ECLI:NL:RBMNE:2024:6465

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
11346402
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonstop tijdens arbeidsongeschiktheid na re-integratie op andere locatie met langere reistijd

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] is sinds 1 september 2023 werkzaam bij [gedaagde] en heeft zich op 26 januari 2024 ziek gemeld. Op 6 juni 2024 heeft [gedaagde] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd. De bedrijfsarts adviseerde op 26 juni 2024 dat [eiseres] passende werkzaamheden moest verrichten, maar [gedaagde] bood deze werkzaamheden aan op een andere locatie met een reistijd van 3,5 uur per dag. [eiseres] heeft deze reistijd als onredelijk ervaren en is op 28 juni 2024 niet verschenen op de nieuwe locatie. [gedaagde] heeft daarop haar loon per 2 juli 2024 stopgezet, wat leidde tot de vordering van [eiseres] in kort geding om het achterstallige loon over juli en augustus 2024 te ontvangen, evenals vakantietoeslag en andere emolumenten.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de loonbetaling ten onrechte had stopgezet, omdat niet was aangetoond dat de aangeboden arbeid passend was. De vordering van [eiseres] tot betaling van het achterstallige loon werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en rente. De kantonrechter wees ook de kosten van het deskundigenoordeel toe en de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering tot verstrekking van bruto/netto-specificaties werd eveneens toegewezen, met een dwangsom voor het geval [gedaagde] hier niet aan voldeed. De proceskosten werden volledig aan [gedaagde] opgelegd, aangezien deze grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11346402 \ UV EXPL 24-223
Vonnis in kort geding van 28 november 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D.I.A. Schröder,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.A. Lacasa.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 oktober 2024 met producties 1 tot en met 14
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 22
- de email van de gemachtigde van [eiseres] van 13 november 2024 met aanvullende producties 15 tot en met 21
- de mondelinge behandeling van 14 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is met ingang van 1 september 2023 werkzaam bij [gedaagde] , locatie [plaats 1] , als administratief medewerker c voor 24 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar. Op grond van de cao GGZ bedraagt het salaris vanaf 1 juli 2024 € 2.050,77 bruto per maand, bij een omvang van 24 uur per week.
2.2.
[eiseres] heeft zich op 26 januari 2024 ziek gemeld.
2.3.
Op 6 juni 2024 heeft [gedaagde] [eiseres] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd.
2.4.
Op 26 juni 2024 heeft de bedrijfsarts van [gedaagde] geadviseerd dat [eiseres] start met passende werkzaamheden gedurende 4 uur per dag voor een periode van twee weken. Uit het spreekuuradvies blijkt dat de bedrijfsarts het niet wenselijk acht dat [eiseres] haar werkzaamheden op de locatie [plaats 1] gaat hervatten.
2.5.
Naar aanleiding van dit advies heeft [gedaagde] op 27 juni 2024 met [eiseres] gesproken over de re-integratie. [gedaagde] heeft [eiseres] meegedeeld dat zij op vrijdag 28 juni 2024 wordt verwacht op de locatie in [plaats 2] (de [straat] ). Vanwege de reistijd zal [gedaagde] een half uur van de reistijd rekenen als re-integratie-uren. [eiseres] heeft daarop laten weten dat zij de reistijd van 3,5 uur met het OV niet redelijk vindt.
2.6.
[eiseres] is op vrijdag 28 juni 2024 niet verschenen op de locatie in [plaats 2] . Zij heeft zich die dag telefonisch bij [gedaagde] ziekgemeld. Op 30 juni 2024 heeft [eiseres] een
e-mail naar haar leidinggevende, [A] , gestuurd. [eiseres] schrijft daarin dat zij op vrijdag (28 juni 2024) richting [plaats 2] is gegaan, maar dat zij niet verder dan Utrecht is gekomen omdat zij zich onderweg erg ziek voelde. [eiseres] heeft daarbij vermeld dat zij op 2 juli 2024 met [A] contact zal opnemen.
2.7.
[A] heeft [eiseres] op 2 juli 2024 s’ochtends gebeld. Na het telefoongesprek heeft [A] om 11:29 uur een brief naar [eiseres] gemaild. In deze brief - abusievelijk gedateerd op 9 april 2024 in plaats van 2 juli 2024 -, staat dat [gedaagde] geen reden ziet om [eiseres] opnieuw bij de bedrijfsarts in te plannen en dat [eiseres] dezelfde dag om 12:30 uur wordt verwacht op de [straat] in [plaats 2] om de re-integratie op te starten. Daarbij wordt vermeld dat als [eiseres] deze afspraak niet nakomt, [gedaagde] op basis van artikel 7:629 lid 3 BW genoodzaakt is haar loon per direct stop te zetten.
