ECLI:NL:RBMNE:2024:6493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
10983754 MC 24/1710
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de beëindiging van een gemengde zorg- en huurovereenkomst met betrekking tot een cliënt met autisme

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting die zorg en begeleiding biedt aan mensen met een autisme spectrum stoornis en een cliënt die in een zelfstandige woning van de stichting huurt. De cliënt, gedaagde, heeft vanaf 1 juni 2023 de woning niet verlaten, ondanks de opzegging van de huurovereenkomst en zorgovereenkomst door de stichting per 31 mei 2023. De stichting vorderde onder andere ontruiming van de woning en schadevergoeding wegens misgelopen zorginkomsten. De rechtbank oordeelde dat de huurovereenkomst en zorgovereenkomst een gemengde overeenkomst vormen, waarbij het zorgelement overheersend is. Dit betekent dat de wettelijke huurbescherming niet van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet gerechtigd was om de overeenkomsten op te zeggen, omdat zij niet voldoende had aangetoond dat de cliënt zich niet begeleidbaar opstelde. De vorderingen van de stichting werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de cliënt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 10983754 MC 24-1710
Vonnis van 30 oktober 2024
inzake
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.P.G.F. de Moel,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.M. Thomas.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2024 met producties
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] met producties
  • door partijen voorafgaand aan de zitting ingediende producties.
1.2.
Op 17 september 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. Op de zitting te Lelystad zijn de bestuurders van [eiseres] , [A] en [B] , verschenen namens [eiseres] , met
mr. de Moel als gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met haar vader en haar gemachtigde mr. Thomas. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] richt zich op de begeleiding, behandeling en ondersteuning van mensen met een autisme spectrum stoornis. Zij is daartoe in samenwerking met stichting [stichting] een woon-zorgproject in [plaats] gestart.
2.2.
[gedaagde] heeft hoog functionerend autisme.
2.3.
Vanaf 1 december 2021 huurt [gedaagde] van [eiseres] de zelfstandige woning aan de [adres] te [plaats] .
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 29 november 2021 een huurovereenkomst met de levering van zorgdiensten gesloten. Op 29 november 2021 is voorts tussen [onderneming (B.V.)] en [gedaagde] een zorgovereenkomst gesloten.
2.5.
De huurovereenkomst is gesloten voor de tijd dat [gedaagde] zorgverlenende diensten en woonbegeleiding van [eiseres] ontvangt.
2.6.
In artikel 3.2. van de huurovereenkomst is bepaald:
“Deze huurovereenkomst is onlosmakelijk verbonden met de zorgovereenkomst tussen partijen en eindigt derhalve, rekening houdend met een opzegtermijn van drie maanden, van rechtswege op het moment dat de zorgovereenkomst tussen partijen eindigt.”
In artikel 10.2 van de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Huurder is verplicht zich te houden aan het individueel begeleidingsplan. Het herhaaldelijk niet nakomen of niet kunnen voldoen aan het begeleidingsplan is een grondslag om de
huurovereenkomst te doen laten beëindigen."
2.7.
In artikel 8 van de zorgovereenkomst is bepaald:
“De cliënt en [onderneming (B.V.)] mogen de overeenkomst tussentijds opzeggen, onder specifieke voorwaarden. Hiervoor wordt verwezen naar de leveringsvoorwaarden van [onderneming (B.V.)] , artikel 3.”
2.8.
In artikel 2.4 van de leveringsvoorwaarden, die onderdeel uitmaken van de zorgovereenkomst, is vermeld: “
De cliënt/(wettelijke) vertegenwoordiger is gehouden mee te werken aan het ontvangen van de zorg en aan het uitvoeren en nakomen van de gesloten overeenkomst, voor zover dit redelijkerwijs van hem/haar verwacht kan worden.”
2.9.
In artikel 3.2. van de leveringsvoorwaarden is het volgende opgenomen:
" [onderneming (B.V.)] behoudt zich het recht voor om de begeleiding te weigeren, voortijdig (geheel of gedeeltelijk) te beëindigen of de geïndiceerde begeleidingsomvang te verminderen. De reden om tot voortijdige zorgbeëindiging of weigeren van de begeleiding over te gaan kan gelegen zijn in het in het geding komen van de (sociale) veiligheid en/of gezondheid van zowel de medewerker als de cliënt. Dit kan betreffen het niet langer kwalitatief verantwoord kunnen leveren van zorg, het weigeren van de cliënt zijn medewerking te verlenen aan het gebruik van onder meer deugdelijk werkmateriaal en/of het toestaan van inzet van begeleidingsmiddelen bij de begeleidingsverlening. welke door wettelijke bepalingen zijn voorgeschreven.
