ECLI:NL:RBMNE:2024:6490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
11403248 \ AC EXPL 24-2836
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van onredelijk bezwarende bedingen in consumentenovereenkomst door kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Basic-Fit Nederland B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, Basic-Fit, vorderde betaling van openstaande abonnementskosten van de gedaagde partij, die een sportschoolabonnement had afgesloten. De kantonrechter heeft ambtshalve de algemene voorwaarden van Basic-Fit beoordeeld, met name de artikelen 5f en 5g, en geconcludeerd dat deze bedingen onredelijk bezwarend zijn voor consumenten. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij de consument verplichtte om het volledige abonnementsgeld te betalen, terwijl de toegang tot de sportschool kon worden ontzegd bij betalingsachterstand. Dit verstorende evenwicht tussen rechten en verplichtingen van partijen werd als onredelijk bezwarend aangemerkt, waardoor de bedingen vernietigbaar zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om haar vordering te onderbouwen en dat zij relevante informatie heeft achtergehouden. Hierdoor werd de vordering afgewezen en werd de eisende partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 11403248 AC EXPL 24-2836 CD/942
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Basic-Fit Nederland B.V. h.o.d.n. [.],
gevestigd in Hoofddorp ,
eisende partij,
gemachtigde: Bosveld Beverwijk B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij tegen betaling van een overeengekomen abonnementstarief een jaar lang sporten in één of meerdere vestigingen van de door de eisende partij geëxploiteerde sportschool.
2.2.
Volgens de eisende partij heeft de gedaagde partij de overeenkomst op enig moment opgezegd tegen het einde van de overeengekomen looptijd van een jaar. Ook heeft de gedaagde partij op enig moment een betalingsachterstand laten ontstaan.
2.3.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om alle openstaande abonnementstermijnen over het overeengekomen abonnementsjaar aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve (uit zichzelf, ook als de consument daar niet om vraagt) moet beoordelen of die zijn nageleefd.
3.2.
De eisende partij is een zogenoemde ‘repeat player’, dat wil zeggen een partij die herhaaldelijk vorderingen instelt; meestal, net als in deze procedure, tegen consumenten met betalingsachterstanden.
3.3.
De eisende partij moet in iedere individuele procedure in de dagvaarding voldoende feiten en omstandigheden stellen, en ter onderbouwing daarvan relevante bijlagen bij de dagvaarding voegen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering van de eisende partij toewijsbaar is. Als de eisende partij dat niet doet, moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden. Dat volgt uit artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van de Hoge Raad in consumentenzaken.
3.4.
De kantonrechter moet onder andere ambtshalve beoordelen of de toepasselijke essentiële informatieplichten van afdeling 2B van titel 5 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn nageleefd. Ook moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW. De kantonrechter ziet aanleiding om met die laatste beoordeling te beginnen.
3.5.
In dit geval is vooral artikel 5f van de toepasselijke algemene voorwaarden (de algemene voorwaarden Basic-Fit , versie 3 mei 2023) relevant, in combinatie met artikel 5g. De eisende partij heeft in artikel 5g van de algemene voorwaarden bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim kan beëindigen na afloop van de overeengekomen minimale abonnementsduur. De consument blijft wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld verschuldigd. In artikel 5f heeft de eisende partij bedongen dat de QR-code, de toegangscode waarmee de sportschool kan worden betreden, wordt geblokkeerd in geval van een betalingsachterstand.
3.6.
Op zichzelf kunnen de bedingen in artikel 5f en 5g wel door de beugel, maar in hun onderlinge samenhang bezien kunnen zij tot gevolg hebben dat een consument met een betalingsachterstand, zoals de gedaagde partij, wel over de volledige overeengekomen looptijd van de overeenkomst aan zijn betalingsverplichtingen moet voldoen, maar daar niet de volledige looptijd gebruik van kan maken, omdat hem op enig moment de toegang wordt ontzegd. Dat komt door de bedongen einddatum. Het wettelijk opschortingsrecht gaat ervan uit dat de abonnementsduur nadat de achterstand is ingelopen wordt verlengd met de periode waarin de toegang werd ontzegd, zodat de consument uiteindelijk alleen betaalt voor de periode waarin hij daadwerkelijk gebruik kan maken van het abonnement. De contractuele regeling van de eisende partij wijkt daar ten nadele van consumenten aanzienlijk van af. En daarmee verstoren de genoemde bedingen in de artikelen 5f en 5g, in hun onderlinge samenhang bezien, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van consumenten aanzienlijk. Dat maakt die bedingen onredelijk bezwarend voor consumenten als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW en aldus vernietigbaar.
