ECLI:NL:RBMNE:2024:6484

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
11069826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restbedrag na terugname en verkoop van een auto uit een financial leaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtspersoon naar buitenlands recht, hierna te noemen [eiseres], en [gedaagde], die handelt onder de naam [handelsnaam]. De zaak betreft een financial leaseovereenkomst voor een Volkswagen Golf, waarbij [gedaagde] een betalingsachterstand heeft opgelopen. Hierdoor is de auto teruggenomen en verkocht. [Eiseres] vordert betaling van het resterende bedrag van € 1.479,91, vermeerderd met rente en kosten. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering al voldaan is door zijn schuldhulpverlener en dat deze verjaard is. De kantonrechter heeft deze verweren verworpen. De vordering is niet verjaard, omdat [eiseres] tijdig heeft gestuit. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] het bedrag van € 1.479,91 moet betalen, met wettelijke rente vanaf 17 oktober 2018. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, die in totaal € 957,09 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 11069826 \ AC EXPL 24-998 BJvd/61169
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht [eiseres] AB,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Zweden,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 6;
- het antwoord van [gedaagde] van 26 mei 2024 met bijlage 1 en 2;
- de brief van [eiseres] van 2 oktober 2024 met aanvullende producties 7 t/m 11;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de mondelinge behandeling van 15 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft een financial leaseovereenkomst gesloten voor een Volkswagen
Golf. [gedaagde] heeft een betalingsachterstand opgelopen, waardoor de auto is teruggenomen en verkocht. [eiseres] vordert in deze procedure de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het restbedrag. Volgens [gedaagde] is de vordering al voldaan door zijn schuldhulpverlener en daarnaast is de vordering volgens hem verjaard. Deze verweren slagen niet. De kantonrechter zal de vordering van [eiseres] toewijzen, maar wijst in plaats van de gevorderde contractuele rente de wettelijke rente toe.