[..]
Zorgweigering of voortijdige beëindiging vindt slechts plaats na zorgvuldige toepassing van de richtlijnen “Beëindiging en weigering begeleiding” en indien overleg met de cliënt geen resultaat heeft opgeleverd.”
2.10.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de zorgverlening door [eiseres] .
2.11.
Bij brief van 27 februari 2023 heeft [eiseres] de huur- en zorgovereenkomst per 31 mei 2023 opgezegd:
“[..] Wij zijn genoodzaakt u het volgende mede te delen. Met dit schrijven kondigen wij de beëindiging van de huur- en zorgovereenkomst bij [eiseres] aan per 31 mei 2023. Dit is overeenkomstig art. 3.2. van de huurovereenkomst met levering van zorgdiensten van 1-12-2021. De betreffende huurovereenkomst is namelijk onlosmakelijk verbonden met de zorgovereenkomst.[..]
Wij zien dat u zich niet begeleidbaar opstelt. De zorgen rondom u als cliënt en uw zelfredzaamheid nemen hierdoor toe.[..]
Volgens art. 10.2 van de huurovereenkomst met levering van zorgdiensten bent u als bewoner van de zorgwoning op zijn minst verplicht zich te houden aan het voorliggende begeleidingsplan.”
2.12.
[gedaagde] heeft de woning op 1 juni 2023 niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst en zorgovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] per 1 juni 2023 door opzegging is geëindigd;
Subsidiair:
2. De huurovereenkomst en zorgovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] wegens wanprestatie van [gedaagde] te ontbinden met ingang van de datum van het vonnis;
Zowel primair als subsidiair:
3. [gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen 30 dagen na betekening van het vonnis leeg en bezemschoon te ontruimen, met medeneming van al diegenen die en hetgeen dat zich in het gehuurde vanwege haar bevindt/bevinden en met afgifte van de ter beschikking gestelde sleutels, ter vrije beschikking te stellen van [eiseres] ;
4. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de marktconforme huur-/gebruiksvergoeding van
€ 775,-- vanaf de datum waarop de huurovereenkomst is komen te eindigen tot de ontruiming minus de reeds betaalde huurvergoeding volgens de huurovereenkomst;
5. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de schadevergoeding tot en met december 2023 begroot op € 20.848,11 vanwege door [eiseres] misgelopen zorginkomsten, althans tot betaling van de schadevergoeding tot en met augustus 2023 begroot op € 6.827,76 (12 keer € 568,98), in beide gevallen te vermeerderen met de inkomstenderving vanaf januari 2024;
6. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de contractueel overeengekomen boete op grond van artikel 11.2 van de huurovereenkomst van € 100,00 per dag vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot de dag van ontruiming, althans een boete in goede justitie door de rechtbank te bepalen;
7. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, als ook de nakosten van het geding en de wettelijke rente over de proceskosten, voor zover deze niet uiterlijk veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiseres] voert aan - kort samengevat - dat [gedaagde] sinds 1 juni 2023 zonder recht of titel in de woning verblijft. [gedaagde] is ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de zorgovereenkomst. Vanaf december 2022 wil [gedaagde] geen zorg meer van [eiseres] ontvangen. [gedaagde] wil ook niet met [eiseres] in gesprek om tot een oplossing te komen. [gedaagde] stelt het vertrouwen in [eiseres] te hebben verloren. De zorg door een andere zorgorganisatie in het gehuurde te laten verlenen is echter geen optie. [eiseres] was daarom genoodzaakt om de zorg- en huurovereenkomst op te zeggen. Het zorgelement is overheersend in de overeenkomst. De huurbescherming is uitgesloten. Omdat [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft, is zij op grond van de huurovereenkomst een boete aan [eiseres] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] stelt daartegenover dat er geen sprake is van een gemengde zorg- en huurovereenkomst met [eiseres] . Er is een huurovereenkomst met [eiseres] en een zorgovereenkomst met [onderneming (B.V.)] . Voor zover er wel sprake is van een gemengde overeenkomst stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het huurelement overheerst. [gedaagde] heeft huurbescherming en een zwaarwegend belang om de woning te behouden. [gedaagde] betwist dat zij zich niet begeleidbaar heeft opgesteld. [gedaagde] heeft zich ingezet om tot een oplossing te komen en voorgesteld om eerst een gesprek met haar ouders te voeren. Het voeren van een gesprek met haar ouders is door [eiseres] afgewezen. [gedaagde] is overrompeld door de mededeling van [eiseres] – onder dreiging van uithuiszetting – dat zij zorg moest afnemen vanuit de Wet Langdurige Zorg. Er is voor [eiseres] geen reden om de zorg- en huurovereenkomst te beëindigen. Thans is één van haar ouders haar zorgverlener op het Persoonsgebonden Budget van [gedaagde] vanuit de WMO, om haar te begeleiden in de woning.

