ECLI:NL:RBMNE:2024:6532

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
16.022545.23 (P
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik en corrumperen van minderjarige kleinkinderen door grootvader

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootvader, verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel corrumperen van zijn kleindochter en het seksueel misbruik van zijn stiefkleindochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2012 tot en met 31 december 2018 zijn kleindochter [slachtoffer 2], geboren in 2012, heeft blootgesteld aan seksuele handelingen door zichzelf in haar nabijheid af te trekken. Daarnaast heeft hij in de periode van 15 januari 2019 tot en met 15 augustus 2022 met zijn stiefkleindochter [slachtoffer 1], geboren in 2008, ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het laten vastpakken en aftrekken van zijn penis. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs om de feiten te onderbouwen, waarbij de verklaringen van beide slachtoffers en de verdachte zelf zijn meegenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens zijn er vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij [slachtoffer 2] € 1.500,- en [slachtoffer 1] € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding is toegewezen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.022545.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1950] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. M. Ariese en van wat verdachte naar voren heeft gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat mrs. R.M. Joppen en L.M.M. Weyers, beiden advocaat in Almere, namens respectievelijk de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de benadeelde partij [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van [2012] tot en met 31 december 2018 in Almere [slachtoffer 2] , waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen;
feit 2:
in de periode van 15 januari 2019 tot en met 15 augustus 2022 in Almere met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen, moet zij eerst de in de wet gestelde voorvragen beantwoorden, namelijk: of de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De eerste drie vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging. De rechtbank kan dan ook verder gaan met de inhoudelijke beoordeling.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde zoenen op de mond van [slachtoffer 1] .
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2 [1]
Een
proces-verbaal van een voorlopige samenvatting van een studioverhoor, houdende de verklaring van getuige [slachtoffer 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getuige: [slachtoffer 2] , geboren op [2012] te [geboorteplaats] .
V: Vertel me eens alles over opa [verdachte] ?
[slachtoffer 2] vertelde:
- Hij heeft gezegd dat hij lijm kan maken.
- Hij heeft dat gedaan.
- En waarschijnlijk heeft hij mij zwanger geprobeerd te maken.
- Hij heeft het een half jaartje gedaan.
- Nu snap ik eigenlijk altijd dat oma beneden moest slapen.
[slachtoffer 2] vertelde dat ze pas vier of vijf jaar oud was. [slachtoffer 2] vertelde:
- Hij deed zijn broek naar beneden en zeg maar dat.
V: Wat bedoel je met zeg maar dat?
- Zeg maar zo aan zijn ding, dus toen zat hij daaraan en in een keer kwam er wat uit.
- Ik noem het pielemoes. Er kwam wit spul uit.
- Ik was dan naast het bed. Meestal zat ik op de grond als we tv aan het kijken waren.
- Opa zat op het bed.
- Hij ging met zijn hand heen en weer.
- Hij deed het in een handdoek en daarna gooide het weg.
- De handdoek kwam uit de badkamer.
V: Je vertelde over dat hij waarschijnlijk geprobeerd had je zwanger te maken hoe
probeerde hij dat dan?
- Hij probeerde mij te laten proeven en ik zei dan nee, dat gaan we niet doen. Hij zei
dat het lekker zoet was.
V: Hoe ging het logeren?
- Ik lag met mijn opa en mijn broer [B] in bed.
- Oma lag beneden. [2]
Het
proces-verbaal van aangiftedoor [aangeefster] , moeder van de minderjarige [slachtoffer 2] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
V: Wat vertelde [slachtoffer 2] ?
A: Dat opa lijm kon maken. Ik vroeg wat zij daarmee bedoelde. Dat hij aan zijn ding
zat en dat hij of zij daarna een handdoek moest pakken. Ze had het over dat er wit
spul uitkwam. Ze vertelde ook dat opa zei dat ze moest proeven want het smaakt zoet.
