In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de eigenares van een woning, en de heffingsambtenaar van de gemeente. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 385.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022. Eiseres ging in bezwaar tegen deze beschikking, maar haar bezwaar werd op 8 december 2023 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld. Tijdens de digitale zitting op 23 augustus 2024 hebben de gemachtigde van eiseres en de taxateur van de heffingsambtenaar hun standpunten toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde. Eiseres stelde dat zij beroep moest instellen om de onderbouwing te kunnen controleren, omdat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar een nieuwe referentiewoning had gebruikt. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar in elke fase van de procedure zijn onderbouwing mag aanpassen en dat de onderbouwing in de uitspraak op bezwaar voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een hogerberoepschrift indienen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften met betrekking tot de onderbouwing van de WOZ-waarde in acht genomen en de stellingen van eiseres niet gevolgd.