3.7.
De eisende partij heeft in haar dagvaarding gesteld dat zij de toegang, al dan niet uit coulance, nooit weigert. Dat maakt de beoordeling echter niet anders, omdat de eisende partij zichzelf contractueel nu eenmaal wel het recht heeft voorbehouden om toegang te weigeren – wat zij ook achterwege had kunnen laten.
3.8.
De eisende partij heeft ook nog gesteld dat de gedaagde partij de overeenkomst zelf tegen het einde van de overeengekomen looptijd heeft opgezegd. Daar gaat de kantonrechter aan voorbij, omdat deze stelling niet is onderbouwd met verifieerbare (van de gedaagde partij afkomstige) bescheiden. En overigens doet een eventuele opzegging door de gedaagde partij niet af aan de hiervoor beschreven omstandigheid dat de beëindiging tegen de bedongen einddatum ook in geval van opzegging door de consument onredelijk bezwarend kan zijn als die niet gedurende de gehele overeengekomen looptijd gebruik heeft kunnen maken van het abonnement.
3.9.
Ten overvloede voegt de kantonrechter hier nog aan toe dat de eisende partij haar stelling dat zij de toegang in de praktijk nooit weigert niet heeft onderbouwd. Integendeel. Uit bij de dagvaarding gevoegde bijlagen blijkt dat de gescande toegangspas ten minste één keer is geblokkeerd en in het overgelegde overzicht van financiële transacties is de optie ‘toegang ondanks incassostatus’ niet aangevinkt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, lijkt hieruit te moeten worden geconcludeerd dat de toegang wel degelijk is geweigerd.
3.10.
Overigens heeft de eisende partij nagelaten correspondentie in het geding te brengen die haar standpunt zou kunnen onderbouwen en de kantonrechter vermoedt dat dit is omdat ook uit die correspondentie zou kunnen blijken dat de gedaagde partij de toegang is geweigerd, of dat daarin in ieder geval de suggestie is gewekt dat de toegang zou worden geweigerd.
3.11.
Dat vermoeden wordt als volgt toegelicht. De kantonrechter is de afgelopen jaren in toenemende mate ambtshalve gaan toetsen of belangrijke consumentenbeschermende bepalingen worden nageleefd. In dat kader is de kantonrechter in vergelijkbare procedures van de eisende partij op enig moment ambtshalve bedingen in (de destijds toepasselijke versie van) de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden gaan vernietigen, wat tot gevolg had dat de vorderingen van de eisende partij in die procedures (gedeeltelijk) werden afgewezen.
3.12.
In reactie daarop is de eisende partij in volgende dagvaardingen uitdrukkelijk gaan stellen dat consumenten gedurende de volledige looptijd van hun overeenkomst toegang hielden tot de sportfaciliteiten, ook in geval van een eventuele betalingsachterstand. Uit in het geding gebrachte aanmaningsbrieven bleek echter dat de eisende partij de overeenkomsten in geval van betalingsachterstanden wel degelijk voortijdig beëindigde, althans suggereerde dat zij vanwege de ontstane achterstand geen toegang verleende tot de sportfaciliteiten, waarmee de overeenkomst (weliswaar niet juridisch, maar wel) feitelijk ophield te bestaan.
3.13.
Nadat de kantonrechter daar consequenties aan is gaan verbinden is de eisende partij opgehouden met het in het geding brengen van de aanmaningsbrieven waaruit bleek dat zij in de praktijk anders handelde dan zij in haar dagvaardingen stelde. In plaats daarvan ging de eisende partij in procedures over onbetaalde abonnementsgelden andere aanmaningsbrieven bij haar dagvaarding voegen, namelijk brieven die rond de overeengekomen einddatum van de betreffende overeenkomsten waren verzonden door haar gemachtigde. Uit andere bijlagen bij de dagvaarding, waarin inzichtelijk werd gemaakt hoe de achterstanden waren opgebouwd, kon echter worden afgeleid dat de eisende partij al snel na het ontstaan van een betalingsachterstand zelf ook al aanmaningsbrieven had verstuurd, die in de betreffende bijlagen werden opgevoerd als “reminder cost”. De kantonrechter vermoedde dat de hiervoor beschreven praktijk, waarin overeenkomsten van consumenten met een betalingsachterstand in aanmaningsbrieven werden beëindigd, of waarin die suggestie werd gewekt, onverminderd werd voortgezet.