Maar dat wilde ze echt niet doen. Ik vroeg nog wel of het één keer of vaker gebeurd was en toen zei ze vaker.
Toen mijn jongste dochter, [A] , een paar weken oud was, ergens in augustus 2017,
zaten wij in de woonkamer. Toen zei [slachtoffer 2] uit het niets: "Ik moest opa's piemel in mijn mond doen. Ik verstijfde en vroeg haar: "Wat zeg je?" Toen herhaalde ze het nog een keer.
Mijn zoon [B] heeft in het verleden twee dingen verteld:
[slachtoffer 2] moest zonder onderbroek slapen bij opa in bed en dan moest oma beneden slapen. [B] heeft dat ook gezien. Dit was nog in zijn basisschooltijd. Het tweede is dat hij zei dat opa een keer zijn (van [B] ) piemel vast ging houden bij de rotonde.
Opa heeft 3 zoons. De middelste zoon heeft altijd geroepen: "Dit is geen normale opa."
V: Wat bedoelde [C] daarmee?
A: Als wij bij elkaar op visite waren en we hadden het over opa dan zei hij dat opa zich altijd opdrong aan zijn kinderen en kleinkinderen.
V: Wanneer is [slachtoffer 2] voor het laatst bij opa geweest?
A: Ik weet zeker nog in 2018. Vanaf het moment dat de omgang met haar vader gestopt
is, is ze er niet meer geweest. Van 2012 tot 2018 is ze daar geweest.
V: Waar heeft dit strafbare feit plaatsgevonden?
A: Bij hem thuis in [woonplaats] . [3]
Het
proces-verbaal van verhoor getuige, houdende de verklaring van getuige [slachtoffer 1] , onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Getuige: [slachtoffer 1] , geboren op [2008] .
V: In 2019 overleed jouw stiefoma, wat veranderde er toen?
A: Ik ging steeds meer bij hem slapen, elk weekend. Hij bracht mij ook naar school, terwijl dit niet mocht van mijn moeder. Dat ging stiekem. Van mijn moeder moest ik op de fiets. Ik zette mijn fiets een paar straten verderop neer en dan bracht hij mij weg met de auto. Op een gegeven moment deed hij dat iedere dag.
V: Zijn er dingen in de auto gebeurd?
A: Dan moest ik dingen bij hem doen.
V: En dan ging hij de auto parkeren. Waar zat jij op dat moment?
A: Ernaast, op de voorstoel.
V: Was het steeds dezelfde plek waar jullie heengingen?
A: Nee.
V: Waar gingen jullie dan nog meer heen?
A: Parkeerplaats waar niet veel mensen waren.
V: Je stiefopa zit achter het stuur. En wat doet hij dan?
A: Hij doet zijn broek open.
V: Zit er nog wat onder zijn broek?
A: Zijn onderbroek.
V: Wat doet hij daarmee?
A: Die deed hij omlaag.
V: En dan doet hij zijn onderbroek naar beneden. En zijn 'niks' die zie je dan. Wat
doet hij daar dan mee?
A: Dan moest ik hem vastpakken.
V: Wat zei hij dan? Hoe weet jij dan dat je hem vast moet pakken?
A: Omdat hij mijn hand vastpakt.
V: Wat deed jouw hand toen?
A: Ik moest heen en weer gaan.
V: Wat was dan het moment waardoor het stopte?
A: Dan kwam hij klaar.
V: Zag je iets? Voelde je iets?
A: (knikt)
V: Je voelde iets. Waar voelde je dat dan?
A: Gewoon over mijn hand.
V: Als we nog even naar de auto gaan? Je voelde iets over je hand gaan. Hoe heb je
dat er vanaf gekregen?
A: Met een handdoek.
V: Had hij die dan bij zich, of heb je dat later gedaan?
A: Had hij bij zich.
V: Waar haalde hij die handdoek vandaan?
A: Van de achterbank.