4.De beoordeling

4.1.
Beoordeeld zal moeten worden of de huurovereenkomst is geëindigd per 31 mei 2023 doordat de zorgovereenkomst eveneens per die datum is opgezegd.
De huur-/zorgovereenkomst=gemengde overeenkomst
4.2.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is op 29 november 2021 een huurovereenkomst met levering van zorgdiensten gesloten met betrekking tot een woning voor de periode dat [gedaagde] krachtens de gesloten zorgovereenkomst zorgverlenende diensten en woonbegeleiding ontvangt. Gelijktijdig met de huurovereenkomst heeft [onderneming (B.V.)] met [gedaagde] op 29 november 2021 een zorgovereenkomst gesloten. Tussen beide overeenkomsten bestaat een nauwe relatie. Dit volgt onder meer uit de huurovereenkomst waar op diverse plaatsen, o.a. artikel 3.2., 3.3. en 3.5, een verband wordt gelegd tussen het einde van de begeleiding/zorg en het einde van het verblijf in en het gebruik van de woning. Verder volgt uit de considerans van de huurovereenkomst dat [eiseres] de woning alleen te huur aanbiedt ten behoeve van het leveren van intramurale zorg en/of extramurale zorg en/of begeleiding aan [gedaagde] . In de considerans onder L en in artikel 3.2. van de huurovereenkomst is vervolgens uitdrukkelijk bepaald dat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de zorgovereenkomst en dat bij een einde van de zorgovereenkomst ook de huurovereenkomst eindigt.
4.3.
Het voorgaande betekent dat sprake is van een gemengde overeenkomst, te weten een huurovereenkomst met betrekking tot zelfstandige woonruimte in combinatie met een zorgovereenkomst, hetgeen een overeenkomst van opdracht is in de zin van artikel 7:400 BW. Dat [gedaagde] met [eiseres] de huurovereenkomst heeft gesloten en met [onderneming (B.V.)] de zorgovereenkomst, heeft voor onderhavige beoordeling geen gevolgen. Niet alleen heeft [eiseres] afdoende toegelicht dat de bestuurders van [eiseres] ook de bestuurders zijn van [onderneming (B.V.)] , ook laat het sluiten van deze twee overeenkomst met zowel [eiseres] als [onderneming (B.V.)] onverlet dat tussen deze overeenkomsten een directe relatie bestaat en dat de omstandigheid dat deze overeenkomsten zijn gesloten met verschillende entiteiten niets afdoet aan de kwalificatie dat sprake is van een gemengde overeenkomst.
Zorgelement overheersend ?
4.4.
In het geval van een gemengde overeenkomst geldt ingevolge het bepaalde in artikel 6:215 BW dat de voor die beide overeenkomsten geldende bepalingen in beginsel naast elkaar van toepassing zijn, tenzij die bepalingen onverenigbaar zijn of de strekking van die bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet. In dit geval is sprake van onverenigbaarheid. Immers, de regels omtrent de opzegging van een huurovereenkomst (betreffende woonruimte) en een zorgovereenkomst (opdracht) zijn niet verenigbaar. Daarom dient voor het bepalen van de toepasselijke wettelijke regels te worden vastgesteld welk element overheersend is in de overeenkomst, het huur- of zorgelement. Overheerst het zorgelement, dan blijven de wettelijke huurbepalingen, en dus ook de huurbescherming buiten toepassing.
4.5.