3.14.
Omdat de “reminder cost”-brieven niet meer in het geding werden gebracht kon de kantonrechter niet vaststellen dat zijn vermoeden onjuist was en daarom is hij het er toen in aan hem voorgelegde procedures voor gaan houden dat de eisende partij de betreffende overeenkomsten daadwerkelijk tussentijds had beëindigd. Als gevolg daarvan werd toen steeds het grootste deel van de vordering, het deel dat geacht werd te zijn gebaseerd op het onredelijk bezwarend geoordeelde en vernietigde beding in de algemene voorwaarden, afgewezen.
3.15.
De eisende partij heeft daarop haar handelwijze wederom aangepast, in die zin dat zij in de bijlagen bij de dagvaarding de verwijzingen naar de eerder verstuurde aanmaningsbrieven (waarnaar eerder werd verwezen met de vermelding “reminder cost”) is gaan weglakken, waarmee zij, naar het lijkt bewust, relevante informatie voor de beoordeling van de vordering achterhield.
3.16.
In de tussentijd heeft de eisende partij haar algemene voorwaarden aangepast. Op overeenkomsten die op of na 3 mei 2023 zijn gesloten is een nieuwe versie van de algemene voorwaarden va toepassing, waarin de eisende partij het in de vorige versie onredelijk bezwarend geoordeelde artikel 5g heeft aangepast. Maar zoals de kantonrechter hiervoor al heeft beschreven, heeft de eisende partij zichzelf expliciet nog wel de mogelijkheid voorbehouden om toegang te weigeren, waardoor de huidige bedingen 5f en 5g in hun onderlinge samenhang nog steeds onredelijk bezwarend moeten worden geoordeeld.
3.17.
Bovendien is de eisende partij onverminderd doorgegaan met het niet volledig informeren van de kantonrechter. Ook in de nu voorliggende procedure heeft de eisende partij in de bijlagen bij de dagvaarding namelijk de verwijzingen naar de betreffende brieven weggelakt. Maar ook nu constateert de kantonrechter dat de eisende partij wel degelijk aanmaningsbrieven heeft verstuurd, en dat zij in verband daarmee ook kosten in rekening heeft gebracht, die zij niet niet vordert. De uit de bijlagen bij de dagvaarding blijkende geadministreerde schuld is namelijk € 40,00 hoger dan de gevorderde hoofdsom, precies de omvang van het toepasselijke wettelijke tarief voor de vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
3.18.
Als gezegd moet de eisende partij in iedere procedure voldoende feiten en omstandigheden stellen, en ter onderbouwing daarvan relevante bijlagen bij de dagvaarding voegen, om de kantonrechter in staat te stellen te beoordelen of de toepasselijke consumentenbeschermende bepalingen zijn nageleefd en of de vordering toewijsbaar is. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.19.
De kantonrechter constateert in de nu ter beoordeling voorliggende procedure dat de eisende partij in strijd met artikel 21 Rv niet alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aanvoert en dat zij, al dan niet bewust, relevante informatie achterwege laat. Daar moet de kantonrechter consequenties aan verbinden. Hij acht, mede gelet op de beschreven voorgeschiedenis, afwijzing van de vordering de passende sanctie.
3.20.
Omdat de vordering hoe dan ook wordt afgewezen komt de kantonrechter niet toe aan de in overweging 3.4. beschreven ambtshalve beoordeling van de naleving van de toepasselijke essentiële informatieplichten. De kantonrechter wijst erop dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat alle toepasselijke essentiële informatieplichten zouden zijn nageleefd.
3.21.
De eisende partij wordt, nu zij ongelijk krijgt, veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van de gedaagde partij worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt de eisende partij tot betaling van de proceskosten, tot de datum van dit vonnis aan de zijde van de gedaagde partij begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.