V: Weet je ongeveer hoe vaak het gebeurd is in de auto, hoeveel keer?
A: Bijna elke dag.
V: Zou je een inschatting kunnen maken over hoelang het allemaal geduurd heeft?
A: Sowieso een jaar.
V: Datgeen in de auto gebeurd is, is dat ook wel eens in de woning gebeurd?
A: (knikt)
V: En waar in de woning?
A: Op de bank en boven.
V: Waar boven?
A: In de slaapkamers.
V: Was dat op je blote huid, of op je broek of onderbroek?
A: Op de blote huid.
V: En was dat dan met zijn hand of met iets anders?
A: Allebei. [4]
Een
proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[getuige] vertelde dat [slachtoffer 1] een kind van haar is. [getuige] verklaarde dat [slachtoffer 1] op maandag 15 augustus 2022 van huis weggelopen was. Nadat zij door de politie thuisgebracht was had zij aan haar stiefvader, [D] , verteld dat opa [verdachte] dingen gedaan heeft die niet kunnen. [slachtoffer 1] had [getuige] vervolgens verteld over het misbruik. [getuige] verklaarde: “Zij lag op haar bed te huilen. Ik zei dat ik van [D] gehoord had wat [verdachte] had gedaan. Ik zei haar dat ik haar altijd zou geloven. Ik vroeg haar of hij aan haar borsten had gezeten, of hij aan haar billen gezeten had en of hij aan haar poenani gezeten had. Ik vroeg haar of zij ook aan hem gezeten had en of hij met zijn worst in haar heeft gezeten. Hierop antwoordde ze: "ja". Ze huilde toen ze dit zei." [5]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2024, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn kleinkinderen [slachtoffer 2] en [B] sliepen soms bij mij in bed. Hun oma wilde niet met hen in bed slapen. Ik haalde [slachtoffer 1] één keer in de twee weken op met de auto, terwijl dit van haar moeder niet mocht.
[slachtoffer 1] heeft mijn piemel vastgepakt toen ik in bed lag. Zij was toen ongeveer twaalf jaar oud. Ik heb toegelaten dat zij mijn penis pakte. Ik sliep toen naakt. Mijn piemel werd stijf toen [slachtoffer 1] eraan zat. Zij ging heen en weer. Ik werd er opgewonden van. Op een gegeven moment liet [slachtoffer 1] mijn penis los en werd deze slap. We zijn toen in bed tv gaan kijken. Daarna is hetzelfde nog een keer gebeurd. Toen was zij ook nog twaalf jaar oud.
Het
proces-verbaal van verhoor verdachte, houdende de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
O: We hebben begrepen dat jouw vrouw overleden is.
V: Wanneer was dit?
A: [2019] .
(…)
V: Als u masturbeerde, wat deed u dan met het sperma?
A: Dan neem ik aan dat ik het opving met een handdoek. Dat deed ik wel zo als ik masturbeerde. [6]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2
Inleiding
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten geldt het volgende. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft, naar vaste rechtspraak, betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. De bepaling beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Bij zaken die zien op seksueel misbruik, gaat het voornamelijk om zaken waarin slechts twee personen aanwezig zijn geweest en is het daarmee meestal het woord van de aangever/getuige tegen dat van verdachte. In dergelijke zaken is het niet vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar is het afdoende wanneer de verklaring van de aangever/getuige op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
De rechtbank zal vanwege bewijstechnische redenen eerst overwegingen wijden aan het onder 2 tenlastegelegde en vervolgens stil staan bij het bewijs ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft bij de politie verklaard dat zij meerdere malen door haar stiefopa seksueel is misbruikt. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring moeizaam tot stand is gekomen, in die zin dat het [slachtoffer 1] aanvankelijk niet lukte om een verklaring af te leggen. In augustus 2022 is geprobeerd [slachtoffer 1] te horen naar aanleiding van de verklaring van haar moeder [getuige] . De politie constateerde dat [slachtoffer 1] niet in staat was om te praten over wat er gebeurd zou zijn. In december 2022 bleek [slachtoffer 1] opnieuw niet in staat om een verklaring af te leggen. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] in december 2023 een verklaring bij de politie afgelegd. Zij was toen vijftien jaar oud.