Voor het bepalen welk element overheersend is, zijn alle feiten en omstandigheden van belang. Vast staat dat de huurovereenkomst en de zorgovereenkomst vrijwel gelijktijdig zijn gesloten en dat de overeenkomsten onderling van elkaar afhankelijk zijn. Uit de bepalingen in de huurovereenkomst volgt dat deze met [eiseres] is aangegaan met als doel het verlenen van zorg en begeleiding aan [gedaagde] . De woning is met dat doel ook aan [gedaagde] verhuurd voor de duur van de zorgovereenkomst. Hieruit heeft [gedaagde] kunnen opmaken dat de woning haar uitsluitend in haar hoedanigheid van cliënt van [eiseres] ter beschikking werd gesteld met als doel de woonbegeleiding te faciliteren. Onder H van de considerans in de huurovereenkomst is ook met zoveel woorden opgenomen dat de zorgverlenende diensten en de woonbegeleiding in de woning en betreffende woonomgeving worden aangeboden door [eiseres] . In het persoonlijk ondersteuningsplan zijn de persoonlijke doelen en begeleidingsafspraken van en met [gedaagde] vermeld. Volgens [gedaagde] heeft niet [eiseres] , maar zijzelf feitelijk dit ondersteuningsplan gemaakt omdat zij gedwongen was het ondersteuningsplan van [eiseres] te herschrijven. Wat daar ook van zij, uit dit ondersteuningsplan volgt onmiskenbaar dat [gedaagde] op verschillende elementen door [eiseres] wordt begeleid, welke te behalen doelen er zijn en dat er zowel individuele begeleiding als gemeenschappelijke activiteiten zullen zijn. [gedaagde] is ook verplicht dit ondersteuningsplan op te volgen nu in artikel 10.2. van de huurovereenkomst is opgenomen dat zij zich dient te houden aan het individueel ondersteuningsplan. Weliswaar is tijdens de zitting aan de orde geweest dat de individuele begeleiding van [gedaagde] slechts 1,5 uur per week is, maar dit is overeenkomstig het ondersteuningsplan nu daarin is vermeld dat deze begeleiding slechts één keer per week plaatsvindt. Hieruit leidt de kantonrechter af dat dit een bewuste keuze is geweest en [gedaagde] heeft ter zitting ook bevestigd dat zij dit voldoende acht. Dat de begeleiding in aantal uren beperkt is, doet derhalve niets af aan hetgeen hiervoor is overwogen.
4.6.
Gelet op de bepalingen in de huurovereenkomst met levering van zorgdiensten, de zorgovereenkomst, de inhoud van het persoonlijk ondersteuningsplan en de feitelijke gang van zaken, is de kantonrechter van oordeel dat het zorgelement het overheersende element is in de met [gedaagde] gesloten gemengde overeenkomst en dat de wettelijke huurbeschermings-bepalingen daarom niet van toepassing zijn.
Opzegging
4.7.
Niet in geschil is dat [eiseres] bij brief van 27 februari 2023 zowel de zorg- als de huurovereenkomst met [gedaagde] heeft opgezegd per 31 mei 2023. Beoordeeld zal moeten worden of [eiseres] gerechtigd was de huur- en zorgovereenkomst op te zeggen.
4.8.
[eiseres] stelt zich op het standpunt, zo volgt uit de opzeggingsbrief, dat [gedaagde] meermaals herhaaldelijke uitnodigingen voor een gesprek heeft afgewezen, dat de begeleiding in de woning sinds de zomer van 2022 niet meer welkom is, dat zij zich niet begeleidbaar opstelt en dat [gedaagde] daarom de verplichting die is opgenomen in het hiervoor onder de feiten aangehaalde artikel 10.2. van de huurovereenkomst niet nakomt. Waaruit het zich niet begeleidbaar opstellen van [gedaagde] sinds de zomer van 2022 bestaat heeft [eiseres] niet voldoende onderbouwd. Uit de stukken volgt dat er in ieder geval tot half december 2022 begeleiding is geweest van [gedaagde] in haar woning. Tijdens de zitting is voorts gebleken dat [gedaagde] met haar begeleidster [C] vanaf de zomer 2022 heeft gewerkt aan de Zelfredzaamheid Matrix, hierna te noemen ZRM, maar dat zij daarover