ECLI:NL:RBMNE:2024:6460

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
UTR 23/5898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwplan met overschrijding van bouwhoogte

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaats 1], beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, dat op 28 april 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de transformatie van een pand naar zeven appartementen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met name gericht op de parkeernormen die volgens hem niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep ging. De rechtbank heeft op 22 november 2024 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de enige afwijking, de overschrijding van de maximale bouwhoogte met 4 cm, niet leidt tot strijd met de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend tegen de overschrijding van de bouwhoogte of het veranderen van een gemeentelijk monument. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om de omgevingsvergunning te weigeren op basis van parkeerproblemen, aangezien deze niet relevant zijn voor de beoordeling van de bouwhoogte. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] (gemeente [gemeente] ), eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. S.A. de Graaff).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. Eiser woont aan de [adres 1] in [plaats 1] , gemeente [gemeente] , naast het perceel van vergunninghouder aan de [adres 2] (het perceel). Vergunninghouder wil het pand op het perceel transformeren naar in totaal zeven appartementen met woonfunctie (het bouwplan). Hij heeft daartoe op 16 december 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft op 28 april 2023 de omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaart en de omgevingsvergunning in stand gelaten. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en zijn kantoorgenoot mr. J.J.M. Peters, vergezeld door [juridisch adviseur] (juridisch adviseur bij de gemeente [gemeente] ). Namens vergunninghouder is haar statutair directeur [directeur] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat oordeel heeft.
5. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen [2] en afwijken van het bestemmingsplan. [3] Het afwijken van het bestemmingsplan ziet alleen op het overschrijden van de maximale bouwhoogte met 4 cm. De omgevingsvergunning is ook verleend voor het veranderen van een gemeentelijk monument. [4]
6. Eiser heeft alleen beroepsgronden aangevoerd over het parkeren. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend tegen het overschrijden van de bouwhoogte en ook niet tegen het veranderen van een gemeentelijk monument.
7. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning toetst aan het bestemmingsplan (of de beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan de toets aan de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening doorstaat.
9. Het bouwplan past niet binnen het bestemmingsplan, omdat de maximale bouwhoogte met 4 cm wordt overschreden. Omdat op dat punt sprake is van afwijken van het bestemmingsplan moet het college ook toetsen aan artikel 2.12 van de Wabo. Het college kan alleen een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik verlenen als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij de keuze om wel of niet een vergunning te verlenen maakt het college een afweging van de bij de aanvraag betrokken belangen. De toetsing van die belangen gaat alleen over de punten waarop wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Voor zover het bouwplan binnen het bestemmingsplan past, heeft er bij de vaststelling van het bestemmingsplan namelijk al een afweging plaatsgevonden.
10. Het bouwplan is zoals aangegeven op één punt in strijd met het bestemmingsplan: de bouwhoogte is 8,04 meter in plaats van de toegestane 8 meter. De afweging die het college moet maken gaat dus alleen over de afwijking van de bouwhoogte, dus alleen over de bovenste 4 centimeter van het pand. De afweging gaat dus niet over de rest van het bouwplan, omdat dat wel binnen het bestemmingsplan past. In dit geval gaat de afweging dus niet over de functiewijziging naar woongebruik van het pand en de daarbij gestelde gevolgen voor het parkeren. Het college toetst alleen of de extra vier centimeter bouwhoogte niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij deze beoordeling heeft het college beslissingsruimte of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechter toetst vervolgens of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Is er ten aanzien van parkeren sprake van strijd met het bestemmingsplan?
11. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘ Cothen ’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Gemengd-1’. De voor ‘gemengd-1’ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor ‘wonen’. In het bestemmingsplan zijn
geennormen opgenomen voor parkeren.
11. Eiser is van mening dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het college het aspect parkeren niet heeft meegenomen bij de beoordeling van het bouwplan. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij zich zorgen maakt over de leefbaarheid in Cothen door het gebrek aan parkeerruimte. Er is al sprake van een hoge parkeerdruk in de Dorpsstraat. Door de realisatie van het bouwplan neemt deze parkeerdruk alleen maar toe. Dit kan volgens eiser, naast parkeerproblemen, ook doorstroomproblemen op de openbare weg veroorzaken. Ook heeft eiser aangevoerd dat het college heeft nagelaten nieuw parkeerbeleid voor Cothen vast te stellen. Het ontbreken van nieuw parkeerbeleid leidt tot concrete en onevenredige nadelige gevolgen voor eiser. Het college had daarom een belangenafweging in het kader van het evenredigheidsbeginsel moeten maken.
11. De rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt over de parkeerdruk, mogelijke overlast en gevaarlijke situaties, vanwege onvoldoende parkeervoorzieningen. Zoals hiervoor bij punt 10 overwogen wordt alleen voor de overschrijding van de maximale bouwhoogte afgeweken van het bestemmingsplan en ziet de belangenafweging alleen op dat punt en niet op het parkeren. Het college mag daarmee dan ook geen rekening houden en kon de omgevingsvergunning niet weigeren. Dat het niet opnemen van parkeernormen in het bestemmingsplan een vergissing van het college zou zijn geweest, zoals eiser op de zitting heeft toegelicht, kan hier niet meer aan de orde komen. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk geworden. Eiser heeft op de zitting ook niet kunnen aangeven op welke feiten hij baseert dat sprake is van een vergissing.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het college op de zitting heeft toegelicht dat hij onverplicht parkeerberekeningen maakt bij aanvragen voor omgevingsvergunningen. Het college doet dat om de parkeerbehoefte te monitoren voor eventueel toekomstig beleid. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Dat eiser vindt dat nieuw parkeerbeleid ontbreekt en dat dit zou kunnen leiden tot onevenredig nadelige gevolgen is voor het verlenen van de omgevingsvergunning niet van belang.
11. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan op het punt van het parkeren. Er is voor het college daarom geen grond om de omgevingsvergunning in verband met het parkeren te weigeren.

Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?

15. Op grond van vaste rechtspraak [5] is het aan eiser om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie.
16. Eiser heeft een drietal verleende omgevingsvergunningen genoemd. Deze omgevingsvergunningen betreffen bouwplannen voor bestaande panden die zijn verbouwd tot meerdere woonunits, die volgens eiser vallen onder hetzelfde bestemmingsplan en dezelfde bestemming hebben. Ook is volgens eiser in alle gevallen een parkeerberekening door het college gemaakt. In één van de drie verleende vergunningen heeft het college volgens eiser zelfs een verplichting opgenomen om extra parkeerplaatsen te realiseren. Daarom is volgens eiser sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
16. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van gelijke gevallen, ook al vallen alle drie door eiser genoemde panden onder hetzelfde bestemmingsplan en hebben ze dezelfde bestemming. De omgevingsvergunningen voor de panden aan de [adres 3] en [adres 4] betroffen namelijk alleen de activiteit ‘bouwen’. De parkeerbehoefte was hierbij geen onderdeel van het toetsingskader. De omgevingsvergunning voor het pand aan de [adres 5] in [plaats 1] betrof de activiteiten ‘bouwen’ en ‘strijdig gebruik (afwijken bestemmingsplan)’. Bij deze laatste omgevingsvergunning was parkeren geen onderdeel van de juridische toets, het ging om het afwijken van de bouwregels. In de omgevingsvergunning van het pand aan de [adres 4] heeft het college een verplichting opgenomen om extra parkeerplaatsen te realiseren. Het college heeft hierover op de zitting toegelicht dat het onduidelijk is of dit met de vergunninghouder is afgesproken of dat het hier om een gemaakte fout gaat. In ieder geval was voor die verplichting juridisch gezien geen grondslag en had die verplichting niet in de omgevingsvergunning mogen worden opgenomen. De rechtbank kan dit standpunt volgen.
16. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet betekent dat een bestuursorgaan eerder gemaakte fouten moet herhalen. [6] Dat voor het perceel [adres 4] wel een verplichting tot realisatie van parkeerplaatsen is opgenomen, betekent dan ook niet dat deze verplichting ook aan het perceel van vergunninghouder had moeten worden verbonden.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo.
3.Artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo.
4.Artikel 2.2, lid 1 onder b in samenhang met artikel 2.18 Wabo.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2640.
6.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2861.