De rechtbank merkt op dat uit het politieverhoor met [slachtoffer 1] volgt dat zij het moeilijk vond om te praten over wat er zou zijn gebeurd. Zo kon [slachtoffer 1] vaak na enig doorvragen ‘pas’ concreet worden. De wijze waarop de verklaring van [slachtoffer 1] tot stand is gekomen, namelijk na eerdere verhoorpogingen en het enigszins doorvragen door de politie, doet naar het oordeel van de rechtbank echter geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Door de politie zijn grotendeels open vragen gesteld en [slachtoffer 1] heeft die vragen beantwoord. Daarbij heeft ze over het misbruik in de auto uiteindelijk gedetailleerd verklaard over hoe dat volgens haar is gegaan. Verdachte deed zijn onderbroek naar beneden, hij pakte haar hand vast en dan moest zij zijn penis vastpakken en heen en weer gaan. Hij kwam dan klaar en dat voelde zij over haar hand. Zij heeft verder heel specifiek verklaard dat verdachte, nadat hij was klaargekomen, een handdoek van de achterbank pakte en deze aan haar gaf om haar hand schoon te maken. Van ongerijmdheden of tegenstrijdigheden in haar verklaring blijkt niet. Over wat er in de woning van verdachte is gebeurd, verklaart zij iets minder gedetailleerd, maar wel verklaart zij daarover dat het op de bank en boven in de slaapkamers gebeurde. De rechtbank vindt het voorstelbaar dat [slachtoffer 1] het erg moeilijk heeft gevonden om te praten over wat er was gebeurd en ziet dit niet als contra-indicatie voor het waarheidsgehalte van haar verklaring. Integendeel, het benadrukt de authenticiteit van haar verklaring. Dat betekent dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] bruikbaar acht voor het bewijs. De rechtbank is verder van oordeel dat deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dit uitleggen.
Verdachte heeft bij de politie het seksuele misbruik van [slachtoffer 1] ontkend. Ook ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 1] in zijn auto niet seksueel heeft misbruikt. Wel heeft verdachte op de zitting voor het eerst verklaard dat er in bed seksuele handelingen met [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden. [slachtoffer 1] heeft daarbij zijn penis vastgehouden waardoor deze stijf werd en verdachte opgewonden raakte. [slachtoffer 1] ging daarbij ook heen en weer. Dit zou twee keer gebeurd zijn volgens verdachte, waarbij er enige tijd heeft gezeten tussen de eerste en de tweede keer, maar beide keren was [slachtoffer 1] volgens verdachte 12 jaar oud.
De rechtbank ziet in de verklaring van verdachte ter zitting steun voor de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij verdachte heeft moeten aftrekken.
Ook op een ander essentieel punt wordt de verklaring van [slachtoffer 1] bevestigd. Zij heeft verklaard dat zij meerdere keren door verdachte werd opgehaald met de auto, terwijl dit niet mocht van haar moeder. Verdachte heeft hierover ook ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] ophaalde met de auto, terwijl dit niet mocht van haar moeder.
Conclusie
Nu de verklaring van [slachtoffer 1] over het door haar meermaals aftrekken van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meerdere malen zijn heeft penis heeft laten vastpakken, heeft laten betasten en zich heeft laten aftrekken door [slachtoffer 1] , zoals onder 2 ten laste is gelegd. Dit wordt ook wel seksueel corrumperen genoemd.