2.8.
[eiseres] is ook op 2 juli 2024 niet op de locatie in [plaats 2] verschenen. Per e-mail van 2 juli 2024 om 22:48:11 uur heeft [eiseres] aan [A] laten weten dat de e-mail van [A] haar niet voor 12:30 uur heeft bereikt. Volgens [eiseres] was de re-integratie op
2 juli 2024 in het telefoongesprek van die ochtend niet aangekondigd en had [A] aangegeven dat zij op 3 juli 2024 nog bij [eiseres] zou terugkomen met een oplossing/voorstel.
2.9.
Bij brief van 3 juli 2024 heeft [gedaagde] aan [eiseres] meegedeeld dat het loon per
2 juli 2024 wordt stopgezet omdat zij de afspraak voor het verrichten van passende arbeid niet is nagekomen.
2.10.
Zowel [eiseres] als haar gemachtigde hebben [gedaagde] daarna gevraagd de loonstop op te heffen. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.11.
Op 14 augustus 2024 heeft het UWV op verzoek van [eiseres] een deskundigenoordeel uitgebracht. Daarin heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van [gedaagde] tot datum aanvraag deskundigenoordeel onvoldoende zijn.
2.12.
[gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens op 28 augustus 2024 meegedeeld dat [eiseres] per
9 augustus 2024 is beter gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van achterstallig salaris over de maanden juli en augustus 2024 (in totaal € 4.101,54 bruto), vermeerderd met vakantietoeslag, de opgebouwde en niet-genoten verlofuren en de kosten van het deskundigenoordeel UWV. Over het achterstallige loon vordert [eiseres] de wettelijke verhoging. Daarnaast vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Tot slot vordert [eiseres] betaling van de wettelijke rente en afgifte van bruto/netto-specificaties over de maanden juli en
augustus 2024.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] . [gedaagde] verzoekt daarnaast, voor het geval de vordering van [eiseres] wordt toegewezen, de gevorderde wettelijke verhoging en rente te matigen tot nihil.

4.De beoordeling

Wat moet de rechter beoordelen?
4.1.
In een kortgedingprocedure wordt gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat na de kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen, dit heet een ‘bodemprocedure’. Een kortgedingprocedure loopt op een bodemprocedure vooruit. De kantonrechter in kort geding probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgedinguitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing. Daarom moeten belangrijke feiten duidelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet. Daarnaast moet een spoedeisend belang bij de gestelde vordering aanwezig zijn.
Er is spoedeisendheid
4.2.
[eiseres] heeft over de maanden juli en augustus 2024 geen loon ontvangen. Een inkomen is essentieel voor levensonderhoud, daarom heeft zij een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Het achterstallige loon moet worden betaald
4.3.
Uit de brieven van [gedaagde] van 2 juli 2024 en 3 juli 2024 blijkt dat de loonbetaling is stopgezet omdat [eiseres] zich niet houdt aan haar re-integratieverplichtingen door te weigeren passend werk te verrichten op de locatie in [plaats 2] . De reistijd voor [eiseres] naar de locatie in [plaats 2] is 3,5 uur per dag (reisplanner NS). Volgens [gedaagde] vindt de bedrijfsarts de reistijd voor dit werk, met inkorting van de werktijd, passend.
4.4.
Uit het spreekuuradvies van de bedrijfsarts van 26 juni 2024 blijkt niet dat deze reistijd passend is. De bedrijfsarts schrijft hierover:
“Van de werkgever heb ik begrepen dat er passende werkzaamheden voorhanden zijn op de locatie [plaats 2] .”
Daaruit blijkt niet de bedrijfsarts een reistijd voor [eiseres] van 3,5 uur per dag - ook met verkorting van de werktijd - passend acht. Ook uit de latere schriftelijke verklaring van de bedrijfsarts van 24 oktober 2024 blijkt niet dat de bedrijfsarts de reistijd heeft betrokken bij de vraag of het re-integratie in [plaats 2] passend wordt geacht. Daartegenover staat het deskundigenoordeel van het UWV van 14 augustus 2024 waarin de arbeidsdeskundige heeft geoordeeld dat de werklocatie bij [gedaagde] in [plaats 3] mogelijk niet passend is. Daarbij heeft de arbeidskundige over de verkorting van de werktijd en de reistijd opgemerkt:
“(..) Maar los hiervan is de werktijd voor reistijd een gekunstelde oplossing die niet in overeenstemming is met de bepalingen dat de reistijd maximaal 1,5 uur enkele reis mag zijn. En in geval de reistijd hier de maximaal toegestane reistijd van 1,5 uur enkele reis op basis van het openbaar vervoer overschrijdt, dan zou er onterecht een loonstop zijn opgelegd aan werknemer op grond van niet meewerken aan re-integratie. In dat geval zou werknemer deze reistijd namelijk hebben mogen weigeren.”
