ECLI:NL:RBMNE:2024:6482

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
582075
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een erkende geldvordering in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, heeft eiser HODN, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. van Toor, een kort geding aangespannen tegen gedaagde B.V. De procedure begon met een dagvaarding op 31 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 november 2024. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 82.296,10, vermeerderd met rente, omdat gedaagde niet volledig had betaald voor juridische werkzaamheden die door eiser waren verricht. De voorzieningenrechter heeft de vordering toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat gedaagde erkende dat er nog een betalingsverplichting bestond. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor eiser, aangezien de bedrijfsvoering van eiser in gevaar kwam door de betalingsachterstand van gedaagde. Gedaagde voerde aan dat de vertraging te wijten was aan liquiditeitsproblemen, maar dit ontsloeg hen niet van hun betalingsverplichting. De voorzieningenrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, en ook de proceskosten van € 2.333,22 toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/582075 / KG ZA 24-497
Vonnis in kort geding van 26 november 2024
in de zaak van
[eiser] HODN [handelsnaam] ,
te [vestigingsplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. D. van Toor,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2024, met producties 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling van 12 november 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern

2.1.
[eiser] heeft juridische werkzaamheden verricht voor [gedaagde] en hiervoor facturen verstuurd van in totaal € 97.296,10. [gedaagde] heeft deze facturen niet volledig betaald. [eiser] vordert daarom betaling van € 82.296,10, vermeerderd met rente. De voorzieningenrechter wijst de vordering toe.

3.De beoordeling

De vordering van [eiser] wordt toegewezen
3.1.
Het gaat in dit kort geding om een vordering tot betaling van een geldsom. Dan is terughoudendheid op zijn plaats. Bij de beoordeling zal de voorzieningenrechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter ook rekening houden met het risico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen, mocht de bodemrechter anders beslissen.
3.2.
Aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding is voldaan. [gedaagde] heeft erkend dat zij nog betaling van de facturen is verschuldigd, zodat de vordering van [eiser] vaststaat. Daarbij heeft [eiser] een spoedeisend belang bij het incasseren van zijn vordering. Zijn eigen bedrijfsvoering komt namelijk in gevaar, doordat [gedaagde] al geruime tijd niet aan haar betalingsverplichting voldoet. [gedaagde] heeft op zitting aangevoerd dat de vertraging gelegen is in het feit dat er liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Maar deze omstandigheid ontslaat [gedaagde] niet van haar betalingsverplichting tegenover [eiser] . De voorzieningenrechter zal dan ook (zoals gevorderd en niet weersproken) [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 82.296,10, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.3.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft op zitting zijn vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de werkelijke proceskosten ingetrokken. De proceskosten van [eiser] worden daarom conform het liquidatietarief begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.333,22
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.4.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals [eiser] heeft gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de voorzieningenrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 82.296,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.333,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.
5315