Partiële vrijspraken
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte de vagina van [slachtoffer 1] heeft betast, zoals ook onder 2 ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij eens onder een deken op bank lag, terwijl verdachte naast haar op de bank zat. Als de verbalisant [slachtoffer 1] vraagt of verdachte haar heeft aangeraakt op plekken waarvan zij dat niet wilde, knikt zij. Als wordt gevraagd of dat aan de voor- of aan de achterkant van haar lichaam is, zegt zij “voor”. De verbalisant kijkt vervolgens naar het lichaam van [slachtoffer 1] en ziet haar knikken bij haar plasser. Als haar vervolgens wordt gevraagd hoe het is gegaan en wat verdachte dan bij haar plasser zou hebben gedaan, lukt het [slachtoffer 1] niet om daar antwoord op te geven. Wat er dus precies is gebeurd op de bank is daardoor niet duidelijk geworden. De rechtbank zal verdachte daarom (partieel) vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde betasten van de vagina van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde (het zoenen op de mond), overweegt de rechtbank het volgende. Niet ter discussie staat dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden; verdachte heeft [slachtoffer 1] ’s verklaring hierover namelijk bevestigd. De vraag is echter of in de gegeven context kan worden gesproken van een ontuchtige handeling.
Of een zoen op de mond een ontuchtige handeling is, hangt af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt dat van omstandigheden op grond waarvan het zoenen op de mond door verdachte als ontuchtig is aan te merken niet uit het dossier volgt. Niet is gebleken dat dit zoenen op de mond bijvoorbeeld plaatsvond ten tijde van de hiervoor vastgestelde seksuele handelingen. Dit maakt dat de expliciet seksuele aard van de zoenen op de mond niet vastgesteld kan worden. De rechtbank zal verdachte daarom (partieel) vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde zoenen op de mond van [slachtoffer 1] .
Feit 1
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft bij de politie verklaard dat verdachte in haar bijzijn zichzelf heeft afgetrokken. [slachtoffer 2] was toen naar eigen zeggen vier of vijf jaar oud. Zij heeft verklaard dat verdachte zei dat hij lijm kon maken. Dit deed hij door aan zijn “pielemoes” te zitten. Er kwam dan wit spul uit. Volgens [slachtoffer 2] deed hij “het” in een handdoek die uit de badkamer kwam. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte haar waarschijnlijk zwanger probeerde te maken door haar “te laten proeven”. Volgens [slachtoffer 2] heeft verdachte gezegd dat “het lekker zoet was”.
Gelet op deze specifieke, gedetailleerde en daardoor authentiek overkomende verklaring, ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat [slachtoffer 2] ook eerlijk heeft verklaard als zij bepaalde dingen niet meer weet. De rechtbank neemt de verklaring van [slachtoffer 2] dan ook als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend dat hij zich in het bijzijn van [slachtoffer 2] heeft afgetrokken. Wel heeft verdachte, evenals [slachtoffer 2] , verklaard dat [slachtoffer 2] (en haar broer [B] ) soms bij hem in bed sliepen. Zijn vrouw sliep dan beneden. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat hij, als hij masturbeerde, zijn sperma opving met een handdoek.
Deze op zich zelf staande verklaringen maken nog niet dat is voldaan aan het bewijsminimum zoals hierboven is bedoeld Toch komt de rechtbank uit op een bewezenverklaring door middel van schakelbewijs.
De rechtbank constateert dat bepaalde feiten en omstandigheden met betrekking tot het seksuele misbruik van [slachtoffer 1] op onderdelen gelijkenissen vertonen met de feiten en omstandigheden ten aanzien van het ten laste gelegde seksueel corrumperen van [slachtoffer 2] . Die gelijkenissen kunnen onder omstandigheden als aanvullend bewijs worden gebruikt, zodat alsnog aan het bewijsminimum wordt voldaan.
Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheden dat verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijs ten aanzien van andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijs van het te bewijzen feit. Er dient sprake te zijn van een herkenbaar en gelijksoortig patroon ten aanzien van het handelen van verdachte; de modus operandi.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren beiden (zeer) jonge meisjes die aan hun (stief)opa, verdachte, waren toevertrouwd en door hem werden verzorgd en deels opgevoed. Uit de verklaring van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] volgt dat de seksuele handelingen (mede) in de slaapkamer werden verricht. Ook verdachte zelf heeft verklaard dat het vastpakken van zijn penis door [slachtoffer 1] in zijn slaapkamer plaatsvond. Het zou bovendien in beide gevallen gaan om het masturberen door verdachte dan wel het aftrekken van verdachte, kort gezegd om “handwerk”. In elk geval ging het bij beide meisjes dus om dezelfde soort handelingen. Ook kwam er in beide gevallen een handdoek aan te pas om het sperma op te vangen dan wel – in het geval van [slachtoffer 1] – haar hand mee schoon te maken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een duidelijk aanwijsbare modus operandi waarneembaar in het handelen van verdachte.
Conclusie
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt voldoende steun in de verklaring van [slachtoffer 1] én de verklaring van verdachte gelet op de gelijkenissen ten aanzien van de feiten, de context, de omstandigheden en het handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat tussen de verklaring van [slachtoffer 2] en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake is van een te ver verwijderd verband.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1:op meerdere tijdstippen in de periode van [2012] tot en met 31 december 2018 te Almere [slachtoffer 2] , geboren [2012] , van wie hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte, in de directe nabijheid van en in het zicht van en ten overstaan van die [slachtoffer 2] zichzelf afgetrokken;
feit 2:op meerdere tijdstippen in de periode van 15 januari 2019 tot en met 15 augustus 2022 te Almere met [slachtoffer 1] , geboren op [2008] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte meerdere malen- zijn penis laten vastpakken en betasten en zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen;
feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen
plegen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als opa meerdere malen schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van zijn kleindochter en het meerdere malen seksueel misbruiken van zijn stiefkleindochter.
Zijn kleindochter [slachtoffer 2] was het eerste slachtoffer. Haar opa, verdachte, trok zich af in haar nabijheid in zijn slaapkamer. Hij heeft zijn kleindochter gevraagd of zij zijn sperma wilde proeven. Zij was toen nog maar vier of vijf jaar oud. Verdachte was destijds ruim in de zestig.
Toen verdachte zijn kleindochter niet meer kon zien, heeft hij zich vergrepen aan zijn stiefkleindochter [slachtoffer 1] . Zij moest verdachte aftrekken in zijn auto en ook in zijn slaapkamer. Ook zijn kleindochter was ten tijde van het seksueel misbruik nog een jong meisje van tussen de tien en dertien jaar oud.
Ondanks het feit dat bij de seksuele handelingen geen directe lichamelijke dwang of agressie aan de kant van verdachte heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank de feiten gedurende een langere periode gepleegd buitengewoon ernstig. Verdachte had, als opa die de zorg had over zijn twee (zeer) jonge en kwetsbare (stief)kleinkinderen, zijn verantwoordelijkheid moeten kennen en de slachtoffers moeten beschermen, in plaats van hen seksueel te corrumperen dan wel misbruiken. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat de slachtoffers, gelet op hun leeftijd, erg kwetsbaar zijn op het gebied van seksualiteit, zodat het gedrag van verdachte op een bepaald moment tot (ernstige) psychologische problemen bij hen kan leiden. Minderjarigen dienen hiertegen beschermd te worden. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling en integriteit van de minderjarige slachtoffers en met zijn handelwijze hun normale en gezonde seksuele ontwikkeling ernstig doorkruist.