niet tot overeenstemming kwamen en er om die reden op 28 september 2022 een gesprek heeft plaatsgevonden met directielid [D] . Wat er precies in dat gesprek is besproken is, bij gebreke van verslaglegging daarvan, niet duidelijk geworden. In ieder geval kan uit hetgeen partijen daarover hebben verklaard tijdens de zitting, wel opgemaakt worden dat partijen verschillen over de hoeveelheid zorg die nodig is voor [gedaagde] . Volgens [gedaagde] kan worden volstaan met 1,5 uur aan zorgbegeleiding per week, maar volgens [eiseres] zijn er veel meer uren zorg nodig dan die 1,5 uur. In dat laatste geval kan dat niet onder de WMO plaatsvinden, maar kom je in de Wet Langdurige Zorg terecht, aldus [eiseres] , hetgeen [gedaagde] nu juist niet wil. Op grond waarvan [eiseres] tot het oordeel komt dat [gedaagde] veel meer uren zorg nodig heeft dan 1,5 uur per week heeft [eiseres] niet onderbouwd. Ook een rapportage van haar begeleidster [C] over de inhoud van de door haar gegeven begeleiding en het eventueel niet meewerken daaraan door [gedaagde] is niet in het geding gebracht, voor zover deze er al is. Evenmin zijn er door [eiseres] andere documenten, gespreksverslagen, logboeken of evaluaties afkomstig van professioneel hulpverleners van [gedaagde] overgelegd, waaruit blijkt dat meer zorg nodig is en/of dat [gedaagde] niet meewerkt aan de begeleiding. In ieder geval is wel gebleken uit door partijen aan elkaar gestuurde brieven dat zij herhaaldelijk hebben gepoogd om over de omvang en inhoud van de zorg aan [gedaagde] met elkaar in gesprek te gaan, maar dat aan beide kanten “drempels” werden opgeworpen om dit van de grond te laten komen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid, zo is ter zitting gebleken, dat partijen het vertrouwen in elkaar behoorlijk kwijt zijn geraakt. Hoewel beide partijen daarin een aandeel hebben, mag wel van [eiseres] verwacht worden, gelet op haar doelgroep, dat zij grote zorgvuldigheid betracht in de omgang met haar cliënten. Het voeren van een constructief en oplossend gesprek is echter niet van de grond gekomen omdat [eiseres] , zoals ook de kortgedingrechter in zijn vonnis heeft overwogen, te halsstarrig vasthoudt aan het voeren van een gesprek met alleen [gedaagde] , waarbij haar ouders op de achtergrond blijven (laatstelijk in een e-mail van 4 januari 2023). Gelet op de kwetsbaarheid van [gedaagde] had van [eiseres] een zorgvuldiger benadering verwacht mogen worden. Dit volgt ook uit de brief van 6 juni 2023 van de behandelaar van [gedaagde] bij het [instelling] (waar [gedaagde] eerder onder behandeling is geweest), die nu juist aangeeft dat het belangrijk is om aan te sluiten bij de behoefte van [gedaagde] gezien haar sociale angststoornis. Hoewel begrijpelijk, [gedaagde] is immers de cliënt van [eiseres] en handelingsbekwaam, is het de kantonrechter, ook na vragen op dit punt tijdens de zitting, onduidelijk gebleven waarom, zoals [gedaagde] heeft voorgesteld, niet eerst een gesprek met haar ouders plaats kan vinden, waarna zij zelf het gesprek met [eiseres] kan aangaan, met haar ouders op de achtergrond. Gelet op de kwetsbaarheid van [gedaagde] had van [eiseres] verwacht mogen worden daaraan gehoor te geven. Wat er in de periode van 4 januari 2023 tot de opzegging op 27 februari 2023 is gebeurd, of er zorg is verleend en of [gedaagde] deze zorg heeft geweigerd, is bij gebreke van een onderbouwing door [eiseres] , ook onduidelijk gebleven. Wat wel vaststaat is dat de begeleidster van [gedaagde] , [C] , per 1 januari 2023 is vertrokken bij [eiseres] en dat daar geen nieuwe begeleidster voor in de plaats is gekomen. Wat daar de reden van is geweest, heeft [eiseres] niet nader toegelicht.
4.9.