4.5.
Omdat nergens uit blijkt dat de bedrijfsarts het door [gedaagde] aangeboden werk voor [eiseres] qua reistijd passend acht en uit het deskundigenoordeel juist volgt dat dit mogelijk niet passend is, is het voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiseres] op 2 juli 2024 passende arbeid heeft geweigerd. Dat betekent dat [gedaagde] de loonbetaling ten onrechte om die reden heeft stopgezet. De vordering van achterstallig loon over de maanden juli en augustus 2024, vermeerderd met de vakantietoeslag en overige emolumenten, is toewijsbaar omdat voorshands voldoende aannemelijk is dat deze vordering ook in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde wettelijke verhoging zal worden toegewezen tot een maximum van 50%. De kantonrechter is niet gebleken van omstandigheden om de wettelijke verhoging te matigen. De gevorderde wettelijke rente, die door [gedaagde] niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, is betwist is, als op de wet gegrond, toewijsbaar, op de hierna te vermelden wijze.
[gedaagde] hoeft geen verlofuren te betalen
4.7.
[eiseres] vordert de uitbetaling van tenminste 145 opgebouwde en niet-genoten verlofuren. [gedaagde] heeft in de conclusie van antwoord verwezen naar een overzicht van de door [eiseres] tot datum einde dienstverband, 1 september 2024, opgebouwde verlofuren, in totaal 104 uur (productie 21). Daarbij heeft [gedaagde] toegelicht dat het opgenomen verlof is verrekend met het verlof waarop [eiseres] nog recht had en dat in september en in oktober 2024 8,1 en 7,2 openstaande (lfb-)uren zijn uitbetaald. [gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de herberekening in de als productie 22 overgelegde salarisspecificatie oktober 2024 ziet op de nabetaling van verlofuren waarmee nog rekening gehouden moest worden. [eiseres] heeft daarop ter zitting gesteld dat er nog verlofuren openstaan die nog uitbetaald moeten worden. [eiseres] heeft daarbij niet concreet aangegeven waarom de berekening van [gedaagde] niet juist zou zijn en na de nabetalingen van [gedaagde] nog verlofuren openstaan. De kantonrechter wijst de gevorderde betaling van niet-genoten verlofuren daarom af.
De kosten van het deskundigenoordeel moeten worden betaald
4.8.
De gevorderde kosten van het deskundigenoordeel, waartegen geen verweer is gevoerd, wordt toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente, waartegen ook geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.
De buitengerechtelijke incassokosten moeten worden betaald
4.9.
[eiseres] vordert € 789,45 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] in redelijkheid buitengerechtelijke kosten heeft moeten maken om haar loonvordering op [gedaagde] voldaan te krijgen. Het gevorderde bedrag, waartegen geen verweer is gevoerd, is ook redelijk en wordt daarom toegewezen. De kantonrechter zal deze vordering toewijzen. Ook de gevorderde wettelijke rente, die door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd is betwist, zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding.
De bruto/netto-specificaties moeten worden verstrekt
4.10.
Ook de vordering tot verstrekking van bruto/netto-specificaties over de maanden juli en augustus 2024 op straffe van verbeurte van een dwangsom, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal als volgt worden beperkt. [gedaagde] dient de bruto/netto-specificaties binnen veertien dagen na datum van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij daaraan niet voldoet, tot een maximum van
€ 10.000,00.
De proceskosten
4.11.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,84
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.305,84
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen van het achterstallig loon over de maanden juli en augustus 2024 van € 2.050,77 bruto per maand, in totaal € 4.101,54 bruto, vermeerderd met vakantietoeslag en overige emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot een maximum van 50% ex artikel 7:625 BW, en tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit achterstallige loon vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 100,- in verband met de kosten van het deskundigenoordeel UWV, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 789,45 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 oktober 2024 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na datum van dit vonnis aan [eiseres] bruto/netto-specificaties te verstrekken van de uitbetaling van het achterstallig loon over de maanden juli en augustus 2024, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij daaraan niet voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.305,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
40160