Uit de slachtofferverklaring van moeder namens [slachtoffer 2] volgt dat het feit voor [slachtoffer 2] verstrekkende gevolgen heeft gehad en nog altijd heeft. Zo slaapt en eet ze slecht, is ze erg onzeker en heeft ze een laag zelfbeeld. Blijkens de toelichting op de vordering tot schadevergoeding hebben de handelingen van verdachte bij [slachtoffer 2] veel angstgevoelens gecreëerd. In oktober 2022 is [slachtoffer 2] in behandeling gekomen bij een systeemtherapeut en twee GZ-psychologen. In de periode januari tot april 2023 heeft [slachtoffer 2] meerdere EMDR-sessies ondergaan. Gelet op het feit dat het nog steeds niet goed gaat met [slachtoffer 2] , is het gezin momenteel in gesprek met instanties over de voortzetting van de behandeling.
Ook [slachtoffer 1] heeft nog erg veel last van de gevolgen van het seksueel misbruik. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer 1] , nadat zij aan haar moeder en stiefvader had verteld over het misbruik, begon weg te lopen van huis en dat zij pas terug keerde nadat de politie haar had gevonden. [slachtoffer 1] is volgens de toelichting somber, slaapt slecht, eet weinig en er is sprake van automutilatie. Ook kampt [slachtoffer 1] met suïcidale gedachtes. Nadat de thuissituatie onhoudbaar was geworden, vanwege het wegloopgedrag en de suïcidale gedachtes, werd besloten om [slachtoffer 1] uit huis te plaatsen. Vanaf september 2022 verbleef [slachtoffer 1] bij een crisisgroep en begin mei 2023 is zij opgenomen op een behandelgroep. Sinds juni 2024 is [slachtoffer 1] weer thuis. Wel krijgt [slachtoffer 1] nog steeds drie keer per week begeleiding.
Verder merkt de rechtbank de houding van verdachte aan als strafverzwarend. Verdachte ontkent dat het misbruik van [slachtoffer 1] vaker dan twee keer heeft plaatsgehad en daarbij schrijft hij het initiatief aan het slachtoffer [slachtoffer 1] toe. Dit terwijl hij, als volwassene, beter had moeten weten en [slachtoffer 1] tegen zichzelf in bescherming had moeten nemen. Meerdere keren heeft verdachte echter zijn eigen behoeftebevrediging boven de belangen van [slachtoffer 1] gesteld. Verdachte lijkt zich daarbij ook niet bewust te zijn van het kwalijke en schadelijke van zijn handelen destijds.
Het seksueel corrumperen van het slachtoffer [slachtoffer 2] is verdachte in weerwil van het bewijs blijven ontkennen. Hij heeft bovendien ter zitting nog vraagtekens gezet bij het strafbare karakter van dergelijke handelingen. Ook daarmee laat verdachte zien geen enkel besef te hebben van de schadelijke gevolgen die zijn handelen kan hebben voor zijn (stief)kleinkinderen.
Verdachte heeft ter zitting weliswaar verklaard dat hij zijn (stief)kleinkinderen niet nog meer schade wil toebrengen, maar uit zijn houding en in wat hij verder ter zitting heeft verklaard, blijkt eerder het tegenovergestelde.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 13 juni 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
  • een reclasseringsadvies van 17 januari 2024, opgemaakt door reclasseringswerker M. Vogelpoel.
Blijkens het reclasseringsadvies lijkt verdachte zijn leven overwegend op orde te hebben. Verdachte heeft een blanco psychiatrische en justitiële voorgeschiedenis en lijkt goed te functioneren op diverse levensgebieden.
Op te leggen straf
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan, mede in verband met een juiste normbevestiging, genoegdoening aan de slachtoffers en (algemene en speciale) preventie, niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, is de op te leggen gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd. Verder is de op te leggen straf in lijn met gevangenisstraffen die voor dergelijke zedenmisdrijven worden opgelegd.
