiseres was de ex-werkneemster aanvankelijk werkzaam als [functie] bij de [gezondheidsinstelling] . Dit werk werd zowel vanuit huis als op kantoor verricht. Het was in het begin van de coronatijd waarbij voor iedere positief geteste onderzoek werd gedaan naar de contacten die zij hadden gehad. Deze moesten worden gebeld en in quarantaine geplaatst worden. Dit was op zich intensief werk met veel contacten met ongeruste klanten. Het werk werd steeds drukker en er werden meer mensen aangenomen. Zij ging in de loop van de tijd steeds meer taken verrichten als coördinator en begeleider van nieuwe medewerkers.
Over de acute ziekenhuisopname op zondag 13 september 2020 heeft de ex-werkneemster verteld, dat zij verontrustende klachten had en door haar man naar het ziekenhuis is gebracht. Na onderzoek leek hier alles in orde te zijn. De volgende dag is zij zonder klachten weer gewoon aan het werk gegaan bij eiseres. Zij werkte wel 10-11 uur per dag.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder aan de hand van de polisadministratie vastgesteld dat de ex-werkneemster bij [uitzendbureau] ongeveer 25 uur per week werkte en dat zij bij eiseres aanvankelijk 32,75 tot 46 uur per week werkte.
13. In het rapport van 12 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat op basis van dossiergegevens niet kan worden geconcludeerd dat de ex-werkneemster sinds april 2020 (of eerder) doorlopend arbeidsongeschikt is. Dit blijkt voornamelijk uit het feit dat zij na haar ziekmelding op 6 april 2020 en herstelmelding op 7 september 2020 een periode van 2 maanden bij eiseres de werkzaamheden als [functie] heeft verricht voor aanvankelijk 32,75 uur per week tot 46 uur per week met een belasting die boven de belasting komt in haar oorspronkelijke werkzaamheden bij de vorige werkgever [uitzendbureau] als medewerker bij het [afdeling] van de [organisatie] voor circa 25 uur per week. Verder wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop dat bij de ex-werkneemster al langere tijd sprake is van een ziekte met klachten op meerdere gebieden, welke fluctueren en bij exacerbaties tot verzuim en arbeidsongeschiktheid leiden. Als het weer beter gaat werkt de ex-werkneemster, ook als zij ziekteverschijnselen heeft. Maar daarbij overschrijdt de belasting op het werk haar door de ziekte beperkte belastbaarheid niet en kan dus niet meer worden gesproken van arbeidsongeschiktheid.
Wat betreft de hersteldmelding van de ex-werkneemster op 7 september 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt over arbeidsongeschiktheid wordt gesproken indien het eigen werk als gevolg van ziekte niet uitgevoerd kan worden
(opmerking rechtbank: in het rapport van 24 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat het woordje ‘niet’ ten onrechte is opgenomen).Per 7 september 2020 was dit het geval, gezien het verloop van de aandoening en de werkzaamheden bij eiseres.
Zienswijze van eiseres
14. Eiseres heeft op 2 september 2024 toegelicht waarom volgens haar het Uwv het gebrek niet heeft hersteld. De ex-werkneemster heeft zich zelf hersteld gemeld zonder een voorafgaand onderzoek van een bedrijfsarts van [uitzendbureau] of een verzekeringsarts van het Uwv. Nu heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook alleen maar een
dossierstudie gedaan en heeft hooguit de arbeidsdeskundige bezwaar een beroep wat medische gegevens uitgevraagd en dat ook alleen maar telefonisch en zonder wellicht het medische dossier goed te kennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had dit onderzoek moeten doen. In dat kader had ook nadere informatie uit de behandelende sector moeten worden opgevraagd om na te gaan of er inderdaad op en na 13 september 2020 sprake is geweest van een opname in het ziekenhuis en wat de bevindingen waren.
Het klopt niet dat de ex-werkneemster op 14 september 2020 weer gewoon aan het werk is gegaan. Zij heeft zicht niet ziek gemeld bij eiseres, maar was op 14, 15 en 16 september 2020 niet beschikbaar c.q. heeft niet gewerkt. Pas 17 september 2020 is ze weer begonnen met werken. Eiseres heeft hierover een verklaring overgelegd van [dienstverlener] , dat de ex-werkneemster in week 38 2020 (14-9 t/m 20-9-2020) van 17 september t/m 20 september 2020 in totaal 33 uur heeft gewerkt en dat zij in deze week niet was ziekgemeld en geen verlofuren heeft opgenomen. Het blijft volgens eiseres onduidelijk of de ex-werkneemster op 14, 15 en 16 september 2020 misschien toch ziek was.
Reactie van het Uwv
15. Het Uwv heeft daarop gereageerd op 25 oktober 2024 door toezending van het rapport van 24 oktober 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In dat rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hoofdzakelijk verwezen naar het eerdere rapport van 12 juli 2024.
Het oordeel van de rechtbank
16. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv met de overlegging van de rapporten van 12 juli 2024 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep het in de tussenuitspraak geconstateerde zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. De rechtbank legt dat hierna verder uit.
17. Uit de tussenuitspraak blijkt dat bij een arbeidsverleden als dat van de ex-werkneemster bij eiseres (ruim zeven weken, gemiddeld 33,88 uur per week) in het algemeen niet voor de hand ligt om aan te nemen dat zij voor het tijdstip van aanvang van de dienstbetrekking bij eiseres al arbeidsongeschikt was. Een nader onderzoek naar al bestaande arbeidsongeschiktheid is alleen aangewezen indien de omstandigheden van het geval daarvoor voldoende en ondubbelzinnige indicaties geven. De rechtbank heeft vervolgens concreet benoemd welke indicaties er zijn om nader onderzoek naar een eerder intredende arbeidsongeschiktheid onderzoek te moeten doen.
18. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende dat het werk dat de ex-werkneemster bij eiseres verrichtte, qua belasting niet vergelijkbaar was met het werk dat zij deed bij [uitzendbureau] . Op grond van de toelichting van de ex-werkneemster acht de rechtbank het aannemelijk dat het werk bij [uitzendbureau] aanzienlijk lichter was dan het werk bij eiseres, zowel qua urenomvang als qua stressfactoren. Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt de rechtbank verder vast dat bij de ex-werkneemster sprake is van een ziektebeeld met wisselende klachten en belastbaarheid. Bij exacerbaties is zij tijdelijk arbeidsongeschikt, waarna zij, ook als zij nog ziekteverschijnselen heeft, weer aan het werk kan gaan.
Het voorgaande betekent dat het heel goed mogelijk is dat de ex-werkneemster op 7 september 2020 wel weer in staat was om haar werkzaamheden voor [uitzendbureau] te verrichten, maar dat zij na ruim zeven werken bij eiseres, onder moeilijkere omstandigheden en met een oplopend aantal werkuren en toenemende verantwoordelijkheid, dát werk niet meer aankon. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om niet uit te gaan van de verklaring van de ex-werkneemster zelf dat bij een bezoek op 13 september 2020 is vastgesteld dat alles in orde leek met haar en dat zij de dag erna weer klachtenvrij was. Dat zij, anders dan zij zich bijna vier jaar na dato herinnert, niet al op 14 september 2020 maar op 17 september 2020 weer heeft gewerkt bij eiseres, is geen reden om daar anders over te denken.
19. De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het verrichte nader onderzoek, zoals blijkend uit de rapporten van 12 juli 2024, voldoende onderbouwen dat de ex-werkneemster niet voor 15 oktober 2020 arbeidsongeschikt is geworden en gebleven.

Conclusie en gevolgen

20. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
22. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres ten bedrage van
  • € 2.187,50;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.