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat [eiseres] in de aanloop naar de opzegging niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van haar verwacht had mogen worden. Evenmin is gesteld of gebleken dat [eiseres] , zoals in artikel 3.2 van de leveringsvoorwaarden is opgenomen, de richtlijnen “Beëindiging en weigering begeleiding” zorgvuldig heeft toegepast. Thans kan dan ook niet worden geoordeeld dat [gedaagde] tot de datum waarop de opzegging heeft plaatsgevonden zich niet zodanig begeleidbaar heeft opgesteld dat dit tot een einde van de zorgovereenkomst heeft moeten leiden. De opzegging van de zorgovereenkomst was dan ook niet gerechtvaardigd en [eiseres] was daarom eveneens niet gerechtigd om op 27 februari 2023 de huurovereenkomst op te zeggen. De gevorderde verklaring voor recht dat de huur- en zorgovereenkomst met [gedaagde] per 1 juni 2023 door opzegging is geëindigd zal dan ook worden afgewezen.
Ontbinding en nevenvorderingen
4.10.
Ook de subsidiair gevorderde ontbinding van de huur- en zorgovereenkomst wordt afgewezen. [eiseres] heeft daaraan dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan de opzegging van deze overeenkomsten. Nu hiervoor is geoordeeld dat [eiseres] niet gerechtigd was om de huur- en zorgovereenkomst op te zeggen, is er onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, ook geen grond om deze vordering toe te wijzen.
4.11.
De met de gevorderde verklaring voor recht en ontbinding samenhangende nevenvorderingen (ontruiming, gebruiksvergoeding en boete) komen, nu de verklaring voor recht en ontbinding zijn afgewezen, eveneens niet voor toewijzing in aanmerking.
Schadevergoeding
4.12.
[eiseres] heeft subsidiair een bedrag van € 20.848,11 aan schadevergoeding gevorderd wegens misgelopen inkomsten. Doordat [gedaagde] vanaf december 2022 weigert zorg af te nemen worden er zorginkomsten misgelopen, aldus [eiseres] . [eiseres] heeft daardoor geen nieuwe cliënt in het gehuurde kunnen huisvesten en aan die cliënt zorg kunnen bieden. [eiseres] had dan hiervoor genoemde inkomsten gehad.
4.13.
Deze vordering wordt eveneens afgewezen. Dat zorginkomsten zijn misgelopen kan niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen, omdat, zoals hiervoor is overwogen, thans niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] zich niet zodanig begeleidbaar heeft opgesteld dat dit tot een einde van de zorgovereenkomst moet leiden. Wat de reden is geweest om vanaf begin januari 2023 geen zorg meer te verlenen aan [gedaagde] en geen nieuwe begeleidster aan haar toe wijzen na het vertrek van [C] , is niet bekend en door [eiseres] niet toegelicht. Onder die omstandigheden kan er geen sprake zijn van het mislopen van zorginkomsten door de opstelling van [gedaagde] .
Verplichting om zorg af te nemen
4.14.
Ten slotte wordt nog als volgt overwogen. Ondanks dat de slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, betekent dit niet dat [gedaagde] niet verplicht is om zorg af te nemen van [eiseres] . Er is immers sprake van een gemengde overeenkomst waarin het zorgelement overheersend is en de zorg dient ingevolge de huur- en zorgovereenkomst ook bij [eiseres] te worden afgenomen. Gebleken is dat [gedaagde] thans zorg van haar ouders ontvangt middels een Persoonsgebonden Budget. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat zij in de woning wil blijven wonen, maar met zorg van een andere hulpverlener, niet zijnde [eiseres] . [gedaagde] zal zich evenwel moeten realiseren dat zij door deze opstelling, ook indien [eiseres] eerst met haar ouders een gesprek aangaat en vervolgens met [gedaagde] zelf en haar ouders op de achtergrond, een langer verblijf in de huurwoning op het spel zet. Immers, als zij weigert om in de toekomst zorg van [eiseres] af te nemen, voldoet zij niet langer aan de voorwaarden zoals die in de huurovereenkomst, de zorgovereenkomst en bijbehorende (leverings-)voorwaarden zijn opgenomen en kan [eiseres] alsnog na een daartoe zorgvuldig gevolgde procedure, de huur- en zorgovereenkomst opzeggen. Indien [gedaagde] zich derhalve niet openstelt voor zorgverlening door [eiseres] en daaraan niet meewerkt, zal zij zich moeten realiseren dat in de toekomst een opzegging van de huur- en zorgovereenkomst wel gerechtvaardigd kan zijn.
proceskosten
4.15.
Nu [eiseres] in het ongelijk wordt gesteld wordt zij in de kosten van de procedure veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.086,-- aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de voldoening.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde] begroot op € 1.221,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van betekening van dit vonnis als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en dit vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.