Het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf dient om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen. De rechtbank zal ter bescherming van de slachtoffers een contactverbod met hen als bijzondere voorwaarde opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.950,80. Dit bedrag bestaat uit € 2.950,80 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan materiële schade geheel dient te worden toegewezen. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 8.000,-. Het totale schadebedrag van 10.950,80 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij is als vier- of vijfjarige seksueel gecorrumpeerd door haar opa. Door de benadeelde partij is gesteld dat zij als gevolg hiervan kampt met angstklachten en onzekerheid. Gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon, en dat de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,-. Daarbij heeft zij gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Voor het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 1.500,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2016 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2016 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vijfentwintig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijk vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
[slachtoffer 1]
Materiële schade
De benadeelde partij heeft reis- en parkeer kosten gevorderd in verband met het halen en brengen van en naar de opvang en het ziekenhuis. Verder heeft de benadeelde partij de kosten voor het opvragen van de medische informatie van de benadeelde partij gevorderd.
Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij in een kwetsbare periode van haar leven zat en al te kampen had met een traumatische gebeurtenis, namelijk huiselijk geweld. In het kader van causaliteit is de vraag in hoeverre deze traumatische gebeurtenis mede invloed heeft gehad op haar psychisch leed, en daaruit voortvloeiende materiële kosten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de complexiteit van de vordering nader onderzoek naar het causale verband tussen het bewezen verklaarde feit en de omvang van de gevorderde schade zou vereisen, terwijl het strafgeding zich thans niet meer leent voor uitstel of aanhouding om een en ander nader uit te diepen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk-verklaren in de vordering wat betreft de materiële schade.
Immateriële schade
Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij is als tiener slachtoffer geweest van seksueel misbruik door haar stiefopa. Door de benadeelde partij is gesteld dat zij als gevolg hiervan kampt met somberheidsklachten en suïcidale gedachtes. Gelet op de hiervoor omschreven aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon, en dat de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de benadeelde partij reeds te kampen had met een andere traumatische gebeurtenis, zoals hiervoor genoemd, en dat dit mogelijk ook invloed heeft gehad op haar psychische gesteldheid. Verder heeft de rechtbank gelet op beslissingen in soortgelijke zaken.
Voor het meer gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 2.500,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019 tot aan de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met vijfendertig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
BEM-clausule
De rechtbank zal bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijk vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 247, 248 en 248d van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders onder 1 en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt daarbij een proeftijd van
  • als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • als bijzondere voorwaarde geldt dat verdachte:
* op geen enkele wijze, direct of indirect, contact opneemt, zoekt of heeft met het slachtoffer [slachtoffer 2] , geboren op [2012] in [geboorteplaats] , en het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [2008] in [geboorteplaats] . De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
Benadeelde partij
[slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 1.500,- bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2016 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van het meer gevorderde;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 1.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2016 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 2] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 2] , geboren op [2012] in [geboorteplaats] , te openen rekening met een BEM-clausule;
[slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 2.500,- bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019 tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van het meer gevorderde (immateriële en materiële schade)
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan [slachtoffer 1] dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van [slachtoffer 1] , geboren op [2008] in [geboorteplaats] , te openen rekening met een BEM-clausule.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Loots, voorzitter, en mrs. N. van Esch en F.T Haak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 november 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1:hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van [2012] tot en met 31 december 2018 te Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,[slachtoffer 2] , geboren [2012] , van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte, in de directe nabijheid van en/of in het zicht van en/of ten overstaan van die [slachtoffer 2] zichzelf afgetrokken;(art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 248d Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 januari 2019 tot en met 15 augustus 2022 te Almere, althans in Nederland met [slachtoffer 1] , geboren op [2008] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte, meerdere malen, althans eenmaal,- zijn penis laten vastpakken en/of betasten en/of zich laten aftrekken door die [slachtoffer 1],- de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] betast en/of- die [slachtoffer 1] op de mond gekust/gezoend.(art 247 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 23 januari en 25 januari 2024, genummerd 2022240289 en 2022239163, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 t/m 76. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 33 en 34.
3.Pagina’s 22 t/m 25.
4.Pagina’s 50 t/m 61.
5.Pagina 38.
6.Pagina’s 7 en 17.