3.De beoordeling

De vordering op [gedaagde] is gecedeerd (verkocht)
3.1.
[gedaagde] heeft op 3 maart 2015 een overeenkomst gesloten met Volkswagen Bank GmbH voor de financial lease van een Volkswagen Golf. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] een totaalbedrag van € 11.501,40 voor de auto verschuldigd, inclusief de kredietvergoeding. De uit de overeenkomst voortvloeiende vorderingsrechten op [gedaagde] zijn tweemaal gecedeerd, eerst aan [bedrijf] B.V. en daarna aan [eiseres] .
[gedaagde] is zijn betalingsverplichting niet nagekomen
3.2.
[gedaagde] heeft – ondanks aanmaningen – een achterstand laten ontstaan in zijn termijnbetalingsverplichtingen. Om die reden heeft de toenmalig rechthebbende de Volkswagen Golf teruggenomen en op 17 oktober 2018 verkocht voor € 4.420,00. Dit bedrag is – na aftrek van kosten - in mindering gebracht op het openstaande saldo, maar betaling van het restantbedrag is tot op heden uitgebleven. Daarom vordert [eiseres] in deze procedure om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.479,91, vermeerderd met rente en kosten.
Volgens [gedaagde] is de vordering al tenietgegaan en/of verjaard
3.3.
[gedaagde] stelt dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen, omdat de vordering tijdens zijn faillissement is afgehandeld in samenwerking met zijn schuldhulpverlener. Daarnaast is de vordering volgens [gedaagde] verjaard, omdat de schuld al meer dan vijf jaar opeisbaar is en [eiseres] de vordering tussendoor niet heeft gestuit.
Het is niet komen vast te staan dat de vordering al teniet is gegaan
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de vordering al is afgehandeld tijdens het door [gedaagde] gestelde faillissement van zijn bedrijf. Uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming van [gedaagde] per 4 juni 2018 is uitgeschreven uit het handelsregister wegens gebrek aan baten, maar van een faillissement blijkt daaruit niet. [gedaagde] heeft daarnaast op geen enkele manier onderbouwd dat de vordering al is afgehandeld door de schuldhulpverlener. Hij legt geen bewijzen over van betalingen of kwijtschelding van het openstaande bedrag. Het verweer slaagt niet.
De vordering is niet verjaard
3.5.
Over het verweer van [gedaagde] dat de vordering verjaard is, overweegt de kantonrechter het volgende. De vordering is een vordering uit schadevergoeding na ontbinding die na verloop van vijf jaar verjaart. Om de verjaring te stuiten, moet de schuldeiser een schriftelijke mededeling hebben gedaan aan de schuldenaar, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de schuldeiser zijn recht op nakoming voorbehoudt. Daarbij geldt dat de schriftelijke mededeling moet zijn ontvangen door de schuldenaar.
3.6.
Uit de stukken maakt de kantonrechter op dat de auto is verkocht op 17 oktober 2018 en dat [gedaagde] op 6 november 2018 is aangeschreven om het nog openstaande bedrag binnen tien dagen te betalen. De kantonrechter gaat – bij gebrek aan andere informatie – ervan uit dat de verbintenis tot schadevergoeding na ontbinding is ontstaan met de verkoop van de auto en dus op 17 oktober 2018. Toen is de verjaringstermijn gaan lopen.
3.7.
In maart en mei 2019 zijn aanmaningen verzonden en op 26 juni 2019 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [eiseres] om zijn nieuwe adres door te geven. Nog dezelfde dag is door [eiseres] een brief met aanmaning naar dit nieuwe adres gestuurd. Aangezien [gedaagde] zijn nieuwe adres heeft doorgegeven mag de kantonrechter er redelijkerwijs op vertrouwen dat deze brief door [gedaagde] is ontvangen. [gedaagde] heeft dit ook niet weersproken. Er is daarom op 26 juni 2019 weer een nieuwe verjaringstermijn van 5 jaar ingegaan.
3.8.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat er in 2020 en 2021 aanmaningen zijn verzonden, waarvan aannemelijk is dat die [gedaagde] hebben bereikt, omdat hij daarna nog deelbetalingen heeft gedaan. Op 20 december 2023 is een aanmaning gestuurd naar de [adres] . Dit was in ieder geval ten tijde van de dagvaarding het adres van [gedaagde] , aangezien de dagvaarding ook naar dit adres is verzonden en de deurwaarder de Basisregistratie Personen heeft geraadpleegd. Daarmee is de vordering in elk geval op 20 december 2023 opnieuw gestuit door [eiseres] . Dit is, gelet op de stuiting van 26 juni 2019, binnen de termijn van 5 jaar. De vordering is niet verjaard.
Conclusie: [gedaagde] moet de vordering van [eiseres] betalen
3.9.
Aangezien de verweren van [gedaagde] niet slagen, zal de kantonrechter het bedrag van € 1.479,91 toewijzen. [gedaagde] heeft in 2020 en 2021 een aantal betalingen gedaan van in totaal € 390,00. Deze betalingen worden van de totale vordering afgetrokken.
[gedaagde] moet de wettelijke rente betalen in plaats van de contractuele rente
3.10.
[eiseres] vordert betaling van de overeengekomen contractuele rente van 1,5% per maand zoals vermeld in de algemene voorwaarden. De kantonrechter is van oordeel dat omdat de overeenkomst tussen partijen is ontbonden niet de contractuele rente, maar de wettelijke rente verschuldigd is. De terugvordering van het restbedrag kwalificeert als schadevergoeding. Daarover is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] aangegeven dat de datum van de verkoop van de auto op 17 oktober 2018 is geweest. Vanaf die datum is het verzuim ingetreden en dus ook de wettelijke rente verschuldigd.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
3.11.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 227,25 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 221,99 bij € 1.479,91 in hoofdsom. De kantonrechter wijst daarom € 221,99 toe.
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.479,91
- buitengerechtelijke incassokosten
221,99
+
totaal
1.701,90
- betalingen
390,00
-/-
Totaal
1.311,90
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,09
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
957,09
Uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen (voor zover al mogelijk) hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat en indien het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.311,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 17 oktober 2018, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 957,09, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.